ECLI:NL:TGZCTG:2016:148 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.215

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:148
Datum uitspraak: 22-03-2016
Datum publicatie: 24-03-2016
Zaaknummer(s): c2015.215
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De aangeklaagde gz-psycholoog was (mede)behandelaar van de (meerderjarige) zoon van klaagster. Deze zoon wilde een omgangsregeling met zijn, ten huize van klaagster wonende, jongere broer. Omdat klaagster dit niet wenste, was klaagsters (meerderjarige) zoon met klaagster in een rechtbankprocedure verwikkeld ter verkrijging van een omgangsregeling met zijn broer. Op verzoek van de coördinerend behandelaar (SPV-er) van klaagsters (meerderjarige) zoon heeft verweerder een brief geschreven aan diens advocaat, met de bedoeling daarmee het verzoek van de cliënt tot het treffen van een omgangsregeling te ondersteunen. De brief is als processtuk in de procedure overgelegd. De klacht van klaagster houdt in: De gz-psycholoog heeft een schriftelijke verklaring opgesteld waarin hij uitspraken heeft gedaan die slechts zijn gebaseerd op verklaringen van de zoon die bij de gz-psycholoog in behandeling is, zonder deze op juistheid te toetsen en te overwegen of de omgangsregeling ook in het belang van klaagsters andere, tienjarige zoon is. Redelijkerwijs kan de gz-psycholoog weten dat zijn verklaring voor klaagsters gezin belastend is en dat hij zonder klaagster en haar gezin te kennen niet naar waarheid kan oordelen. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt  dat een behandelaar  zich bij een verzoek om een verklaring zeer terughoudend dient op te stellen. De  gz-psycholoog heeft zich op onoirbare wijze gemengd in een juridisch conflict. Hij heeft zich in een verklaring niet beperkt tot feiten, maar een aantal meningen en waardeoordelen gegeven die overigens niet alle deugdelijk zijn onderbouwd en niet (altijd) binnen zijn deskundigheidsgebied zijn gebleven. Klacht gegrond en legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op met publicatie na onherroepelijk worden. De gz-psycholoog is in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep op enigszins andere gronden.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.215 van:

A., gz-psycholoog, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. H.C. Egger-van Oppen, advocaat te Vierlingsbeek,

tegen

C., wonende te D., verweerster, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 2 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen gz-psycholoog A. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 mei 2015, onder nummer 14246, heeft dat College de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing opgelegd en de publicatie van de beslissing gelast na het onherroepelijk worden daarvan.

De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend. Bij brief van 18 januari 2016 heeft mr. H.C. Egger-van Oppen de volledige brieven van sociaal psychiatrisch verpleegkundige E. van 27 oktober 2014 en de gz-psycholoog van 20 november 2014 in het geding gebracht.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 januari 2016, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.C. Egger-van Oppen, alsmede klaagster.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was (mede)behandelaar van de (meerderjarige) zoon van klaagster, hierna: de cliënt. Deze zoon wilde een omgangsregeling met zijn, ten huize van klaagster wonende, jongere broer. Omdat klaagster dit niet wenste, was de cliënt met klaagster in een rechtbankprocedure verwikkeld ter verkrijging van een omgangsregeling met zijn broer. Op verzoek van de coördinerend behandelaar van de cliënt heeft verweerder een brief d.d. 20 november 2014 geschreven aan diens advocaat, met de bedoeling daarmee het verzoek van de cliënt tot het treffen van een omgangsregeling te ondersteunen.

In de brief staat het volgende:

(…)

Aangezien hij al een lange tijd bij ons bekend is kunnen wij u met stelligheid het volgende mededelen.

Naast het feit dat het om humanitaire redenen vanzelfsprekend zou moeten zijn dat hij omgang met zijn broer kan hebben, is dit voor [de cliënt] van cruciaal belang juist vanwege de genoemde verliezen en breuken in zijn leven. Het zal zijn ontwikkeling onnodig verder negatief beïnvloeden indien hij noodgedwongen ook het contact met zijn broer moet missen. Het ligt overigens in de lijn van de verwachting dat dit in sterkere mate ook voor zijn jongere broer geldt.

[De cliënt] is een zeer consciëntieuze en bedachtzame jongeman met een rustig temperament die in problemen is geraakt door herhaaldelijke kwetsuren tijdens zijn ontwikkeling tot jongvolwassene. Gedurende de periode dat [de cliënt] in behandeling is binnen ons centrum is er geen enkele vorm van impulsiviteit en/of onverantwoordelijk, chaotisch gedrag en/of gebrek aan realiteitszin geconstateerd. [De cliënt] gebruikt geen verdovende middelen, is nooit in overtreding geweest en kan goed omgaan met autoriteiten. In die zin zou hij een goed voorbeeld voor zijn jongere broer kunnen zijn.

Het is [de cliënts] vurige wens om het contact met zijn jongere broer te herstellen. Hij zal er naar verwachting alles aan doen om dit contact op een prettige manier vorm te geven. Daarnaast hebben wij [de cliënt] als een open en coöperatieve cliënt leren kennen die - indien hij problemen ervaart - dit op openhartige en constructieve wijze tijdens de behandeling bespreekt. Dit kan worden gezien als een beschermende factor.

(…)

Deze brief is als processtuk in de procedure overgelegd.

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht luidt als volgt:

Verweerder heeft een schriftelijke verklaring opgesteld waarin hij uitspraken heeft gedaan die slechts zijn gebaseerd op verklaringen van de zoon die bij verweerder in behandeling is, zonder deze op juistheid te toetsen en te overwegen of de omgangsregeling ook in het belang van klaagster andere, tienjarige zoon is. Redelijkerwijs kan verweerder weten dat zijn verklaring voor klaagsters gezin belastend is en dat hij zonder klaagster en haar gezin te kennen niet naar waarheid kan oordelen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder was niet de behandelaar. Hij was door de coördinerend behandelaar, een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, bij de behandeling betrokken om de problematiek helder te krijgen. Hij had slechts een diagnostische taak, waarbij hij de cliënt wel een aantal malen heeft gezien. Verweerder wilde het verzoek tot een omgangsregeling steunen, omdat hij geen belemmeringen zag voor omgang. Hij heeft zijn diagnostische indrukken gedeeld met de advocaat. Hij heeft gehandeld conform de richtlijnen en de beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP).

Ten slotte voert verweerder aan dat zijn brief geen geneeskundige verklaring is. Het is slechts een ondersteuning van het verzoek van de cliënt. Verweerder wijst er nog op dat met toestemming van de patiënt een arts feitelijke medische informatie mag verstrekken.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat verweerder wel degelijk (mede)behandelaar van de cliënt was. Zijn verweer dat hij niet als behandelaar mag worden aangemerkt wordt weersproken door zijn eigen stellingen dat hij in het kader van de behandeling gesprekken met de cliënt heeft gevoerd en dat hij een diagnostische taak had.

Verweerder heeft als behandelaar een verklaring afgegeven om te gebruiken in een juridische procedure. Uiteraard is dit geen medische verklaring, zoals verweerder terecht stelt, maar dat komt omdat verweerder geen medicus is. Dit verweer snijdt daarom geen hout.

Volgens vaste jurisprudentie dient een behandelaar zich bij een verzoek om een verklaring zeer terughoudend op te stellen. Als het gaat om een verklaring die beoogt om te worden gebruikt als steun voor het standpunt van de cliënt in een juridische procedure dient naar het oordeel van het college de behandelaar zich in beginsel van een dergelijke verklaring te onthouden. Volgens het standpunt van de beroepsvereniging van verweerder, het NIP, mogen deze verklaringen, waarmee een direct juridisch belang is gemoeid, alleen worden afgegeven door een onafhankelijk psycholoog en derhalve niet door een behandelaar. Het college deelt dit standpunt.

Het college is derhalve van oordeel dat verweerder als behandelaar de hierboven weergegeven verklaring niet had mogen geven. Hij heeft zich op onoorbare wijze gemengd in een juridisch conflict door zich niet te beperken tot (soms te stellig verwoorde) feiten, maar door daarnaast in de verklaring een aantal meningen en waardeoordelen ten beste te geven, die overigens niet alle deugdelijk zijn onderbouwd en niet (altijd) binnen zijn deskundigheidsgebied zijn gebleven.

De klacht is gegrond. Het college zal de maatregel beperken tot een waarschuwing, ervan uitgaande dat verweerder een volgende keer de nodige terughoudendheid zal betrachten.

Het college zal bepalen dat deze beslissing, om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1  De gz-psycholoog heeft in beroep een vijftal grieven ingediend. Hij concludeert  - zakelijk weergegeven - tot ontvankelijk verklaring en tot gegrond verklaring van zijn beroep alsmede tot vernietiging van de bestreden beslissing. Voorts verzoekt hij het Centraal Tuchtcollege klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht althans de klacht als zijnde ongegrond af te wijzen. 

4.2  Klaagster heeft in beroep geen verweerschrift ingediend.

Beslissing

4.3. De eerste en de tweede grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In de eerste grief stelt de gz-psycholoog dat hij met zijn brief geen regels van de toepasselijke beroepscode heeft geschonden, in de tweede grief stelt hij dat hem ten onrechte wordt verweten in strijd met een richtlijn van het NIP te hebben gehandeld aangezien die richtlijn niet alleen inhoudelijk onwerkbaar en inconsistent is maar ook in strijd is met de eigen beroepscode.

4.4 In beginsel mag een  (mede) behandelend gz-psycholoog  gegevens verstrekken mits hij zich daarbij beperkt tot zijn cliënt en tot feitelijkheden. In zijn algemeenheid wordt het beroepsbeoefenaren ontraden een geneeskundige verklaring af te geven ten behoeve van eigen patiënten/cliënten. In de beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) van 1 april 2007 is een aantal regels opgenomen aangaande het uitbrengen van rapportages. Deze regels zijn ook van toepassing op een verklaring/brief als die welke hier aan de orde is. Met betrekking tot het rapporteren over derden bepaalt de code het volgende:

III.3.2.22 Verstrekking van gegevens over een ander dan de cliënt

Wanneer er in het dossier gegevens aanwezig zijn over een ander dan de cliënt, en deze gegevens niet door de cliënt zelf zijn verstrekt, dan verstrekt de psycholoog deze niet aan derden, dan met gerichte toestemming van die ander en alleen voor zover zij relevant en noodzakelijk zijn voor de specifieke vraagstelling. De toestemming wordt schriftelijk vastgelegd.

III.3.3.16 Rapporteren over anderen dan de cliënt

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij

daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.”

4.5 Met het afgeven van de ten processe bedoelde verklaring heeft de gz-psycholoog  gehandeld in strijd met de binnen zijn beroepsgroep geldende richtlijnen (beroepscode) als weergegeven in rechtsoverweging 4.5.

Daartoe wordt het volgende overtwogen.

In die verklaring beperkt de psycholoog zich niet tot zijn cliënt maar in die verklaring doet hij ook mededelingen over een derde, de jongere broer van zijn cliënt. In dit verband wordt verwezen naar de in die verklaring voorkomende zinsneden:

1.“ Het zal zijn ontwikkeling onnodig verder negatief beïnvloeden indien hij noodgedwongen ook het contact met zijn broer moet missen. Het ligt overigens in de lijn der verwachting dat dit in sterkere mate ook voor zijn jongere broer geldt.” Hiermee laat de gz-psycholoog zich immers niet alleen uit over de gevolgen voor zijn cliënt, indien deze geen omgang heeft met zijn jongere broer maar ook over de gevolgen daarvan voor de jongere broer. Vast staat dat de gz-psycholoog niet de (mede)behandelaar is van de jongere broer. Evenmin is gebleken dat door of namens de jongere broer gegevens zijn verstrekt en toestemming is gegeven gegevens met betrekking tot de jongere broer in zijn verklaring met betrekking tot zijn cliënt te verwerken.

2. “(De cliënt) gebruikt geen verdovende middelen, is nooit in overtreding geweest en kan goed omgaan met autoriteiten. In die zin zou hij een goed voorbeeld voor zijn jongere broer kunnen zijn.”

Niet alleen geeft de gz-psycholoog niet aan waarop hij baseert dat zijn cliënt geen verdovende middelen gebruikt, nooit in overtreding is geweest en goed met autoriteiten kan omgaan – het Centraal Tuchtcollege sluit niet uit dat de gz-psycholoog uitsluitend is afgegaan op mededelingen van zijn cliënt  zonder deze nader te toetsen, maar ook hier laat hij zich in speculatieve zin uit over de jongere broer van zijn cliënt.

Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat de gz-psycholoog door het afgeven van deze verklaring onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld.

De grieven 1 en 2 falen.                                                   

4.6 Met de derde grief betoogt de gz-psycholoog dat hij in zijn verdediging is geschaad doordat klaagster niet ter terechtzitting is verschenen.

Blijkens artikel 67 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) worden de klager en degene over wie is geklaagd in de gelegenheid gesteld de behandeling van de zaak op de terechtzitting bij te wonen en tijdens de behandeling te worden gehoord.  Klaagster is derhalve niet verplicht tot het bijwonen van de zitting.

De stelling van de gz-psycholoog dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij door niet te verschijnen elke discussie over de feitelijke gegrondheid van de klacht onmogelijk heeft gemaakt, wordt dan ook verworpen.

Deze grief faalt eveneens. 

4.7 Met de vierde grief  betrekt de gz-psycholoog de stelling dat zijn handelen niet is beoordeeld door voldoende beroepsgenoten zijnde een specialist ex artikel 14 Wet BIG.

Blijkens artikel 55 lid 2 van de Wet BIG kan de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege - voor zover hier van belang -  bepalen dat aan de behandeling van een zaak die hem daartoe geschikt voorkomt, wordt deelgenomen door de voorzitter en door twee leden beroepsgenoten  benoemd voor de categorie waartoe degene over wie is geklaagd behoort. In artikel 3 lid 1 van de Wet BIG worden acht categorieën van beroepsbeoefenaren genoemd. De gezondheidszorgpsycholoog wordt in dit artikellid als één van deze acht basisberoepen genoemd.  De leden beroepsgenoten van het Regionaal Tuchtcollege zijn geregistreerd als klinisch psycholoog en als gezondheidspsycholoog. De gz-psycholoog is in zijn hoedanigheid van gz-psycholoog aangeklaagd. Een  klinisch psycholoog  behoort tot dezelfde categorie beroepsbeoefenaren als een gz-psycholoog. Dat betekent dat een klinisch psycholoog als beroepsgenoot in de zin van artikel 55 lid 2 Wet BIG kan optreden in een college dat belast is met de beoordeling van klachten tegen een gz-psycholoog. Ook deze grief mist derhalve doel. 

4.8 In de vijfde grief stelt de gz-psycholoog dat hij door de voortijdige publicatie van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven onnodig is geschaad.

Anders dan de gz-psycholoog stelt, heeft het Regionaal Tuchtcollege de beslissing niet voortijdig gepubliceerd in de Nederlandse Staatcourant of het tijdschrift De Psycholoog. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de uitspraak   in geanonimiseerde vorm vóór de afloop van de beroepstermijn via het internet openbaar gemaakt. Dit is  conform het door de tuchtcolleges in het kader van de transparantie van de tuchtrechtspraak gevoerde beleid. Dat de gz-psycholoog -zoals hij stelt-  in zijn beroepseer is geschonden en dat onnodig de behandelrelatie tussen de gz-psycholoog en zijn cliënt is belast, acht het Centraal Tuchtcollege, gelet op het feit dat de uitspraken geanonimiseerd zijn en niet zijn terug te voeren tot partijen, niet aannemelijk. Ook overigens heeft de gz-psycholoog onvoldoende onderbouwd dat hij door een en ander is geschaad. Ook deze grief slaagt niet.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege is, zij het met een enigszins andere motivering, met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de initiële klacht van klaagster gegrond is. Nu de grieven falen dient het beroep te worden verworpen.

4.10 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden gelast op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan  Gezondheidszorg Jurisprudentie,  Tijdschrift voor Gezondheidsrecht , De Psycholoog en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier en drs. E.D. Berkvens,  leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2015.    Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.