ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0654 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/307GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0654
Datum uitspraak: 16-11-2010
Datum publicatie: 16-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/307GZP
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de Gz-psycholoog –kort samengevat- dat zij in civiele uitspraken allerlei uitspraken over klaagster en haar familie heeft gedaan zonder haar en haar familie te hebben gezien en gesproken. De gezondheidspsycholoog heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft het verweer dat zij niet als psycholoog had gehandeld verworpen. Het college achtte klaagster (alleen) ontvankelijk in haar bij klaagschrift geformuleerde klachten en heeft de Gz-psycholoog de maatregel van een berisping opgelegd. Het college oordeelde dat de Gz-psycholoog niet had gehandeld conform de bepalingen (III.1.1.2;III.2.3.5; III3.2.22; III.4.3.6 en III.3.3.16) in de beroepscode van het NIP.      

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 oktober 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

wonende te D,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlage;

-                     het antwoord met de bijlagen;

-                     een aanvulling op het klaagschrift alsmede de repliek beide met de bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     een aanvullende repliek op de dupliek, van klaagster;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van klaagster met de bijlage, binnengekomen op 27 augustus 2010;

-                     de pleitnotities van klaagster, door haar overgelegd ter terechtzitting.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld .

Klaagster, vergezeld door haar partner E, was aanwezig.

Verweerster was afwezig  Namens verweerster was mr. drs. M.C. Hoogendam, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is gewikkeld in een echtscheidingsprocedure met de heer F. (hierna te noemen: de man). Er zijn drie minderjarige kinderen. Over de (omgang met de) kinderen zijn eveneens diverse procedures tussen de ouders gaande. Twee van de kinderen zijn op verzoek van de man onder toezicht gesteld. Verder heeft, onder andere, een kort geding tot herziening van de bezoekregeling plaatsgevonden en heeft klaagster tegen de man aangifte terzake van seksueel misbruik van (een van) de kinderen gedaan.

Verweerster is bevriend met de ouders van de man. Op verzoek van de man heeft verweerster op 15 juni 2009 een verklaring opgesteld. Daarin vermeldt zij, kort weergegeven, dat zij psycholoog is en zowel in een trauma dagziekenhuis als in de privé-praktijk slachtoffers van seksueel geweld heeft behandeld, als getuige-deskundige voor de rechtbank rapportages heeft geschreven en zedenrechercheurs coacht. Na een beschrijving van het gezin en de aanleiding tot haar bemoeienis vervolgt verweerster:

“…Het uiten van beschuldigingen in nabijheid van de kinderen. Het weghouden van de kinderen bij de vader. Het zwart maken van …(: de man) (hij zou uit een psychiatrisch nest komen, hetgeen ik ook als psycholoog kan ontkennen) Het controleren van…(de man) door middel van dreiging van aangifte zonder ooit aangifte te hebben gedaan. Het sedert het huwelijk langzaam isoleren van …(de man) van zijn familie. Dit alles heeft mij doen vermoeden dat …(de man) bang is van zowel ..(klaagster) als zijn schoonmoeder, hetgeen hij bevestigde. Hij vreesde en vreest niet alleen zijn huwelijk, maar ook zijn carrière te verliezen. Inmiddels worden systematisch relatiegesprekken en/of mediationgesprekken geweigerd. Dit doet mij vermoeden dat niet alleen …(de man) maar ook de kinderen in een zeer beschadigende situatie verkeren…”

Verweerster besluit verder met een verwijzing naar delicate en hoogst persoonlijke zaken in de geschiedenis van klaagster en haar familie. Verweerster concludeert met de suggestie dat deze geschiedenis zich herhaalt met de relatie tussen klaagster en haar dochter.

Bij brief aan de advocaat van de man d.d. 23 september 2009 heeft verweerster op verzoek van die advocaat de gespreksverslagen tussen de man en klaagster geanalyseerd. Daarin verwijst zij o.a. naar een verschil in milieu tussen de vaders van klaagster en de man, stelt zij dat klaagster de man probeert volledig uit te sluiten van de opvoeding van de kinderen en trekt zij conclusies over het gedrag van klaagster, als de man “aardig tegen de kinderen doet of tegen een collega”. Verweerster besluit met: “Voor kinderen is het zeer belangrijk dat zij leren zowel met vader als met moeder een betekenisvolle relatie op te bouwen. De situatie zoals deze nu is biedt die mogelijkheid niet en is een schadelijk opvoedingsklimaat” .

Verweerster heeft aangaande de onderhavige kwestie tevens mails aan de man gezonden (gedateerd 15 mei 2009) en een verklaring over hem opgesteld (gedateerd 15 juni 2009).

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in civiele procedures allerlei uitspraken doet, zich hierbij als psycholoog profilerend, over klaagster en haar familie. Zij analyseert en concludeert zonder klaagster en haar familie ooit gezien te hebben. Dit is gedaan, aldus klaagster, om haar en haar familie met kwade bedoelingen in diskrediet te brengen. De beschuldigingen zijn maatschappelijk beschadigend, voor klaagster, haar familie en de drie jonge kinderen.

Bij repliek maakt klaagster verweerster verwijten die zij heeft onderverdeeld in een primair en subsidiair betoog.

In reactie op de dupliek heeft klaagster ingediend een “ aanvullende repliek op de conclusie van dupliek, alsmede eisen in reconventie”

Haar aanvullende klachten monden uit in een pleidooi om verweerster in toenemende mate zwaar te straffen en, tevens, een geldboeten aan de Staat der Nederlanden op te leggen.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft zich allereerst op het standpunt gesteld, samengevat, dat zij in deze niet in haar hoedanigheid van psychologe heeft gehandeld zodat klaagster in de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Inhoudelijk heeft verweerster de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1 Verweerster stelt in deze zaak niet als psycholoog te hebben gehandeld zodat zij niet onder het tuchtrecht kan vallen.

Dit verweer wordt verworpen. Verweerster heeft zich in de in het geding zijnde stukken uitgebreid gepresenteerd en geprofileerd als terzake kundig psycholoog en mede daarom, zij is ook vriendin van de familie van de man,  haar mening aan het papier toevertrouwd. Zij heeft hier als psycholoog gehandeld.  Het ontbreken van een behandelrelatie met de man en het feit dat zij voor haar werkzaamheden geen declaratie heeft ingediend, zoals zij ter ondersteuning van haar verweer ook heeft aangevoerd, maken dit niet anders. Verweerster heeft zich op het gebied van de individuele gezondheidszorg begeven door de gezinssituatie van de (familie) van de man te beoordelen. Dat een briefhoofd, een vraagstelling en een handtekening ontbraken boven, in en onder de schrifturen van verweerster doen niet ter zake.

5.2 Ook wordt het verweer verworpen dat klaagster niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij niet in enige (contractuele) relatie tot verweerster zou staan. Naar geldende tuchtrechtelijke jurisprudentie kan een persoon, niet zijnde de patiënt of cliënt, als rechtstreeks belanghebbende zich beklagen over het afgeven door een BIG-ingeschreven beroepsgenoot van verklaringen indien deze nadelige consequenties voor die persoon kunnen hebben. In dit geval gaat het om verklaringen die, naar verweerster wist, in de OTS-procedure zouden worden gebruikt. Zij wist van ernstige geschillen tussen de ouders waarin klaagster de man van seksueel misbruik beschuldigde. Om die beschuldiging te ontkrachten heeft zij de van haar gevraagde inbreng geleverd.

Klaagster is dus ontvankelijk in haar klachten.

5.3 Klaagster is niet-ontvankelijk in haar bij repliek respectievelijk na dupliek alsnog geformuleerde klachten en eisen. De bij repliek geformuleerde klachtonderdelen zijn enerzijds te vaag om in behandeling te nemen en anderzijds zijn zij, gelet op de uitwerking van die verwijten, terug te voeren tot en te vereenzelvigen met hetgeen zij bij klaagschrift reeds had gesteld. De na dupliek omschreven eisen komen niet in behandeling omdat die in de eerste plaats niet als klacht zijn te herkennen en in de tweede plaats zich richten tot een rechtspersoon – de Staat der Nederlanden – die in dit tuchtgeding geen partij is. Het voorgaande betekent overigens niet dat het college geen kennis neemt van de overtuiging van klaagster dat verweerster tuchtrechtelijk zwaar gestraft dient te worden.

5.4 Thans zal een inhoudelijke beoordeling worden gegeven. Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geconcludeerd dat verweerster ernstig over de schreef is gegaan. Zij heeft zich omstandig, herhaalde malen en gedurende langere tijd op schrift en voor derden bestemd oordelen gepermitteerd over een zaak tussen partijen in een delicate gezinssituatie waar zij niet over mocht oordelen. Verweerster stelt dat zij klaagster kent maar klaagster heeft dit ontkend. Nu verweerster niet ter zitting is verschenen moet ervan worden uitgegaan dat verweerster klaagster niet had ontmoet en haar in elk geval niet kende. Van klaagster had zij geen toestemming om over haar te verklaren. Overigens is niet relevant of en in hoeverre verweerster klaagster kende. Verweerster heeft feiten als waar opgenomen die zonder toetsing door klaagster niet voor waar mochten worden gehouden. Verweerster heeft daarmee in elk geval ook het geldende beginsel van hoor en wederhoor geschonden.

5.5 Voorts heeft verweerster haar beoordeling van klaagster ondersteund door te verwijzen naar hoogst persoonlijke gegevens van klaagster uit haar jeugd. Verweerster heeft deze gegevens van een ander dan van klaagster gekregen en had ook daarvoor dus op zijn minst toestemming moeten vragen. Dit is des te pijnlijk omdat zij wist dat deze bijzonderheden bij derden (rechtbank, Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming) onder ogen zouden komen.

5.6  Naar klaagster terecht heeft opgemerkt heeft verweerster in verschillende opzichten gehandeld in strijd met de Beroepscode voor Psychologen 2007. Verweerster heeft niet zorgvuldig gehandeld jegens andere betrokkenen (III, 1.1.2.) Zij heeft kennelijk ook niet het vermengen van professionele en niet-professionele rollen (III.2.3.5.) kunnen vermijden. Zij heeft aan derden gegevens verstrekt over klaagster aan anderen dan aan de man die als haar cliënt kon worden beschouwd, zonder die toestemming van de ander;zij heeft zich niet beperkt tot relevante gegevens (III.3.2.22 en III,4.3.6).

 Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan. Ook dit heeft verweerster ten onrechte achterwege gelaten (III.3.3.16

5.7  In de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de KNMG (januari 2010) wordt behandelend artsen ontraden geneeskundige verklaringen af te geven ten behoeve van eigen patiënten, juist om rolverwarring en belangenconflicten met de patiënt of rechtstreeks betrokkenen te voorkomen. Daarentegen kan de behandelend arts wel, met toestemming van patiënt, feitelijke medische informatie aan een derde verstrekken. Een diagnose wordt daarbij over het algemeen niet gezien als een waardeoordeel, een prognose wel. Een met medische feiten onderbouwde prognose die een behandeldoel dient, wordt doorgaans ook niet als een waardeoordeel gezien.

5.8  Over de ruimte voor het afgeven van verklaringen (in de zin van een waardeoordeel) over eigen cliënten op basis van de Beroepscode van het NIP is, mede gelet op bovengenoemde regels, discussie mogelijk. Niet expliciet is aangegeven voor welke doelen en onder welke daaraan verbonden voorwaarden psychologen dergelijke verklaringen mogen afgeven, zonder in een belangenconflict met hun cliënt te geraken. In genoemde KNMG Richtlijnen bestaat daarover wel duidelijkheid. De argumentatie daarvoor is naar het oordeel van het college helder. Het zou te overwegen zijn deze laatste uitgangspunten ook op te nemen in de Beroepscode. Temeer daar het kennelijk binnen de beroepsgroep van gezondheidszorg psychologen veelvuldig voorkomt dat verklaringen (waardeoordelen) over cliënten – of anderen - worden afgegeven terwijl, zoals hier, te weinig besef bestaat dat de psycholoog terughoudend moet zijn bij presentatie van feiten die hij weliswaar voor waar houdt maar niet heeft onderzocht en tevens de gerechtvaardigde belangen van een ander dan de cliënt in het oog moet houden.

5.9  De conclusie is dat verweerster niet heeft gehandeld conform de hiervoor weergegeven bepalingen in de Beroepscode van het NIP. Verder moet gelden dat de hiervoor besproken regels over geneeskundige verklaringen, die algemene gelding hebben, analogisch ook op deze zaak moeten worden toegepast.

5.10 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht zoals in het klaagschrift is omschreven gegrond is.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt en/of diens naasten had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Het is verweerster te verwijten dat zij zich zonder noodzaak in de strijd heeft gegooid ten behoeve van een persoon, met wiens familie verweerster goed bevriend is, daarbij ongeoorloofde uitspraken over klaagster en haar familie heeft gedaan en wetende dat de uitspraken zouden kunnen worden meegewogen in de lopende gerechtelijke procedures. Dat klaagster zich mogelijk onbehoorlijk tegenover de man gedraagt staat daar los van en geeft geen vrijbrief aan verweerster om dit “recht te trekken”.

5.11 Het college oordeelt het in het algemeen belang dat deze beslissing zodra zij onherroepelijk is ter publicatie wordt aangeboden aan de hierna te noemen tijdschriften. Het is namelijk zeer gewenst dat in de grote kring van gezondheidszorgpsychologen in Nederland breder en met nadruk bekend wordt dat psychologen geen uitspraken mogen doen, in welke vorm dan ook, over cliënten, en evenmin over anderen dan cliënten. Al helemaal niet indien de psycholoog weet – of behoort te weten – dat zijn verklaring kan worden gebruikt in gerechtelijke procedures. Voor een deskundige beoordeling zal eventueel een derde, niet behandelend psycholoog moeten worden aangewezen.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege

-                     verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar bij repliek respectievelijk na dupliek geformuleerde klachtonderdelen;

-                     en voor de bij klaagschrift geformuleerde klachtonderdelen: berispt verweerster.

Bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendge maakt en aan het Tijdschrift GZ-Psychologie, Tijdschrift De Psycholoog van het NIP en Tijdschrift NVO Bulletin ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 21 september 2010 door:

Mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

B. Jedding en E.S.J. Roorda-de Man, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. M. Bleeker -Hemmes, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 november 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.  J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. M.Bleeker- Hemmes, secretaris