ECLI:NL:TGZCTG:2024:126 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2242
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:126 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2024 |
Datum publicatie: | 11-07-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2242 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een GZ-psycholoog. Klager heeft op basis van een tbs-maatregel met dwangverpleging in een forensisch psychiatrisch centrum verbleven. Gedurende een periode daarvan was de GZ-psycholoog zijn hoofdbehandelaar. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat door haar toedoen aan hem ten onrechte (vrijheids)beperkende maatregelen zijn opgelegd en zij niet juist heeft gehandeld in zijn behandeltraject. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet ontvankelijk verklaard in het eerste klachtonderdeel heeft daarbij onder andere overwogen dat de handelwijze van de GZ-psycholoog met betrekking tot het beëindigen van het verlof was ingegeven door het veiligheidsbelang, gegeven de gezondheidstoestand van klager. Deze handelwijze ziet dus niét op het bevorderen, bewaken, dan wel beoordelen van die gezondheidstoestand en valt daarom niet onder het tuchtrecht. De klacht is voor het overige ongegrond verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat verweerster gedurende het behandeltraject is gebleven binnen de daarvoor en tijde van het handelen geldende kaders en zij zorgvuldig heeft gehandeld jegens klager. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2242 van:
A. destijds verblijvende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. L. Schouten, werkzaam te Amsterdam,
tegen
C. GZ-psycholoog, destijds werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 31 januari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege voor
de Gezondheidszorg te Amsterdam tegen C. – hierna de GZ-psycholoog – een klacht ingediend.
Bij beslissing van 3 oktober 2023, met nummer A2023/5354 heeft dat college klager
niet ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel i, klachtonderdeel ii ongegrond verklaard
en bepaald dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse
Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan
het maandblad van het NIP, De Psycholoog.
Klager heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De GZ-psycholoog heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2024 behandeld.
Op de zitting zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Schouten en de GZ-psycholoog
bijgestaan door mr. Peet. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Schouten
heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het college en de
wederpartij heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“ 3. Wat is er gebeurd?
3.1 Aan klager (geboortedatum 1981) is een tbs-maatregel met
dwangverpleging opgelegd. Het indexdelict van klager betreft een levensdelict met
zijn ex-partner als slachtoffer. Vanaf januari 2017 heeft klager verbleven in het
forensisch psychiatrisch centrum (FPC) van L. op locatie D., afdeling E., een afdeling
voor patiënten met een licht verstandelijke beperking (hierna: de kliniek). Bij klager
is een licht verstandelijke beperking, een stoornis in het autistisch spectrum, een
persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en een drugsverslavingsstoornis
vastgesteld.
3.2 Vanaf 10 januari 2022 tot en met eind oktober 2022 was verweerster
hoofdbehandelaar van klager. Verweerster gaf als zodanig leiding aan het multidisciplinair
behandelteam dat betrokken was bij de behandeling van klager, zij monitorde de behandeling.
Besluiten werden multidisciplinair genomen op basis van reguliere overleggen.
3.3 In 2021 werd besloten tot een overplaatsingsaanvraag voor een tweede
behandelpoging vanwege door het toenmalige behandelteam geconstateerd gebrek aan inzet
en behandelprogressie van klager. Klager wilde echter niet dat de behandeling in D.
gestopt zou worden en gaf aan dat hij zijn best zou doen. Daarop kreeg klager nog
een kans, op voorwaarde dat hij meer behandelinzet diende te tonen en zich diende
te conformeren aan de gestelde voorwaarden en het ingezette traject.
3.4 Op 21 oktober 2021 heeft de kliniek een aanvraag onbegeleid verlof ingediend
bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: MVJ) met vermelding dat getoetst
zal worden hoe klager met de toenemende vrijheden zal omgaan en dat bij onvoldoende
behandelingsresultaat overplaatsing naar een andere kliniek alsnog zal worden overwogen.
Klager was hiervan op de hoogte.
3.5 In november 2021 heeft het MVJ de kliniek een machtiging afgegeven om klager
gefaseerd te verlenen:
i) onbegeleid werkverlof op een locatie naast het terrein van de kliniek, te weten
de afdeling Hout op het terrein van I. (GGZ-instelling voor volwassenen met psychiatrische
problemen),
ii) begeleide (sociale en therapeutische) verloven en
iii) vervolgens overige onbegeleide verloven buiten de kliniek onder voorwaarden.
Ook was er een gebiedsverbod gesteld, op grond waarvan klager niet gemachtigd was
om onder meer naar F. en G. te gaan (vanwege de nabestaanden van het slachtoffer).
Verder diende klager volgens de gestelde behandeldoelen open te zijn over wie hij
tegenkwam.
3.6 Op 28 december 2021 vernam klager dat zijn vader ernstig ziek was opgenomen
in het H. ziekenhuis (gebiedsverbod F.).
3.7 Op 29 december 2021 heeft klager met onbegeleid verlof zijn vader bezocht in
dat ziekenhuis. Hieraan voorafgaand had klager tegen de waarnemend hoofdbehandelaar
(niet zijnde verweerster) gezegd dat hij een onbegeleid verlofstatus had. Op diezelfde
datum heeft klager ook seksueel contact gehad met mevrouw S., die in I. woonde en
die klager al eerder kende. Hij heeft dit een paar dagen daarna verteld aan zijn coach
en later aan het behandelteam. Naar aanleiding van dit voorval is het sociale verlof
en werkverlof van klager aangehouden, met uitzondering van een humanitair verlof om
op bezoek te gaan bij zijn vader.
3.8 Op 2 januari 2022 heeft klager met humanitair verlof opnieuw zijn vader bezocht
in het H. ziekenhuis. Daar ging de enkelband van klager af, omdat de staf van de kliniek
abusievelijk deze locatie niet had aangemeld bij de reclassering. Daarop volgde telefonisch
contact tussen klager en een contactpersoon van de staf van de kliniek. Daarbij zei
klager dat hij ook naar G. zou gaan en dat de staf deze locatie ook moest aanmelden.
De contactpersoon benoemde dat klager dit niet had voorbesproken en dat dit dus niet
mocht (gebiedsverbod). Klager zei daarop dat hij het niet vooraf wist, aangezien zijn
broer hem dit had gevraagd toen hij hem kwam ophalen in het ziekenhuis en dat klager
het daarom nu telefonisch voorbesprak. De contactpersoon heeft dit vervolgens goedgekeurd
omdat klager nog niet zo lang op verlof was en klager had gezegd dat hij alleen iets
moest ophalen in G. Klager heeft daarop met zijn broer een bezoek gebracht aan het
huis van deze broer in G.
3.9 Op 5 januari 2022 zijn alle verloven aangehouden en moesten alle verloven via
de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) plaatsvinden.
3.10 In de periode januari – april 2022 heeft klager zich niet gehouden aan een
aantal kliniekregels door niet open te zijn over een aantal zaken, waaronder zijn
mobiele telefoongebruik en drugsgebruik.
3.11 Op 2 maart 2022 heeft verweerster met een psychiater een behandelbespreking
gevoerd over klager en de behandeldoelen. Klager wilde daarbij zelf niet aanwezig
zijn, maar heeft wel een bijdrage geschreven en hij heeft een terugkoppeling ontvangen
van verweerster.
3.12 In het eerste kwartaal 2022 diende de verlofmachtiging van het MVJ inzake
klager geëvalueerd te worden ten behoeve van toetsing en/of verlenging van de machtiging
tot verlof. Verweerster heeft daartoe een concept-evaluatie en -aanvraag van een nieuwe
verlofmachtiging opgesteld. Dat concept is eerst besproken in de interne verlofadviescommissie
van de kliniek, die de verlofaanvraag definitief heeft vastgesteld. Daarna is die
aanvraag voorgelegd aan de adviescommissie verloftoetsing (AVT), een door het MVJ
ingestelde, onafhankelijke toets- en adviescommissie.
3.13 Op 8 maart 2022 heeft het AVT vastgesteld dat de ontwikkelingen van het afgelopen
jaar zorgelijk waren en dat de kliniek gepast had gereageerd op de incidenten door
pas op de plaats te maken. Het AVT heeft een voortzetting van het onbegeleid verlof
afgewezen en heeft toestemming gegeven de kliniek te machtigen tot voortzetting van
uitsluitend begeleid verlof door mannelijke begeleiders onder de voorwaarde dat klager
aan de verlofvoorwaarden zou voldoen.
3.14 Eind maart 2022 heeft mevrouw S. (voornoemd) in verwarde toestand bij de kliniek
een tas afgegeven voor klager, met daarin een OV chipkaart in een kledingstuk. Ook
werd het behandelteam geïnformeerd dat mevrouw S. mogelijk aangifte wilde doen van
een mogelijk strafbaar feit door klager (mishandeling) en dat zij van haar hoofdbehandelaar
geen contact meer mocht hebben met klager. Verweerster heeft aan klager meegedeeld
dat er een onderzoek zou worden gestart naar aanleiding van deze signalen. Verweerster
heeft in samenspraak met de directie besloten dat tijdens dit onderzoek de verloven
van klager werden aangehouden. Dit onderzoek heeft enige tijd geduurd omdat mevrouw
S. eerst diende te stabiliseren voordat zij kon worden gehoord. Het onderzoek heeft
uiteindelijk geen belastende gegevens wat betreft klager opgeleverd.
3.15 Op 24 en 26 maart 2022 heeft klager zijn vader voor het laatst onder begeleiding
bezocht in een hospice. Klager heeft ook nog telefonisch contact gehad met zijn vader
toen hij op sterven lag, maar zonder beeld(video)verbinding.
3.16 Op 2 april 2022 is de vader van klager overleden. Klager heeft geen toestemming
gekregen van de kliniek om de begrafenis bij te wonen. Voor wat betreft het bijwonen
van een begrafenis had DV&O aangegeven geen verloven te begeleiden waarbij familie/netwerkleden
aanwezig zijn. Wat klager betreft kwam daar nog bij een door verweerster gemaakte
belangenafweging op basis van voornoemde incidenten op 29 december 2021, 2 januari
2022 en de signalen in maart 2022. Het behandelteam heeft klager, zijn broer en schoonzus
hierover geïnformeerd. Klager kreeg wel de mogelijkheid de begrafenis digitaal te
volgen. Ook is aan klager toestemming verleend voor een bezoek aan het mortuarium
met begeleiding door DV&O om afscheid te nemen van zijn vader (humanitair verlof),
maar daarvan heeft klager geen gebruik gemaakt. Een door klager aangespannen kort
geding om de begrafenis alsnog bij te wonen, heeft hij verloren.
3.17 Blijkens de kwartaalverslagen (‘wettelijke aantekeningen’) heeft het behandelteam
op basis van het eerste kwartaal 2022 geconstateerd dat het contact tussen klager
en verweerster als nieuwe hoofdbehandelaar vanaf het begin niet soepel verloopt, dat
klager het voornamelijk niet eens is met het behandelteam en continu in discussie
gaat over de door het behandelteam aangedragen punten, dat hij de samenwerking met
het behandelteam niet lijkt aan te gaan en zich keert tot zijn advocaat en netwerk.
3.18 Op basis van het tweede kwartaal 2022 heeft het behandelteam geconstateerd
dat klager slechts oppervlakkig deelneemt aan de behandelprogramma’s door op de achtergrond
aanwezig te zijn en een summiere bijdrage te leveren. Tijdens agressie- en dramatherapie
bagatelliseert hij zijn spanning door hier nonchalant over te praten en herkende hij
zijn spanning beperkt. Bij dramatherapie toont hij een minimale mate van zelfinzicht
door problemen buiten zichzelf te plaatsen en feiten te verdraaien in zijn voordeel.
Confrontatie daarmee levert oplopende spanning op. De conclusie was dat de therapie
hierdoor onsuccesvol was afgerond.
3.19 In april 2022 is op verzoek van verweerster klagers traject in de zogenoemde
interne trajectcommissie van de kliniek besproken. De interne trajectencommissie bestaat
uit een groep van hoofden behandeling onder voorzitterschap van het hoofd behandelzaken
van de kliniek en kijkt naar de voortgang van het behandelproces en de resocialisatie
en neemt besluiten over het behandelingstraject en overplaatsing. Blijkens het tweede
kwartaalverslag was redengevend voor dit verzoek een door het behandelteam geconstateerd
gebrek aan samenwerking tussen klager en het behandelteam en zijn minimale erkenning
hiervan. Volgens dit verslag voldoet klager ook niet aan de verlofvoorwaarden omdat
er geen overeenstemming is over het behandelplan en zijn behandeldoelen en is klager
ervan overtuigd dat verweerster als hoofdbehandelaar de samenwerking afhoudt omdat
zij niet altijd tijd heeft voor een gesprek met hem. Het behandelteam ziet geen progressie
maar voornamelijk verzet tegen de kliniek, waarbij klager meer in contact is met zijn
advocaat dan met het behandelteam. Om die reden zijn de verloven niet hervat.
3.20 De interne trajectcommissie heeft na consultering van verweerster geoordeeld
dat vanwege onvoldoende behandelingsresultaat overplaatsing naar een andere kliniek
noodzakelijk is.
3.21 In mei 2022 is klager met een incidentenanalyse/terugvalanalyse gestart. Daarin
is besproken wat er de afgelopen maanden was gebeurd rondom mevrouw S. en wat zijn
aandeel hierin was geweest. Volgens de verslaglegging bagatelliseert en externaliseert
klager voortdurend zijn gedrag, toont hij een minimale zelfreflectie en ontbreekt
het hem aan ziekte-inzicht.
3.22 In een gesprek in juni 2022 tussen klager, verweerster en het behandelteam
is
uitgelegd waarom de behandeling gestopt zou gaan worden en dat verzocht wordt om overplaatsing.
Klager was het oneens met de overplaatsing en de voortdurende aanhouding van de verloven
en is zich gaan verzetten tegen de overplaatsing via zijn advocaat. Hij nam daarbij
nog meer afstand van het behandelteam en voerde ook vanuit zijn netwerk druk uit in
zijn strijd tegen verweerster en het behandelteam.
3.23 Op 19 augustus 2022 heeft verweerster een brief opgesteld aan het MVJ, mede
ondertekend door de geneesheer-directeur, psychiater en manager zorg TBV, en verzocht
om toestemming voor overplaatsing van klager naar een andere kliniek teneinde een
nieuwe behandelpoging te starten. Op 25 augustus 2022 heeft verweerster contact gehad
met de advocaat van klager om de redenen van overplaatsing te benoemen.
3.24 Op 7 september 2022 is er een nieuwe behandelplanbespreking aangevangen inzake
klager, inclusief een eigen bijdrage van klager, maar deze bespreking werd afgebroken
en is niet teruggekoppeld aan klager omdat belangrijke disciplines ontbraken en het
beter werd gevonden eerst de netwerkbespreking, die inmiddels was gepland voor 22
september 2022, te houden.
3.25 Bij brief van 13 september 2022, ondertekend door verweerster en voornoemde
drie kliniekvertegenwoordigers, is aanvullende informatie naar aanleiding van het
overplaatsingsverzoek gestuurd aan het MVJ. Het MVJ heeft daarop het gevraagde besluit
tot overplaatsing genomen en vond een driegesprek niet meer nodig om alternatieven
voor een overplaatsing te bespreken.
3.26 Op 22 september 2022 heeft het voornoemde netwerkgesprek plaatsgevonden met
de familie.
3.27 Verweerster was vanaf eind oktober 2022 niet langer werkzaam in de kliniek.
3.28 Op 15 december 2022 heeft de uitgestelde behandelplanbespreking plaatsgevonden
met de nieuwe hoofdbehandelaar van klager.
3.29 Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank een op 6 december 2022 ingediende
vordering tot verlenging van de TBS maatregel behandeld ter zitting en vervolgens
besloten tot verlenging van de TBS maatregel met één jaar.
3.30 Ter zitting van het college is gebleken dat klager inmiddels is overgeplaatst
naar de J. kliniek te K.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 De klacht valt blijkens het aanvullend klaagschrift uiteen in de volgende
klachtonderdelen:
Klachtonderdeel i
Door toedoen van verweerster zijn ten onrechte aan klager (vrijheids)beperkende maatregelen
opgelegd, in het bijzonder:
a) het aanhouden van de verlofregeling, volgend op de incidenten op 29 december
2021 en 2 januari 2022 waarvoor volgens klager toestemming was verleend, met name
het verlofverbod om de begrafenis van vader bij te wonen, ondanks samenwerkingsverzoeken
van klagers netwerk en met als gevolg klagers noodzaak (vergeefs) een kort geding
aan te spannen en het niet waardig afscheid kunnen nemen van vader;
b) een verbod op beeld(video)bellen met zijn op sterven liggende vader.
Klachtonderdeel ii
Onprofessioneel handelen van verweerster tijdens de behandeling door:
a) onvoldoende samen te werken met klagers advocaat en netwerk en maandenlang niet
te reageren op hun contact oproepen, waardoor klagers resocialisatie achterbleef;
b) onterecht het besluit te initiëren hem over te plaatsen naar een andere FPC,
waardoor er vertraging zou ontstaan in zijn behandeltraject, terwijl hij bij aantreden
van verweerster nog maar twaalf weken verwijderd was van transmuraal verlof.
4.2 Verweerster heeft primair bepleit dat klager niet ontvankelijk is in klachtonderdeel
i. Subsidiair betwist zij de daaronder geschaarde verwijten inhoudelijk. Ook de verwijten
in klachtonderdeel ii heeft zij inhoudelijk bestreden. Verweerster vindt dat zij heeft
gehandeld overeenkomstig het voor haar handelwijze als hoofbehandelaar geldende normatief
kader en dat zij aan klager zorgvuldige forensische zorg heeft verleend, zoals een
redelijk handelend beroepsgenoot betaamt.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid klachtonderdeel i
5.1 Het college acht klager niet-ontvankelijk wat betreft klachtonderdeel i. Ter
toelichting dient het volgende.
5.2 Op grond van artikel 47 juncto artikel 1 van de Wet op de Beroepen in de individuele
Gezondheidszorg (Wet BIG) kan slechts worden geklaagd over handelingen op het gebied
van de individuele gezondheidszorg die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon
en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken, dan wel te beoordelen.
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft in een aantal uitspraken de
lijn uitgezet dat wanneer het niet gaat om de beoordeling van de gezondheidstoestand
van een patiënt, het handelen van de zorgverlener niet onder het tuchtrecht valt.
5.3 De in klachtonderdeel i weergegeven besluiten zijn genomen in het kader van
de interne en externe orde en veiligheid.
Klachtonderdeel ii-b
5.4 Ten aanzien van het hiervoor onder klachtonderdeel i-b genoemde verbod op
beeld(video)bellen heeft verweerster ter zitting aangegeven dat het hier verscherpte
regelgeving van de kliniek betreft, ingegeven door verscherpt risicomanagement, die
over de hele linie voor alle patiënten binnen de kliniek werd ingevoerd en dus niet
specifiek voor klager in diens concrete omstandigheden, en dat zij geenszins betrokken
was daarbij als hoofdbehandelaar van klager. Klager heeft in dat licht bezien de door
hem veronderstelde persoonlijke betrokkenheid van verweerster als zijn hoofdbehandelaar
feitelijk niet concreet gemaakt.
Klachtonderdeel i-a
5.5 De hiervoor onder i-a genoemde besluiten ten aanzien van het verlof van klager
zijn wél specifiek genomen naar aanleiding van de volgens verweerster door klager
gepleegde regelovertredingen. Voor deze besluiten staat wél vast dat bij de totstandkoming
daarvan verweerster in haar hoedanigheid van klagers hoofdbehandelaar een initiërende,
adviserende en sterk bepalende rol heeft gespeeld vanaf haar intreden op 10 januari
2022.
Het verlenen van verlof betreft een resocialisatiemaatregel (vlg. uitspraak CTG van
15 mei 2023, ECLI:NL:TGZCTG:2023:85). Dit raakt als zodanig aan het bevorderen, bewaken
en beoordelen van de gezondheid van de betrokken patiënt. In het onderhavige geval
gaat het echter niet om het verlenen van verlof, maar om het beëindigen daarvan. De
handelwijze van verweerster terzake betreft haar inschatting dat de incidenten en
signalen aan de zijde van klager een overtreding inhielden van de voor klager geldende
verlofregels, die waren ingegeven door het veiligheidsbelang, gegeven de gezondheidstoestand
van klager. Deze handelwijze ziet dus niét op het bevorderen, bewaken, dan wel beoordelen
van die gezondheidstoestand.
5.6 Gelet hierop, kan klager niet-ontvankelijk worden geacht inzake klachtonderdeel
i (vgl. uitspraak RTG van 28 februari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:66).
5.7 Dit betekent dat het college niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling
van klachtonderdeel i.
Klachtonderdeel ii
5.8 Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.9 Ten tijde van het ter beoordeling staande handelen van verweerster golden binnen
haar beroepsgroep in het bijzonder de kaders als vastgelegd in met name de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden (2021), de NIFP Richtlijn Forensisch psychologisch
onderzoek en rapportage in het strafrecht (2020), het Zorgprogramma langdurige forensische
psychiatrische zorg van het Expertise Centrum Forensische Psychiatrie (EFP) en de
kliniekregels- en procedures.
Klachtonderdeel ii-a
5.10 Ten aanzien van het in ii-a weergegeven verwijt, wijst het college erop dat
noch de advocaat noch personen uit het netwerk van klager partij zijn in deze procedure.
Het college zal dit verwijt benaderen vanuit de handelwijze van verweerster met betrekking
tot het bevorderen, bewaken, dan wel beoordelen van de gezondheidstoestand van klager
binnen het resocialisatietraject als onderdeel van de behandeling.
5.11 Verweerster heeft erkend dat het tijdens de behandeling onderhouden van contacten
met het netwerk van de patiënt in beginsel van belang is in het kader van het resocialisatiedoel.
Dit kan ook gelden voor de advocaat, die – voor zover relevant voor de klacht – met
name in beeld kwam om de overplaatsing van klager tegen te gaan. In de onderhavige
situatie heeft verweerster er echter voor gekozen terughoudend te zijn in het zelf
beleggen van gesprekken met deze personen. Redengevend daarvoor was dat zij met het
behandelteam constateerde dat deze contacten door klager steeds pregnanter werden
aangewend en ingezet teneinde zich juist af te keren van het behandelteam, waardoor
het resocialisatiedoel van de behandeling juist werd belemmerd in plaats van gediend.
Met het oog op resocialisatie was het immers juist zaak dat klager zou leren zelf
problemen aan te kaarten en dat het netwerkcontact een constructieve bijdrage zou
leveren aan de behandeling, aldus verweerster. Gegeven het in paragraaf 4 weergegeven
feitenverloop is het college van oordeel dat verweerster hier een zorgvuldige afweging
heeft gemaakt, juist met het oog op resocialisatie. Daarbij is van belang dat verweerster
op gezette tijden wel contact met het netwerk en de advocaat heeft gehad en/of dat
heeft gefaciliteerd dan wel overgelaten aan de coach en het maatschappelijk werk,
waarbij het voorkwam dat afspraken door de familie of klager werden afgezegd. Ook
heeft verweerster één keer een behandelplanbespreking gehouden en één keer gepland,
waarbij klager een eigen bijdrage heeft ingediend. Verweerster erkent dat zij eerder
contact had kunnen opnemen met de advocaat naar aanleiding van diens verzoeken. Dit
is naar het oordeel van het college echter als zodanig tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.
Concluderend is verweerster gedurende het behandeltraject gebleven binnen de daarvoor
en tijde van het handelen geldende kaders en heeft zij zorgvuldig gehandeld jegens
klager.
Klachtonderdeel ii-b
5.12 Vaststaat dat verweerster bij de totstandkoming van het besluit van de interne
trajectcommissie om overplaatsing aan te vragen, een initiërende, adviserende en sterk
bepalende rol heeft gespeeld. Dit geldt ook voor het daarop gevolgde overplaatsingsverzoek
aan het MVJ. Deze handelwijze van verweerster werd ingegeven door haar inschatting
van de gezondheidstoestand van klager, afgemeten aan het verloop van het behandeltraject
sinds 2022 en rekening houdend met de herkansing die klager in 2021 (voor haar aantreden)
al had gekregen. Het college is van oordeel, gegeven de ontwikkelingen als weergegeven
in paragraaf 4, dat het advies van verweerster tot overplaatsing gebaseerd was op
zorgvuldige afwegingen en concrete, schriftelijk vastgelegde en ook aan klager kenbaar
gemaakte observaties van het behandelteam. Dat geldt ook voor haar inschatting dat
de behandelmogelijkheden binnen de kliniek waren uitgeput. Daarmee diende haar advies
het resocialisatiedoel. Verweerster valt terzake geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Slotsom
5.13 De slotsom is dat klager niet ontvankelijk is wat betreft klachtonderdeel
i en dat klachtonderdeel ii ongegrond is.
Publicatie
5.14 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere zorgverleners in FPC’s mogelijk iets van deze zaak
kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere
tot personen of instanties herleidbare gegevens.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “Wat is er gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klager
wil met zijn beroep bereiken dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.2 De GZ-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege te bevestigen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
dossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege
bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd.
Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei
2024 is dat debat voortgezet.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder 5.
“De overwegingen van het college” heeft overwogen en neemt dat hier over. Het Centraal
Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klager niet ontvankelijk
is wat betreft klachtonderdeel i en dat klachtonderdeel ii ongegrond is. In aanvulling
daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege dat uit de dossierstukken blijkt dat al
in 2021 problemen waren in het behandeltraject. De stelling van klager dat de problemen
zijn ontstaan met de komst van de GZ-psycholoog als hoofbehandelaar wordt door het
Centraal Tuchtcollege daarom niet gevolgd.
4.5 De GZ-psycholoog heeft erkend dat het beter was geweest als zij eerder contact
had opgenomen met de advocaat van klager naar aanleiding van diens contactverzoeken
en dat zij daaruit lering heeft getrokken. Net als het Regionaal Tuchtcollege is het
Centraal Tuchtcollege van oordeel dat dit handelen als zodanig niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar is.
4.6 Dit betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.
Publicatie
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en bepaalt
daarom dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie
zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens
in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden
aan het tijdschrift De Psycholoog.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;
T. Dompeling en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en A. de Keijser,
leden-beroepsgenoten, en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.