ECLI:NL:TGZCTG:2014:82 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.461
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:82 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2014 |
Datum publicatie: | 06-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2012.461 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige na interventie op basis van bemoeizorg. Klaagster verwijt de verpleegkundige schending van zijn beroepsgeheim, bedreiging of intimidatie, onwaarheid spreken en het onjuist opmaken van een verslag. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. In hoger beroep is alleen de schending van het beroepsgeheim en het spreken van onwaarheid aan de orde. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.461 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, wonende te D.,
verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 9 januari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. – hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 augustus 2012, onder nummer VP2012/01 heeft dat College de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.462
(E. / C.) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2013. Verweerder is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Hiddinga voornoemd. Klaagster is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. Beoordeling van de klacht
Het College zal bij deze beoordeling uitgaan van de klachtonderdelen zoals verweerder deze heeft begrepen en omschreven in het verweerschrift. Klaagsters hebben tegen deze omschrijving geen bezwaar gemaakt en het College is niet gebleken dat deze onjuist of onvolledig is.
2.1 (eerste klachtonderdeel)
Tegenover het verwijt dat hij zonder toestemming van klaagsters informatie over hen aan derden heeft verstrekt en daarmee zijn beroepsgeheim heeft geschonden, heeft verweerder naar voren gebracht dat hij die toestemming - die nodig was om de situatie van klaagsters in hun belang met andere hulpverleners te kunnen bespreken - mondeling heeft verkregen. Klaagsters hebben daartegenover onvoldoende gesteld, zodat dit klachtonderdeel faalt.
2.2 (tweede klachtonderdeel)
Het verwijt dat hij klaagsters zou hebben bedreigd of geïntimideerd, heeft verweerder als onjuist van de hand gewezen. Klaagsters hebben dit verwijt vervolgens onvoldoende nader onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel zal moeten worden afgewezen.
2.3 (derde klachtonderdeel)
Om dezelfde redenen faalt ook het klachtonderdeel dat verweerder onwaarheid heeft gesproken.
2.4 (vierde klachtonderdeel)
Bij repliek hebben klaagsters nog naar voren gebracht dat verweerder een onjuist verslag heeft opgemaakt. Verweerder heeft zich hierover niet meer kunnen uitlaten, maar het College acht dit ook niet nodig, omdat uit hetgeen klaagsters hebben aangevoerd niet volgt dat de verslaglegging onjuist was, althans niet zodanig onjuist dat een tuchtrechtelijk verwijt op zijn plaats is. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel faalt”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1 Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten.
3.2 Klaagster woont samen met haar zuster F. in een woning. Verweerder is als B-verpleegkundige verbonden aan de G (G). Op 23 maart 2011 heeft verweerder op verzoek van de G. in het kader van een interventie op basis van bemoeizorg klaagster en haar zuster in hun woning bezocht. Klaagster en haar zuster wensten in aanmerking te komen voor een vrijstaand huis. Op verzoek van klaagster en haar zuster heeft verweerder op 29 maart 2011 deelgenomen aan een zorgconferentie met GGZ, Woonservice en politie. Op 31 maart 2011 heeft verweerder klaagster en haar zuster nogmaals thuis bezocht en medegedeeld dat hij er niet in was geslaagd om een vrijstaande woning voor hen te bewerkstelligen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De in eerste aanleg door klaagster tegen de verpleegkundige ingediende klacht bestaat uit vier klachtonderdelen. Klaagster is in beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van de klacht dat verweerder zonder toestemming van klaagster informatie over haar aan derden heeft verstrekt en daarmee zijn beroepsgeheim heeft geschonden (klachtonderdeel 1) en van de klacht dat verweerder onwaarheid heeft gesproken (klachtonderdeel 3). Het beroep strekt ertoe dat deze klachtonderdelen alsnog gegrond worden verklaard. De klachtonderdelen 2 en 4 zijn in beroep niet meer aan de orde, nu tegen de ongegrondverklaring van deze klachtonderdelen geen beroep is ingesteld.
4.2 Verweerder heeft verweer gevoerd met conclusie dit beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
Beroepsgeheim
4.4 Aan de orde is de vraag of verweerder zijn beroepsgeheim jegens klaagster heeft geschonden.
4.5 Verweerder heeft ter zitting in beroep aangegeven dat hij bij zijn eerste bezoek aan klaagster en haar zuster op 23 maart 2011 kennis heeft genomen van de (woon)situatie en algehele problematiek van klaagster en haar zuster, waaronder hun lijdensdruk, vermoeidheid, angsten ten opzichte van de buurman en overmatige bezorgdheid om afgeluisterd te worden. Klaagster en haar zuster hebben in dat gesprek aangegeven dat zij vanwege de overlast van de buren in aanmerking wilden komen voor een vrijstaande woning en hebben verweerder verzocht dat voor hen te bepleiten in de zorgconferentie van GGZ, Woonservice en politie van 29 maart 2011. Verweerder heeft dit toegezegd. Niet in geschil is dat verweerder met de aanwezigen bij de zorgconferentie, te weten GGZ, Woonservice en politie de (woon)situatie en problematiek van klaagster en haar zuster heeft besproken en dat hij daarbij tevens heeft vermeld dat er sprake leek te zijn van een waanstoornis. Als hulpverlener is verweerder gehouden aan het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim ziet op vertrouwelijke informatie die de hulpverlener bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg is toevertrouwd (artikel 88 Wet BIG). Het staat de hulpverlener echter vrij om zulke vertrouwelijke informatie te delen, indien de patiënt daartoe zijn toestemming heeft verleend, met dien verstande dat ook dan uiteindelijk alleen de hulpverlener afweegt en beslist of, en zo ja in hoeverre hij die informatie in het kader van de bemoeizorg zal kunnen en eventueel in het belang van de patiënt zal moeten delen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij zijn bezoek van 23 maart 2011 van klaagster en haar zuster mondeling (de vereiste) toestemming heeft verkregen. Klaagster en haar zuster hebben dit in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Duidelijk is dat klaagster en haar zuster wisten welke partijen aan de zorgconferentie deelnamen.
4.6 Ook indien zou moeten worden aangenomen dat de toestemming van klaagster (en haar zuster) niet mede omvatte toestemming om informatie over de psychische toestand van klaagster (en haar zuster) tijdens de zorgconferentie van 29 maart 2011 met de andere deelnemers te delen, heeft verweerder, gemeten naar de richtlijnen in de Handreiking ‘Gegevensuitwisseling in het kader van bemoeizorg’ (GGD Nederland, GGZ Nederland, KNMG), april 2005 en de bijbehorende bijlage 1, niet onzorgvuldig gehandeld. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de genoemde Handreiking worden richtlijnen gegeven voor gegevensuitwisseling tussen de verschillende instanties die betrokken zijn bij de bemoeizorg, welke wordt omschreven als ‘het bieden van (ongevraagde) hulp aan (zorgwekkende) zorgmijders met een (vaak) complexe problematiek, waarbij verbetering van de kwaliteit van leven en reductie van overlast als uitgangspunten dienen.’ Ten aanzien van de uitwisseling van persoonsgegevens maakt de Handreiking onderscheid tussen de twee groepen partners in het bemoeizorgoverleg: ‘kernpartners’ (GGD, verslavingszorg, huisarts, hulpverleners uit de GGZ, maatschappelijke opvang, maatschappelijk werk, soms ook de thuiszorg) en ‘schilpartners’ (de politie, gemeentelijke diensten, de woningbouwvereniging, nutsbedrijven e.d.). Dit onderscheid is voor de diverse partners en persoonsgegevens uitgewerkt in een matrix in bijlage 1 van de Handreiking.
Bij die uitwerking gaat de Handreiking uit van het relevantievereiste, dat kort gezegd erop neer komt dat de gegevens voor de desbetreffende partner relevant zijn, waarmee kennelijk wordt bedoeld: nodig zijn om met het oog op de eigen doelstelling goed te kunnen functioneren in contacten met de andere partners. Uit de genoemde matrix komt naar voren dat, gemeten naar deze maatstaf, een ‘schilpartner’ als de woningbouwvereniging informatie over de psychische toestand van de cliënt niet nodig heeft. Dat is volgens de matrix anders voor de politie – ook een ‘schilpartner’ als die informatie ‘relevant’ is, waarmee kennelijk wordt bedoeld: als de politie die informatie nodig heeft om met het oog op de eigen doelstelling goed te kunnen functioneren in contacten met de andere partners. Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat dit laatste onder bijzondere omstandigheden ook kan gelden voor een woningbouwvereniging en dat wat de matrix ten aanzien van een woningbouwvereniging bepaalt niet geheel beoogt uit te sluiten dat ook voor een woningbouwvereniging informatie over de psychische toestand van haar huurder die onderwerp is van bemoeizorg nodig kan zijn om met het oog op haar eigen doelstelling goed te kunnen functioneren in contacten met de andere partners in de bemoeizorg.
Bij het voorgaande dient bedacht te worden dat, zoals ook uit de Handreiking (par. 3, slot en par. 4.2) naar voren komt, het belang van een doeltreffende bemoeizorg bij het uitwisselen van persoonsgegevens de hulpverlener niet ontslaat van zijn verantwoordelijkheid uit hoofde van zijn beroepsgeheim. De hulpverlener zal bij hantering van de in de matrix vermelde uitgangspunten in alle gevallen zorgvuldig hebben af te wegen of bepaalde, onder zijn beroepsgeheim vallende gegevens, uit een oogpunt van goed hulpverlenerschap met kern- dan wel schilpartners gedeeld moeten worden.
In het onderhavige geval is aannemelijk dat de problematiek van klaagsters woonsituatie voor de politie en Woonservice in elk geval relevant was in de hiervoor bedoelde zin. Daarom is begrijpelijk dat tijdens de zorgconferentie een niet onbelangrijk element van die problematiek, te weten de psychische toestand van klaagster, ter sprake is gekomen. De problematiek van de woonsituatie van klaagster en haar zuster vloeide in de beleving van klaagster zelf juist voort uit die woonsituatie. Reeds daarom moet worden aangenomen dat verweerder informatie met betrekking tot de psychische toestand van klaagster in verband met de wijze waarop zij haar woonsituatie beleefde, heeft kunnen aanmerken als informatie die voldeed aan het in de Handreiking genoemde criterium voor uitwisseling niet alleen met de politie maar ook met Woonservice, die immers de verantwoordelijke instantie was voor de woning en de woonsituatie van klaagster. Het lag dan ook voor de hand dat die informatie werd uitgewisseld met het oog op het goed kunnen functioneren van de politie en van Woonservice in contacten die zij onderhielden met de andere partners aangaande de problematiek van klaagster en haar zuster.
4.7 Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat verweerder ten aanzien van zijn beroepsgeheim jegens klaagster niet verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de daarop gerichte klacht ongegrond is.
Onwaarheid spreken
4.8 Verweerder heeft de stelling van klaagster dat hij onwaarheid heeft gesproken, weersproken. Daartegenover heeft klaagster haar stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat dit klachtonderdeel faalt.
4.9 Dit betekent dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.
4.10 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, TvZ Tijdschrift voor verpleegkunde en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
6 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.