ECLI:NL:TGZCTG:2015:147 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.337

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:147
Datum uitspraak: 28-04-2015
Datum publicatie: 28-04-2015
Zaaknummer(s): c2014.337
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen apotheker. Klager verwijt verweerder dat hij in zijn hoedanigheid als hoofd van het Bureau medicinale Cannabis (BMC) verantwoordelijk is voor het feit dat een voor klager werkzame variant medicinale cannabis niet langer door apotheken wordt verstrekt, omdat het BMC na een aanbestedingsprocedure een andere producent heeft gecontracteerd. Volgens klager heeft verweerder onware informatie verspreid en heeft hij door zijn handelen de individuele gezondheidszorg benadeeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard, nu verweerder niet in hoedanigheid van apotheker heeft gehandeld, maar als hoofd van het BMC op grond van een mandaat van de Minister rechtstreeks het beleid van de Minister heeft uitgevoerd d.m.v. uitvoeringsbeschikkingen. Verweerder kan derhalve niet als apotheker persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor deze beschikkingen, aldus het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht deels niet ontvankelijk vanwege verjaring en verwerpt het beroep voor het overige.

                                    C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.337 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., apotheker, woonplaats kiezende te D.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde:

mr. drs. J.A. Lisman, advocaat te Den Haag

1.         Verloop van de procedure

A - hierna klager - heeft op 1 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van

22 april 2013, onder nummer 13/359AP heeft dat College klager in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 februari 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. Peters voornoemd, en verweerder, bijgestaan door mr. Lisman voornoemd.

Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De klacht

Klager verwijt verweerder kort samengevat dat hij in zijn hoedanigheid als hoofd van het E. (hierna E.) verantwoordelijk is voor het feit dat een voor klager werkzame variant medicinale cannabis niet langer door apotheken wordt verstrekt, omdat het E. na een aanbestedingsprocedure een andere producent heeft gecontracteerd. Verweerder heeft onware informatie verspreid en heeft door zijn handelen de individuele gezondheidszorg benadeeld.

3. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, nu verweerder slechts het beleid van de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, hierna de Minister, heeft uitgevoerd en als hoofd E. niet in de hoedanigheid van apotheker heeft gehandeld. Voorts is een deel van de klachten verjaard nu deze zich meer dan 10 jaren voor de indiening van het klaagschrift heeft voorgedaan.

4. De overwegingen van het college

4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt het college, voor zover de klacht niet reeds is verjaard, het volgende. Klager kan op grond van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg een klacht in dienen over het handelen of nalaten van verweerder in strijd met de zorg die hij had behoren te betrachten (de eerste tuchtnorm) dan wel enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van de individuele gezondheidszorg in het algemeen (de tweede tuchtnorm). Daarbij moet verweerder in de hoedanigheid van apotheker hebben gehandeld.

4.2 Het college is van oordeel dat anders dan klager meent verweerder niet in de hoedanigheid van apotheker heeft gehandeld. Verweerder voert als hoofd van het E. rechtstreeks het beleid uit van de Minister, door middel van uitvoeringsbeschikkingen waartoe verweerder door de Minister is gemandateerd. Het gaat dus niet om een eigen beslissingsbevoegdheid. Verweerder kan derhalve niet als apotheker persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor deze beschikkingen, die de Minister rechtstreeks binden. Het betreft een rechtstreekse uitvoering van de bepalingen van de Opiumwet en het beleid van de Minister hieromtrent. Verweerder behoeft zich daarom als apotheker niet tuchtrechtelijk te verantwoorden voor zijn handelen als hoofd van het E..

De slotsom van het voorgaande is dat het tuchtcollege klager niet kan ontvangen in zijn klacht.

5. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1 Klager was werkzaam als intensive care verpleegkundige toen bij hem in 1993 een acute HIV infectie is geconstateerd. Klager gebruikt medicinale cannabis tegen de bijwerkingen van zijn anti-HIV medicatie teneinde therapietrouw te kunnen blijven. Vanaf 2000 tot september 2003 haalde klager zijn voorraad cannabis voor medicinaal gebruik van het merk Maripharm (hierna: Maripharm) op doktersrecept bij de apotheek.

3.2 Per 1 januari 2001 is het Bureau voor Medicinale Cannabis (E.) van het Ministerie van VWS opgericht met als doel om uitvoering te geven aan de wettelijke taak van het Ministerie om medicinale cannabis, conform de eisen van het Enkelvoudig Verdrag inzake Verdovende Middelen, aan de Nederlandse patiënten ter beschikking te stellen. Het E. voerde deze taak uit op grond van de Opiumwet door ontheffing te verlenen van  het verbod in de Opiumwet  om cannabis te telen voor geneesmiddelenonderzoek en voor de bereiding van geneesmiddelen (medicinale cannabis). Het E. diende betrokken te zijn bij iedere teelt, oogst, bereiding en aflevering van medicinale cannabis.

3.3 Verweerder is BIG-geregistreerd apotheker en vanaf de oprichting van het E. tot 30 april 2005 werkzaam geweest als Hoofd van het E.. Per 1 september 2003 is medicinale cannabis in Nederland legaal beschikbaar gekomen. Begin oktober 2003 heeft klager in plaats van zijn gebruikelijke Maripharm, van zijn apotheker medicinale cannabis van het merk Bedrocan (hierna: Bedrocan) ontvangen. Maripharm kon door de apotheker niet langer legaal worden verstrekt. Bedrocan heeft voor klager niet het gebruikelijke gewenste effect op de bijwerkingen van zijn anti-HIV-medicatie.

 3.4 Begin oktober 2003 heeft klager met verweerder telefonisch contact gehad en op

16 oktober 2003 heeft klager aan verweerder een brief geschreven waarin hij zijn ongenoegen heeft geuit over het gewijzigde beleid. Verweerder heeft op klagers brief gereageerd met een (ongedateerde) brief getiteld ‘reactie op uw brief van 16 oktober 2003’.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       Verweerder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

4.4       Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerder zich tuchtrechtelijk  dient te verantwoorden voor zijn handelen als Hoofd van het E..

 4.5      Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6       De klacht van klager betreft het door verweerder als Hoofd van het E. gewijzigde medicinale cannabis beleid ter zake van de legale verstrekking door apothekers van Maripharm. Bovendien verwijt klager verweerder het verspreiden van onware informatie.

4.7       Het door klager verweten handelen betreft weliswaar geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder a, Wet BIG), maar moet worden beschouwd als een handelen dat op grond van de tweede tuchtnorm  onder het tuchtrecht valt (artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG: enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg). Het aan verweerder verweten handelen heeft voldoende weerslag  op de individuele gezondheidszorg.

4.8       Klager is aan te merken als rechtstreeks belanghebbende bij de klacht in de zin van artikel 65, eerste lid aanhef en onder a Wet BIG, nu klager heeft gesteld als gevolg van het gewijzigde medicinale cannabis beleid negatieve gevolgen te hebben ondervonden wat betreft zijn eigen gezondheidstoestand. De overige aangeboden medicinale cannabis (waaronder Bedrocan) hebben niet het gewenste verlichtende effect op de bijwerkingen die klager ondervindt van zijn anti-HIV medicatie, waardoor het voor klager moeilijker is geworden therapietrouw te blijven en klager in een acute medische noodtoestand is komen te verkeren, aldus klager.

4.9       Het betoog van verweerder dat hij niet in de hoedanigheid van apotheker heeft gehandeld gaat niet op. Verweerder heeft zich naast zijn handelen als Hoofd van het E. tevens begeven op het terrein van zijn deskundigheid als BIG-geregistreerd apotheker. Bij de uitvoering van zijn taak als Hoofd van het E. is verweerder immers betrokken geweest bij de legale teelt, oogst, bereiding, kwaliteitscontrole, distributie en aflevering van (de grondstoffen voor) medicinale cannabis, een werkterrein dat bij uitstek ligt op het werkterrein van apothekers (art. 23 Wet BIG).  

4.10     Ook het verweer van verweerder dat hij niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken omdat hij als Hoofd E. feitelijk als rijksambtenaar bij het Ministerie van VWS was aangesteld en als zodanig zijn werk zonder enige persoonlijke bevoegdheid verricht namens de Minister, gaat niet op. Binnen het aan verweerder verleende mandaat is aan verweerder een bepaalde, zij het beperkte, mate van discretionaire bevoegdheid toegekend. Verweerder heeft dit zelf ook aangegeven.

4.11     Wat betreft de door verweerder gestelde verjaring overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het door klager in eerste aanleg ingediende klaagschrift op 1 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege is ingekomen. Op grond van artikel 65 lid 5 van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaar. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Dit betekent dat verweerder, die van   1 januari 2001 tot 30 april 2005 werkzaam is geweest als Hoofd van het E., enkel tuchtrechtelijk ter verantwoording kan worden geroepen voor handelingen over de periode vanaf 1 oktober 2003 t/m 30 april 2005. Handelingen van verweerder daterend van vóór 1 oktober 2003, waaronder de aanbestedingsprocedure voor de levering van medicinale cannabis die speelde in de tweede helft van 2002 en de eerste drie maanden van 2003, zijn verjaard. In zoverre is klager in zijn klacht niet-ontvankelijk.

Beoordeling van de klacht

4.12     Voor zover de klacht niet reeds is verjaard (periode vanaf 1 oktober 2003) heeft klagers klacht betrekking op het telefonisch contact dat klager begin oktober 2003 met verweerder heeft gehad en op de daaropvolgende brief d.d. 16 oktober 2003 die klager naar aanleiding van voornoemd telefoongesprek - op advies van verweerder - aan verweerder heeft geschreven, alsmede op verweerders (ongedateerde) schriftelijke reactie daarop aan klager getiteld ‘reactie op uw brief van 16 oktober 2003’.

4.13     Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat klager weliswaar heeft aangegeven dat voormeld telefonisch contact met verweerder heftig was verlopen en dat hij verweerders schriftelijke reactie op zijn brief van 16 oktober 2003 ‘bedroevend’ vond, maar het enkele feit dat verweerder er een andere zienswijze op na houdt dan klager die graag zou zien dat Maripharm als vanouds weer (legaal) voor hem bij de apotheek verkrijgbaar is, levert nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerder op. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager zijn tuchtrechtelijke verwijten aan het adres van verweerder onvoldoende onderbouwd. Ook overigens is het Centraal Tuchtcollege uit de stukken en op grond van de behandeling ter zitting in beroep niet gebleken van feiten of omstandigheden die erop wijzen dat verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.14     Dit betekent dat klager wat betreft het deel van de klacht dat is verjaard, niet-ontvankelijk is in de klacht en dat klagers klacht voor het overige ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het RTG vernietigen voor zover klager daarin geheel in de klacht niet ontvankelijk is verklaard en klager in de klacht deels niet-ontvankelijk verklaren als bedoeld in r.o. 4.11 en het beroep van klager voor het overige verwerpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep

voor zover klager daarbij in de gehele klacht

niet-ontvankelijk is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager deels niet-ontvankelijk in de klacht

als hiervoor onder 4.11 is overwogen;

verwerpt het beroep voor het overige.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, Prof.mr.  J.K.M. Gevers en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden juristen en Drs. P.B. Roth en

drs. E.C. Smakman- Nossbaum, leden beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2015.

Voorzitter w.g.                                Secretaris w.g.