ECLI:NL:TGZCTG:2015:107 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.110

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:107
Datum uitspraak: 31-03-2015
Datum publicatie: 31-03-2015
Zaaknummer(s): c2014.110
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen bedrijfsarts - Klaagster heeft na ziekmelding op haar werk een aantal malen verweerder, arts werkzaam als bedrijfsarts, geconsulteerd. Daarnaast is er ook e-mail contact geweest. Klaagster verwijt verweerder dat hij 1) Zonder toestemming van klaagster op haar betrekking hebbende medische informatie aan haar werkgever heeft verstrekt, 2) Klaagster in een e-mailbericht bij haar voornaam heeft genoemd, 3) een verkeerde diagnose heeft gesteld, 4) te laat om inlichtingen heeft gevraagd bij de longarts die klaagster behandelde, 5) klaagster heeft verweten niet zelf het gesprek met haar werkgever aan te gaan, 6) verantwoordelijk is voor het niet soepel verlopen van het invullen van de aanvraag voor een WIA-uitkering. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard en afgewezen. In hoger beroep neemt het Centraal Tuchtcollege ‘Boaborea’, Leidraad Bedrijfsarts- en Privacy, als uitgangspunt. Hierin is beschreven dat de bedrijfsarts geen mededelingen mag doen over de aard en inhoud van het medische probleem, ook al is de werkgever door de werknemer zelf geïnformeerd. Door nu in de FML medische gegevens te vermeld heeft de bedrijfsarts zich niet gehouden aan zijn medisch beroepsgeheim. Dit oordeel vindt steun in mails die hij aan de werkgever van klaagster heeft gezonden. In deze mails waren ook medische gegevens vermeld. Het beroep treft voor wat betreft het eerste klachtonderdeel doel, voor het overige is het beroep ongegrond; waarschuwing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.110 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 27 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van

26 november 2013, onder nummer 12/178, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2015, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster heeft zich op haar werk ziek gemeld op 2 augustus 2010. Zij heeft verweerder geconsulteerd in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts. Het eerste consult heeft plaatsgevonden op 25 juli 2011. Daarna hebben diverse consulten plaatsgevonden en is er ook per e-mail contact geweest.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

1.     zonder toestemming van klaagster op haar betrekking hebbende medische informatie aan haar werkgever heeft verstrekt;

2.     klaagster in een e-mailbericht bij haar voornaam heeft genoemd;

3.     een verkeerde diagnose heeft gesteld;

4.     te laat om inlichtingen heeft gevraagd bij de longarts die klaagster behandelde;

5.     klaagster heeft verweten niet zelf het gesprek met haar werkgever aan te gaan;

6.     verantwoordelijk is voor het niet soepel verlopen van het invullen van de aanvraag voor een WIA-uitkering.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, zakelijk en in het kort, het volgende tot zijn verweer aangevoerd.

De informatie die hij aan de werkgever meedeelde was altijd terughoudend geformuleerd en werd vooraf met verweerster besproken. Klachten over het verstrekken van vertrouwelijke informatie zijn pas in een laat stadium voor het eerst geuit. Verweerder erkent dat hij klaagster bij haar voornaam heeft genoemd en dat hij daarmee is gestopt toen hem bekend werd dat dit niet op prijs werd gesteld. De door hem gestelde diagnose acht verweerder correct. Voor het in een eerder stadium opvragen van informatie bij de longarts waren geen redenen aanwezig. Verweerder erkent verder dat hij tijdens een consult tegen klaagster heeft gezegd dat zij het contact met haar werkgever heeft afgehouden. Dit in verband met het gegeven dat contact een belangrijk onderdeel is bij het komen tot re-integratie. Het opstellen van de WIA-aanvraag gebeurt volgens verweerder gewoonlijk in het bijzijn van de betrokken patiënt, maar klaagster was hiertoe niet bereid.

5. De overwegingen van het college

5.1. Voor beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van klaagster – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak (vgl. CTG 9 januari 2007, Stcrt. 2007, nr. 9) gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van de arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Tevens geldt dat het bij het tuchtrecht in beginsel gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de arts.

5.2. Klaagster heeft niet concreet aangegeven welke medische informatie verweerder volgens haar ten onrechte ter kennis van haar werkgever heeft gebracht. Ter gelegenheid van het verhoor in het kader van het vooronderzoek heeft zij weliswaar voorbeelden overgelegd, maar behalve dat het college hieruit niet kan concluderen dat er medische gegevens over klaagster aan haar werkgever zijn verstrekt heeft klaagster ook niet weersproken dat verweerder de inhoud van zijn berichtgeving aan de werkgever met haar afstemde, zodat hij ervan uit mocht gaan dat klaagster hiermee instemde. Het eerste klachtonderdeel kan daarom niet slagen.

5.3. Verweerder erkent dat hij klaagster in e-mail correspondentie bij haar voornaam heeft genoemd. Het college acht dit weinig professioneel maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, temeer niet nu verweerder het gebruik van de voornaam heeft gestaakt (op een enkele keer na) toen hem duidelijk was dat klaagster daarop geen prijs stelde.

5.4.   Dat verweerder een verkeerde diagnose heeft gesteld is niet gebleken. Klaagster heeft niet ontkend dat zij longklachten heeft. Verder heeft verweerder ook spanningsklachten gediagnosticeerd, maar dat dit onjuist was is niet komen vast te staan. Dat klaagster het met deze diagnose mogelijk oneens is, is daarvoor onvoldoende.

5.5. Wat betreft het vijfde klachtonderdeel stelt het college vast dat op basis van wat partijen over en weer hebben verklaard kan worden geconcludeerd dat verweerder klaagster heeft geconfronteerd met zijn constatering dat zij contact met haar werkgever afhield. Dit is geen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag.

5.6. Tot slot is het college van mening dat het gezamenlijk opstellen van een aanvraag voor een WIA-uitkering geenszins ongebruikelijk is. Het stond klaagster evenwel vrij van dit aanbod geen gebruik te maken. Dat verweerder het door klaagster invullen van de aanvraag heeft bemoeilijkt is uit hetgeen door klaagster is aangevoerd niet duidelijk geworden.

5.7. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat klaagster de communicatie tussen haar en verweerder als onprofessioneel heeft ervaren en daar veel last van heeft gehad. Het college kan echter uit de klacht en de onderliggende stukken niet concluderen dat verweerder in het contact met klaagster en haar werkgever gebrekkig of onheus heeft gecommuniceerd. Het college vindt het vervelend voor klaagster dat zij last had van het contact met verweerder, maar uit al het voorgaande volgt dat verweerder ten aanzien van de ingediende klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel neemt het Centraal Tuchtcollege ‘Boaborea’, Leidraad Bedrijfsarts en Privacy (2011), van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde als uitgangspunt. In hoofdstuk 2.4 van deze Leidraad is beschreven dat de bedrijfsarts geen mededelingen mag doen over de aard en inhoud van het medische probleem, ook al is de werkgever door de werknemer zelf geïnformeerd.

4.4       Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft verweerder verklaard dat hij samen met klaagster de functiemogelijkhedenlijst (hierna: FML) heeft ingevuld ten behoeve van de werkgever van klaagster en een eventuele arbeidsdeskundige. Voorafgaande aan de afspraak met verweerder had klaagster een conceptversie van de FML opgesteld en daarin had zij medische gegevens vermeld. Met de vermelding van die gegevens in de FML is klaagster akkoord gegaan. Op grond hiervan heeft verweerder begrepen dat hij toestemming van klaagster had om medische gegevens van haar aan derden te verstrekken.  

4.5       Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het niet gebruikelijk is om medische gegevens in een FML te vermelden, omdat de FML bedoeld is voor het weergeven van de functionele mogelijkheden van de betreffende werknemer. Daarnaast is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de bedrijfsarts heeft gehandeld in strijd met de bovengenoemde leidraad door medische gegevens van klaagster in de FML op te nemen. Hierdoor heeft de bedrijfsarts zijn geheimhoudingsverplichting geschonden. Dit oordeel vindt steun in de e-mails van 25 juli 2011 en 10 april 2012 van verweerder aan de werkgever van klaagster, waarin verweerder eveneens medische gegevens over klaagster heeft vermeld. Ter terechtzitting heeft verweerder niet ontkend dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden jegens de leidinggevende van klaagster en de P&O-afdeling van haar werkgeefster. 

De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het eerste klachtonderdeel gegrond is.

4.6       Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel, te weten dat verweerder te laat om inlichtingen heeft gevraagd bij de longarts die klaagster behandelde, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de periode tussen het eerste spreekuurcontact op 25 juli 2011 van klaagster en verweerder en het bericht van 23 november 2011 van de longarts aan verweerder niet dusdanig lang is dat verweerder hiervoor een tuchtrechtelijke verwijt valt te maken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.7       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor wat betreft de klachtonderdelen 2, 3, 5 en 6 geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep ten aanzien van die klachtonderdelen moet worden verworpen.

4.9       De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep van klaagster gegrond is voor zover dit het eerste klachtonderdeel betreft. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen voor zover daarin het eerste klachtonderdeel ongegrond is verklaard en, op nieuw rechtdoende, het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond verklaren. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. 

4.10     Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden gelast op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor

zover het eerste klachtonderdeel ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond;

legt de maatregel van waarschuwing op;

verwerpt het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. M.W. Zandbergen, leden juristen en mr. dr. W.A. Faas en mr. drs. M.J. Kelder, leden beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 31 maart 2015.    Voorzitter w.g.                                  Secretaris w.g.