ECLI:NL:TGZCTG:2015:177 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.202

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:177
Datum uitspraak: 09-06-2015
Datum publicatie: 09-06-2015
Zaaknummer(s): c2014.202
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de verpleegkundige dat hij als senior inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn klacht over de separatie onvoldoende heeft opgepakt, geen uitspraak heeft gedaan over de klacht inzake de verkeerde diagnose en onjuiste toediening van medicatie tijdens opnames in 2002 en 2005, een medewerker van de Stichting Pameijer en de klachtencoördinator te Rotterdam heeft geïnformeerd dat hij wordt geplaagd door paranoïde gedachtes, alsmede hem zonder reden heeft opgesloten en zijn leven kapot heeft gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager, waarbij het verwijst naar de in zijn uitspraak van 9 april 2015 (ECLI:NL:TGZCTG:2015:126) geformuleerde maatstaf.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.202 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., (verpleegkundige), senior inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, (tot 1 januari 2014), wonende te D.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde:

mr. H. Steehouwer.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 14 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te

’s-Gravenhage tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 mei 2014, onder nummer 2014-009 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 april 2015, waar zijn verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Steehouwer voornoemd. Klager is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd:

(…) 2. De feiten

2.1       Klager is in het verleden (in 2005) behandeld in de instelling voor geestelijke gezondheidszorg E.

Naar aanleiding van een klacht, die klager had ingediend tegen een separatie, heeft de klachtencommissie van deze instelling op 27 oktober 2008 de uitspraak aan klager laten weten. Daarbij werd excuus gemaakt dat eerder vergeten was deze uitspraak aan klager toe te sturen. De klachtencommissie was van mening dat de separatie inderdaad nodig was, maar dat een vereiste juridische status ontbrak.

2.2            Bij brief van 21 september 2009 heeft klager in afschrift een brief ontvangen van verweerder aan de Raad van Bestuur van E..

Deze brief houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

‘…

De klachtencommissie was van mening dat de separatie inderdaad nodig was maar dat een vereiste juridische status ontbrak. Ik ben van mening dat met de uitspraak van de klachtencommissie en het daarop volgende gesprek tussen de geneesheer-directeur en de heer A., zijn klacht alsnog voldoende is opgepakt.

Ook kan ik mij vinden in de eerder door uw instellingen genomen besluiten voor tijdige afhandeling van de klachten conform uw klachtenprocedure. De klacht van de heer A. is conform deze procedure afgehandeld. Dit heb ik ook op 7 september 2009 met de heer A. besproken. In dit gesprek is door mij aangegeven dat, indien betrokkende dat wenst, hij mag verzoeken de onderdelen die betrekking hebben op de gebeurtenis rondom de klacht uit zijn dossier te laten verwijderen.

Zoals ook op 10 september 2009 met u besproken kan betrokkene een schriftelijk verzoek daartoe aan u richten.

De inspectie kan overige individuele klachten van de heer A. met betrekking tot zijn zorg niet behandelen en zal hem terugverwijzen naar zijn behandelaar c.q. de instelling waar hij in behandeling is (geweest).

…’.

2.3       Verweerder is tot en met 31 december 2013 als verpleegkundige BIG-geregistreerd geweest.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat de klacht van klager aangaande zijn separatie ‘voldoende is opgepakt’ en dat verweerder geen uitspraak doet over de klacht inzake verkeerde diagnose en onjuiste toediening van medicatie tijdens opnames in 2002 en 2005. Ook wordt erover geklaagd dat verweerder F. van de Stichting G. en mevrouw H., klachtencoordinator te I., heeft geïnformeerd dat klager ogenschijnlijk wordt geplaagd door paranoïde gedachtes. Verder houdt de klacht in dat klager zonder redenen is opgesloten met geweld en dat zijn leven kapot is gemaakt.

4. De beoordeling

4.1       Van de bij de klacht gevoegde bijlagen getuigt alleen voormelde brief van

21 september 2009 van betrokkenheid van verweerder, zodat het College met name daarop zal ingaan. Omdat verweerder ten tijde van het verweten handelen (in 2009) nog BIG-geregistreerd was, kan klager ontvangen worden in zijn klacht.

4.2       Aan de orde is de vraag of het handelen of nalaten, zoals door klager aan verweerder wordt verweten, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Daarbij is met name het gegeven van belang dat verweerder niet zelf zorg verleende aan klager, maar dat hij wordt aangesproken in zijn hoedanigheid van inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

4.3       Als uitgangspunt geldt dat BIG-geregistreerden in een bestuurlijke en/of leidinggevende functie voor hun handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen zijn. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten, maar ook enig ander handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook dit laatste handelen zou tot een tuchtrechtelijke veroordeling kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (CTG 26 juni 2012, zaaknummer C 2011.008 (YG2170)).

Dit brengt met zich dat de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet BIG niet in de weg hoeft te staan dat handelen van BIG-geregistreerden in een bestuurlijke of leidinggevende functie als tuchtrechtelijk relevant handelen aan de tuchtrechter wordt voorgelegd.

4.4       Op grond van artikel 47 van de Wet BIG is voor het onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak echter wel vereist, dat de verpleegkundige heeft gehandeld in de hoedanigheid van verpleegkundige. Dit is hier niet het geval. Verweerder heeft de brief van  21 september 2009 immers niet geschreven/ondertekend in zijn hoedanigheid van verpleegkundige, maar in zijn hoedanigheid van senior inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Verweerder heeft zich daarmee naar het oordeel van het College niet begeven op het gebied van de individuele gezondheidszorg.

4.5       De conclusie van het voorgaande is dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

(…)

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “ 2. De feiten ” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1            In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij heeft gesteld dat de (oud) BIG-geregistreerde verpleegkundige het vertrouwen in de gezondheidszorg dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de IGZ) uitdraagt heeft geschaad door zich niet uit te laten inzake de onjuiste toediening van de (dwang)medicatie en het medische dossier van klager niet te raadplegen.

De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Hij heeft aangevoerd dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen, omdat hij destijds heeft gehandeld als toezichthouder in zijn hoedanigheid van senior inspecteur bij de IGZ en niet als BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in zijn hoedanigheid van verpleegkundige.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege verwijst naar zijn uitspraak van 9 april 2015 (ECLI:NL:TGZCTG:2015:126). In die uitspraak heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat onvoldoende grond bestaat om het optreden van individuele inspecteurs voor de gezondheidszorg in de uitoefening van die taken en bevoegdheden, naast de controle van dat optreden die is opgedragen aan de bestuursrechter, onderworpen te achten aan de toetsing door de tuchtrechter enkel omdat zij in het BIG-register staan geregistreerd. Dit is slechts anders in gevallen waarin bij het optreden van een BIG-geregistreerde inspecteur de hoedanigheid waarin hij of zij is geregistreerd zozeer op de voorgrond staat dat dit optreden redelijkerwijze geacht moet worden geen verband te houden met de uitoefening van zijn wettelijke taak of bevoegdheid als inspecteur voor de gezondheidszorg, aldus het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in de uitspraak.

4.4       Omdat niet is gegriefd tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht van klager zich richt tegen gedragingen van de verpleegkundige in diens hoedanigheid van senior inspecteur voor de gezondheidszorg, welk oordeel overigens blijkens de overgelegde stukken juist is, is in de onderhavige zaak van een uitzonderingsgeval als in voornoemde uitspraak bedoeld geen sprake. Dit leidt ertoe dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk is, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van die klacht niet wordt toegekomen. Het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en W.J. B. Hauwert en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

9 juni 2015.    Voorzitter   W.G.                   Secretaris  W.G.