ECLI:NL:TGZCTG:2018:313 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.120

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:313
Datum uitspraak: 27-11-2018
Datum publicatie: 28-11-2018
Zaaknummer(s): c2018.120
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager is de zoon van de inmiddels overleden patiënte van de aangeklaagde huisarts. Klager verwijt de huisarts dat zij zonder motivering heeft geweigerd patiënte een afschrift te geven van haar eigen medisch dossier terwijl patiënte daar twee keer schriftelijk om heeft verzocht. Klager heeft na het overlijden van patiënte daarom alsnog inzage gevraagd maar ook dat verzoek heeft de huisarts afgewezen. Klager stelt voorts – onder meer – dat de huisarts tekort is geschoten in de diagnostiek bij zijn moeder en in de behandeling van en zorg voor haar geestelijk en lichamelijk lijden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat klager met het indienen van de klacht, voor zover deze betreft de weigering om aan zijn moeder een afschrift van haar eigen medisch dossier te verstrekken, niet de wil van zijn moeder vertegenwoordigt en dus geen afgeleid klachtrecht heeft. Klager is in zoverre in zijn klacht niet ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing in eerste aanleg in zoverre en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.120 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.J. Peet.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 27 september 2017  bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

13 februari 2018, onder nummer 17/351, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 november 2018, waar zijn verschenen klager, in persoon, en de huisarts, in persoon en bijgestaan door mr. R.J. Peet. Zowel klager als de huisarts hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “ 2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. De moeder van klager (hierna: patiënte) is op 8 april 2017 overleden. Verweerster werkt als huisarts en was ongeveer 25 jaar de huisarts van patiënte. Vanaf 2012 is patiënte tijdelijk opgenomen in een verzorgingstehuis en is zij onder behandeling gekomen van D..

2.2. Op 12 januari 2013 is een door patiënte ondertekende handgeschreven brief aan verweerster gestuurd waarin het volgende staat.

‘(..) Hierbij verzoek ik U vriendelijk om mij een Kopie te verstrekken van mijn volledig medisch dossier vanaf de tijd, dat ik bij U voor de Eerste Keer op consult kwam tot heden. Mijn dochter (..) heb ik gevraagd en gemachtigd bij Praktijk te komen ophalen (..)’. Bij brief van 5 februari 2013 is het verzoek herhaald. Verweerster heeft patiënte daarop bij brief gemeld dat zij het verzoek met haar zou bespreken als zij weer thuis zou zijn. Na het gesprek met patiënte heeft verweerster besloten het dossier niet af te geven omdat zij er niet van overtuigd was dat het verzoek van patiënte zelf afkomstig was. Na het overlijden van patiënte heeft klager met één van zijn zussen verweerster verzocht om inzage in het volledige medische dossier van patiënte, inclusief journaalregels en alle verwijsbrieven. Op 19 juli 2017 hebben verweerster, klager en zijn zus daarover met elkaar gesproken. Daarna heeft verweerster op 5 augustus 2017 de volgende brief naar klager en zijn zus gestuurd:

‘(..)

Na ampele overwegingen en beraad met de KNMG heb ik besloten U geen inzage te geven in het volledig medisch dossier (journaalregels/verwijsbrieven/correspondentie) van Uw (..) moeder (..).

Wel wil ik op een paar vragen ingaan:

a.     In 2013 is de diagnose  dementie NAO gesteld, na een opname bij D. in 2015 werd de ziekte van Alzheimer geconstateerd. (..). Ik heb geen vermelding gevonden over de ziekte van Pick noch over een genetisch onderzoek naar het ApoE4-gen.

b.     Over het voorkomen van een depressie bij Uw moeder denk ik dat U beiden voldoende weet door uw intensieve omgang met uw moeder.

c.      Osteoporose: voor zover bekend is er bij Uw moeder geen osteoporose vastgesteld.

d.     Uw eigen verwerkingsproces van de ziekte en het overlijden van Uw moeder is geen reden een inzage te geven in het medisch dossier.

Daar U tijdens ons gesprek van 19-7-2017 aangaf, dat de medische gegevens ook van belang zouden kunnen zijn voor Uw zussen heb ik een kopie van deze brief naar Uw drie overige zussen gestuurd.

(..)’

3.         De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerster, samengevat, dat zij

a) zonder motivering heeft geweigerd patiënte een afschrift te geven van haar eigen medisch dossier terwijl patiënte twee keer schriftelijk om een afschrift heeft verzocht. Klager heeft na het overlijden van patiënte daarom alsnog inzage gevraagd maar ook dat verzoek heeft verweerster geweigerd. Ook wil hij inzage om te kunnen beoordelen of verweerster zorgvuldig heeft gehandeld bij de behandeling van zijn moeder. Klager wist namelijk niet dat zijn moeder leed aan alzheimer, een maagzweer had en geen maagzuurremmers gebruikte. Ook wil hij weten of zijn moeder leed aan de ziekte van Pick. Verweerster heeft niets los willen laten in het gesprek op 19 juli 2017;

b) vertrouwelijke informatie over en uit het vertrouwelijke gesprek op 19 juli 2017 met zijn drie andere zussen heeft gedeeld;

c) zeer neerbuigend tegen klager heeft gedaan in het gesprek op 19 juli 2017;

d) tekort is geschoten in de diagnostiek bij zijn moeder, in de behandeling (en zorg) voor haar geestelijk en lichamelijk lijden;

e) geen enkele verantwoording heeft willen afleggen;

f) geen enkele openheid heeft willen geven waardoor bij klager grote vraagtekens zijn ontstaan over de kwaliteit van de verslaglegging in het medisch dossier van zijn moeder en of de kwestie wel op orde is.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Klachtonderdeel a

5.1. Op grond van artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet een arts aan een patiënt desgevraagd een afschrift van het medisch dossier verstrekken. In dit geval heeft verweerster betwijfeld of het schriftelijke verzoek in 2013 wel van patiënte en niet van (één van) haar kinderen afkomstig was en zij heeft daarop navraag gedaan bij patiënte. Zij is er op dat moment niet van overtuigd geraakt dat het verzoek van patiënte afkomstig was en heeft besloten het verzoek niet in te willigen. Dat is een afweging die verweerster mag en ook moet maken gezien haar medisch beroepsgeheim en daarmee was de afwijzing voldoende gemotiveerd. In de periode daarna is patiënte er volgens verweerster niet meer op terug gekomen en dat heeft klager niet bestreden.

5.2. Klager heeft na het overlijden van patiënte inzage gevraagd in haar medisch dossier en dat verzoek is geweigerd. Verweerster heeft als zorgverlener op grond van art. 7:457 BW en art. 88 Wet BIG een medisch beroepsgeheim. Dat houdt in dat zij geen informatie over de patiënt aan anderen dan de patiënt verstrekt en geen inzage in of afschrift van documenten aan anderen geeft zonder toestemming van de patiënt. Het beroepsgeheim werkt ook door na het overlijden van de patiënt. In een vijftal uitzonderingsgevallen mag het beroepsgeheim worden doorbroken en die gevallen staan vermeld in de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’. Het college begrijpt klager zo dat hij een beroep doet op a) de gegeven dan wel b) de veronderstelde toestemming van patiënte dan wel c) een zwaarwegend belang aan zijn kant dat het beroepsgeheim opzij zet. Beoordeeld zal worden of één van deze drie gronden slaagt. Is dat niet het geval dan heeft verweerster terecht inzage in het medisch dossier geweigerd. Is wel aan één van de voorwaarden voldaan dan had verweerster een spreekrecht en zal vervolgens beoordeeld moeten worden of verweerster dan ook een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. 

a)        Heeft patiënte toestemming gegeven? Ook indien er vanuit wordt gedaan dat de verzoeken uit 2013 van patiënte afkomstig waren dan blijft staan dat in die schriftelijke verklaringen niet concreet staat vermeld welke van haar patiëntgegevens aan welke andere personen mogen worden verstrekt. Met die verklaringen is dus geen toestemming gegeven om aan haar zoon na haar overlijden inzage in haar medisch dossier te geven;

b)        Is er sprake van veronderstelde toestemming van patiënte? Klager moet als nabestaande aannemelijk maken dat patiënte als zij nog in leven was geweest toestemming zou hebben gegeven voor inzage in haar medische gegevens door (één van) haar kinderen. Het college vindt dat klager daarvoor onvoldoende concrete aanwijzingen heeft aangedragen. Hij heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en evenmin stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Het enkele feit dat tussen klager en patiënte een familierelatie bestaat is niet voldoende. En ook als een kind, zijn zus in dit geval, tijdens het leven van patiënte gemachtigd zou zijn geweest om medische gegevens op te vragen en op te halen, betekent dat nog niet dat tevens sprake is van veronderstelde toestemming om na overlijden inzage te krijgen in het medisch dossier;

            c)        Is er een zwaarwegend belang van klager dat maakt dat verweerster haar beroepsgeheim mocht doorbreken? Daar zijn onvoldoende aanknopingspunten voor. De enkele stelling dat klager twijfelt over de door verweerster verleende zorg is onvoldoende om als zwaarwegend belang te gelden. Concrete onderbouwing met feiten, omstandigheden en stukken ontbreekt namelijk.  Daarnaast is het verzoek om inzage in al haar medische gegevens, inclusief journaalregels en verwijsbrieven, te ruim en te generiek geformuleerd. Verder heeft verweerster in haar brief van

            5 augustus 2017 klager geïnformeerd over het mogelijk bestaan van de ziekte van Pick. Dus ook dat vormt onvoldoende grond.

5.3. Nu geen van de gronden op gaat, heeft verweerster terecht besloten klager geen inzage te geven in het medisch dossier van zijn moeder. Verweerster heeft zorgvuldig gehandeld en haar kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel b

5.4. Het college oordeelt dat verweerster geen vertrouwelijke informatie over klager aan zijn zusters heeft prijsgegeven. Mogelijk kan klager het gesprek van 19 juli 2017 als een vertrouwelijk gesprek hebben ervaren, maar tussen verweerster en klager (en zijn eveneens aanwezige zus) bestaat geen arts-patiënt relatie. Het gevoerde drie-gesprek valt daarmee ook niet onder haar medisch beroepsgeheim. Er was dus voor verweerster geen wettelijke belemmering om de andere directe familieleden te informeren over het gesprek en hen deelgenoot te maken van de voor de familie relevante medische informatie over patiënte. 

Klachtonderdeel c

5.5. Niet duidelijk is wat er tijdens het gesprek is voorgevallen en hoe partijen elkaar hebben bejegend. Het college gelooft de een niet meer dan de ander. Het college is er niet bij geweest en nu niet duidelijk is wat er is gebeurd, kan niet worden vastgesteld of verweerster klager onheus heeft bejegend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d, e, f

5.6. Het college beoordeelt klachtonderdelen d, e en f samen. Klager stelt in de kern dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld bij de behandeling van zijn moeder én een onvolledig dossier heeft gevoerd. Klager heeft echter nagelaten zijn stelling te onderbouwen met feiten, omstandigheden en stukken. Dat had wel op zijn weg gelegen. Het college volgt klager daarom niet in zijn stelling. Verweerster heeft ook (binnen de grenzen van haar beroepsgeheim) klager voldoende te woord gestaan, uitleg gegeven en hem van informatie voorzien. Deze klachtonderdelen kunnen daarom niet slagen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De huisarts voert hiertegen gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

De klacht dat verweerster heeft geweigerd de moeder van klager een afschrift te geven van haar eigen medisch dossier (klachtonderdeel a, eerste deel)

4.3       Ingevolge artikel 65, eerste lid, onder a, van de Wet BIG wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht, onder meer van een rechtstreeks belanghebbende. Zoals het Centraal Tuchtcollege eerder heeft overwogen, berust het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt niet op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege acht het niet de taak van de tuchtrechter om in een zaak waarin een naaste betrekking van een overleden patiënt een klacht indient, ambtshalve te onderzoeken of deze de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Het indienen van een klacht rechtvaardigt het oordeel dat de klagende nagelaten betrekking de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt, behoudens het geval dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen.

4.5       Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is hier sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Klager stelt dat de brieven van 12 januari 2013 en 5 februari 2013 met het verzoek om een afschrift van het volledig medisch dossier afkomstig waren van zijn moeder. Gebleken is dat, nadat verweerster had besloten het medisch dossier niet te verstrekken, de moeder van klager hier tot aan haar overlijden in 2017 niet meer bij verweerster op terug is gekomen. Klager heeft in de procedure in eerste aanleg verklaard dat hij tijdens het leven van zijn moeder al een klacht wilde indienen tegen verweerster over het niet verstrekken van het medisch dossier, maar dat zijn moeder dit niet wilde. Tijdens de terechtzitting in beroep heeft hij dit laatste – daarnaar gevraagd – nog eens bevestigd. Gelet op deze feiten en omstandigheden, moet het ervoor worden gehouden dat klager met het indienen van deze klacht niet de wil van zijn overleden moeder vertegenwoordigt. Hij heeft derhalve geen van de wil van zijn moeder afgeleid klachtrecht. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klager ten onrechte in dit klachtonderdeel heeft ontvangen. De beslissing van dit college kan in zoverre dan ook niet in stand blijven.

Klachtonderdeel a, tweede deel, alsook klachtonderdelen b, c, d, e, en f

4.6       Deze klachtonderdelen richten zich in hoofdzaak tegen het handelen van de arts ten opzichte van klager zelf.

4.7       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde schriftelijke en mondelinge debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2018 is dat debat voortgezet.

4.8       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klachten van klager en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:         

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover klager daarbij is ontvangen in zijn klacht dat verweerster heeft geweigerd de moeder van klager een afschrift te geven van haar eigen medisch dossier (klachtonderdeel a, eerste deel), en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, J. Legemaate en

M.W. Zandbergen, leden-juristen en M. van Bergeijk en W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en

E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2018.

Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.