ECLI:NL:TGZCTG:2014:299 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.427

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:299
Datum uitspraak: 12-08-2014
Datum publicatie: 12-08-2014
Zaaknummer(s): c2013.427
Onderwerp: Alcoholisch misbruik
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)verwijt de aangeklaagde verpleegkundige dat zij een alcoholprobleem heeft dat zij niet, althans onvolledig onder controle kan krijgen hetgeen ertoe geleid heeft dat zij op diverse momenten haar beroep uitoefende onder invloed van alcohol met alle potentiële gevolgen voor de patiëntenzorg van dien. De verpleegkundige heeft hiermee gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten. Het RTG besluit tot doorhalingvan de inschrijving in het BIG-register met publicatie nadat de beslissing onherroepelijk is geworden . Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze beslissing en besluit de verpleegkundige voorwaardelijk te schorsen voor de periode van een jaar met een proeftijd van twee jaar.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.427 van:

A., verpleegkundige, destijds werkzaam te B.,

appellante, verweerster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook als jurist werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Leusden,

tegen

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

in de persoon van C. (specialistisch & coördinerend senior inspecteur) en D. (senior inspecteur-jurist),

gevestigd te E. verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

De Inspectie voor de Gezondheidszorg - hierna klaagster of de inspectie - heeft op

18 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen verpleegkundige

A. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 oktober 2013, onder nummer 139/2013 heeft dat College - zakelijk weergegeven - de doorhaling van de inschrijving in het BIG-register van de verpleegkundige bevolen en de publicatie na het onherroepelijk worden van deze beslissing gelast.

De verpleegkundige is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 juni 2014, waar zijn verschenen klaagster vertegenwoordigd door C. en D. en de verpleegkundige door mr. M.H.M. Mook.

Mr. M.H.M. Mook en D. hebben de standpunten van partijen over en weer toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd. Met instemming van de inspectie brengt mr. M.H.M. Mook de brief betreffende de voortgang van de behandeling van de verpleegkundige van respectievelijk psycholoog F., gz-psycholoog G. en psychiater H. ( GGZ I.) van 6 mei 2014 in het geding.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster, geboren 6 februari 1959, was van 1 april 2001 tot 1 september 2012 in dienst van GGz-J., laatstelijk in de opnamekliniek K. te B. (hierna: de instelling).

In juni 2011 verscheen verweerster onder invloed van alcohol op haar werk. De instelling heeft vervolgens afspraken gemaakt om verweerster te ondersteunen bij haar alcoholprobleem. De instelling heeft ervoor zorg gedragen dat verweerster niet alleen op de afdeling werkte en heeft collega’s geïnformeerd en geïnstrueerd. Onderdeel van de afspraken was dat verweerster bij een vermoeden van alcoholgebruik een blaastest zou doen. Bij een positief resultaat zou ontslag volgen. Verweerster heeft via de instelling een leefstijltraining bij een verslavingszorginstelling gevolgd en afgerond.

Op verzoek van een collega heeft verweerster op 23 juni 2012 een blaastest gedaan waaruit bleek dat zij alcohol had gebruikt. Verweerster heeft erkend voorafgaande aan die dienst alcohol te hebben gebruikt. De instelling heeft verweerster op non-actief gezet en na een gesprek met de instelling is het dienstverband met verweerster beëindigd.

De instelling heeft een melding gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspectie). De inspectie heeft een onderzoek ingesteld. Op 20 augustus 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met verweerster. Op 24 oktober 2012 heeft een door de inspectie ingeschakelde deskundige zijn rapport uitgebracht waarna op

19 november 2012 een vervolggesprek met verweerster heeft plaatsgevonden. Inmiddels is in overleg tussen de inspectie en verweerster een plan van aanpak opgesteld.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTERS EN DE KLACHT

Klaagsters verwijten verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij een alcoholprobleem heeft dat zij niet, althans onvolledig onder controle kan krijgen hetgeen ertoe geleid heeft dat zij op diverse momenten haar beroep uitoefende onder invloed van alcohol met alle potentiële gevolgen voor de patiëntenzorg van dien. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Daarmee roept zij het gevaar in het leven, dat zij haar patiënten schade toebrengt. Meer in het bijzonder roept zij door de (na)werking van alcohol het potentiële risico in het leven dat zij daardoor fouten maakt met alle gevolgen van dien voor de patiënten.

De verpleegkundige heeft daarmee ook gehandeld in strijd met het algemeen belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, als bedoeld in de tweede tuchtnorm als omschreven in artikel 47, eerste lid, onder b van de Wet BIG.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij niet meer dan zes keer onder invloed van alcohol op het werk is verschenen en daarbij geen patiënten in gevaar heeft gebracht. Verweerster is er wel van overtuigd geraakt dat indien zij zich niet zou laten behandelen voor afhankelijkheid van alcohol, mogelijk in de toekomst wel gevaar zou kunnen zijn ontstaan. Verweerster ziet in dat het zo niet verder kan en heeft voldoende ziekte-inzicht. Verweerster begrijpt het verzoek van de inspectie om een maatregel aan haar op te leggen maar laat het aan het college over om te beslissen welke maatregel dit moet zijn. Verweerster verzoekt daarbij in ogenschouw te nemen dat er nooit eerder een klacht tegen haar werd ingediend, zij volledig meewerkt aan de voorwaarden van de inspectie en het inspectie momenteel nog geen nadere stappen heeft gezet in het kader van toetsing van belastbaarheid en werkhervatting. Mocht het college besluiten een voorwaardelijke schorsing op te leggen met een proeftijd, dan verzoekt verweerster dit te doen met terugwerkende kracht vanaf het starten van het onderzoek door de inspectie in augustus 2012.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft al jarenlang een alcoholprobleem. In het verleden heeft zij succesvol een behandeling bij L. verslavingszorg doorlopen maar zoals verweerster ter zitting heeft verklaard, heeft eenzelfde behandeling bij L. na haar ontslag niet geleid tot controle over haar probleem. Met verweerster stelt het college vast dat de alcoholverslaving van verweerster hardnekkig is gebleken.

5.3

In de periode juni 2011 - juni 2012 heeft verweerster ongeveer achtmaal gedronken voordat zij aan haar nachtdienst begon. Tweemaal is dat ontdekt (juni 2011 en

juni 2012, met promillages van respectievelijk 2,0 en 1,5 of 0,8 microgram per milliliter bloed) en ongeveer zesmaal heeft verweerster naar eigen zeggen onontdekt gedronken voorafgaand aan een nachtdienst. Zij dronk gemiddeld één tot anderhalve fles wijn per keer. Hoewel niet vast staat dat het alcoholgebruik van verweerster heeft geleid tot fouten in de patiëntenzorg heeft verweerster ter zitting wel aangegeven dat zij weet dat het nuttigen van deze hoeveelheid alcoholhoudende drank haar reactievermogen in haar werkzaamheden met de aan haar zorg toevertrouwde patiënten heeft verminderd, waarbij de risico’s door verweerster overigens worden onderschat. Daarbij is het tuchtcollege van oordeel dat het gebruik van een dergelijke forse hoeveelheid alcohol voorafgaand aan de dienst dermate risicovol is dat niet geoordeeld kan worden dat zij daarmee binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het gebruik van alcohol heeft, naar algemeen bekend is, invloed op het reactievermogen en het oordeelsvermogen. Daarmee staat vast, zoals verweerster ook toegeeft, dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is dus gegrond.

5.4

Met haar klacht legt de inspectie aan het tuchtcollege in wezen de vraag voor of verweerster vanwege haar verslaving ongeschikt is haar beroep uit te oefenen. Dat is in feite niet de in deze procedure te hanteren toets.

De inspectie heeft hierbij het standpunt ingenomen dat een schorsing van een jaar met een proeftijd van twee jaren voldoende tijd geeft aan verweerster om haar problemen de baas te worden en te re-integreren in de zorg. Daarbij ziet de inspectie over het hoofd dat, indien haar voorstel wordt gevolgd, verweerster bij een maximale onvoorwaardelijke schorsing van één jaar relatief snel weer aan de slag kan en er geen voorwaarden kunnen worden gesteld en dus geen sanctie meer kan worden ten uitvoer gelegd.

5.5

Het college heeft hiervoor haar oordeel gegeven dat verweerster door haar handelen niet gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt. Mede op grond van het verhandelde ter zitting heeft het college geconstateerd dat verweerster haar alcoholverslaving nog niet heeft overwonnen. In het bericht van de behandelend psychiater van 13 maart 2013 is vermeld dat verweerster tot tweemaal toe een terugval heeft gehad. Weliswaar is sedertdien een half jaar verstreken, maar verweerster heeft niet voldoende onderbouwd dat haar behandelaar thans van oordeel zou zijn dat verweerster de verslaving de baas is. Verweerster lijkt verder nog steeds niet het gevaar in te zien van haar alcoholverslaving in relatie tot de patiëntenzorg. Zij onderschat de risico’s en wil zo snel mogelijk weer aan de slag als verpleegkundige. Desgevraagd heeft verweerster verklaard dat zij probeert een sociaal alcoholgebruiker te worden maar dat niet drinken geen optie is omdat zij de drank dan te veel zou missen. Al met al is het college van oordeel dat het lange tijd zal duren voordat verweerster voldoende in staat zal zijn om haar hardnekkige alcoholafhankelijkheid te onderkennen, te accepteren en tot slot het hoofd te bieden aan haar verslaving.

5.6

Volgens de door de inspectie ingeschakelde deskundige - een psychiater - is de draagkracht van verweerster bovendien beperkt vanwege haar karakterstructuur (sterke afhankelijkheid van waardering van anderen, zelfoverschatting en een strenge gewetensfunctie) die meebrengt dat zij slecht is opgewassen tegen de alledaagse omstandigheden in de psychiatrie. Tijdens de zitting heeft het college verweerster uitgenodigd te reflecteren op haar gedrag in het verleden en haar visie op de toekomst, gegeven haar karakterstructuur en de aard van het werk in de psychiatrische zorg. Verweerster heeft verklaard dat de stilte in de nachtdienst, agressie van patiënten en acuut handelen spanningen bij haar opleveren die zij (tot voor kort) bestreed met drankgebruik. Bovendien vindt verweerster het lastig te werken met alleen helpenden en oproep-/uitzendkrachten. Wat de toekomst betreft, denkt verweerster aan een baan in een verzorgingshuis of in de psychiatrie, maar op een lager niveau. Zij wil echter in ieder geval werkzaam blijven op het niveau van verpleegkundige. De uitlatingen van verweerster ter zitting getuigen van een weinig realistisch zelfbeeld; verweerster kan haar beperkingen moeilijk vertalen naar een (aangepaste) werksetting. Dit baart het college zorgen. Het is aannemelijk dat verweerster ook op dit vlak nog niet zo ver is dat zij haar beperkingen inziet en accepteert en in staat is een werkomgeving te vinden die past bij haar draagkracht.

5.7

Al het voorgaande komt erop neer dat de patiëntenzorg gevaar loopt als verweerster op dit moment aan het werk zou gaan als verpleegkundige. Binnen het beperkte kader van wat de schorsingsmogelijkheid van de wet BIG biedt, ziet het college geen mogelijkheden om verweerster haar BIG-inschrijving te laten behouden zonder dat zij binnenkort zal kunnen gaan functioneren in de (psychiatrische) patiëntenzorg. Daarom zal het college verweerster de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register opleggen. Indien de inspectie gedurende het traject van het plan van aanpak tot het oordeel zal komen dat verweerster weer voldoet aan de eisen die aan een verpleegkundige gesteld kunnen worden of indien verweerster na verloop van tijd kan aantonen dat adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan aangenomen kan worden dat het risico van herhaling van haar gedrag nihil of verwaarloosbaar is, kan verweerster verzoeken om wederinschrijving (artikel 50 Wet BIG). “

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Het hoger beroep van de verpleegkundige richt zich tegen de zwaarte van de aan haar opgelegde maatregel. De verpleegkundige kan zich in dat verband niet verenigen met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de patiëntenzorg gevaar loopt indien de verpleegkundige haar werkzaamheden blijft verrichten. Voorts betwist de verpleegkundige dat zij geen inzicht heeft getoond en dat zij haar alcoholverslaving niet onder controle heeft. De verpleegkundige verzoekt -zakelijk weergegeven- de bestreden beslissing te vernietigen en een minder zware maatregel op te leggen.

4.2 De inspectie heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft - zakelijk weergegeven - primair geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak wat betreft de opgelegde maatregel van doorhaling en in plaats hiervan -naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt- de verpleegkundige te schorsen onder oplegging van voorwaarden.

Beoordeling

4.3 Niet in geschil is dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen terecht gegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich, behoudens de overwegingen betreffende de op te leggen maatregel, met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en maakt deze tot de zijne.

4.4 Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verpleegkundige deskundige hulp heeft gezocht en zich onder deeltijd behandeling (drie dagen per week) heeft gesteld van GGZ I. te M.. Uit de brief van genoemde instelling, opgesteld door F. (psycholoog), G. (gz-psycholoog) en H. (psychiater) van 6 mei 2014, blijkt (onder meer) dat de verpleegkundige vanaf 2 november 2013 alcohol abstinent is en dat haar alcoholafhankelijkheid in vroege volledige remissie is waarbij zij niet meer voldoet aan de diagnostische kenmerken van alcoholafhankelijkheid. Voorts blijkt uit deze brief dat de verpleegkundige goed in staat is weerstand te bieden aan alcohol en intern gemotiveerd is om abstinent te blijven. Aangezien de verpleegkundige goed blijkt te profiteren van de geboden behandeling, zij zich gemotiveerd toont en zij de verschillende vaardigheden kan inzetten om terugval in alcoholgebruik te voorkomen, is de prognose gunstig. Naar verwachting zal zij de behandeling in november 2014 afronden. De Inspectie heeft ter zitting aangegeven dat, gelet op het verloop van de ingezette behandeling van de verpleegkundige, met het oog op de veiligheid van patiënten, thans volstaan zou kunnen worden met een (voorwaardelijke) schorsing onder de voorwaarde dat de verpleegkundige zich houdt aan de in het plan van aanpak van 31 december 2013 opgesomde punten en dat zij zich onthoudt van situaties waarin zij de patiëntveiligheid in gevaar brengt.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verpleegkundige inmiddels genoegzaam heeft aangetoond dat zij aanspreekbaar is op de aan haar verweten gedragingen en dat zij gemotiveerd is om deze in de toekomst te voorkomen. Daartoe heeft zij zich ook onder professionele behandeling en begeleiding gesteld. Onder deze omstandigheden dient de verpleegkundige de kans te krijgen de door haar ingeslagen weg voort te zetten teneinde haar werkzaamheden als verpleegkundige in de toekomst weer te kunnen uitoefenen. Daarom zal de verpleegkundige een minder vergaande maatregel dan doorhaling worden opgelegd waaraan evenwel voorwaarden zullen worden verbonden. Het beroep van de verpleegkundige slaagt in zoverre.

4.6 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het Centraal Tuchtcollege dat, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt dat de verpleegkundige gemaakt wordt, nog steeds een zware maatregel passend en geboden is. Het Centraal Tuchtcollege zal alles afwegende de maatregel van schorsing van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register voor de duur van één jaar opleggen. Deze schorsing zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd. De aan de verpleegkundige op te leggen voorwaarden, gedeeltelijk ontleend aan het plan van aanpak van de inspectie, zullen in het dictum van deze beslissing worden omschreven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de inspectie ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn om toe te zien op de naleving van de aan de verpleegkundige op te leggen voorwaarden.

Met deze maatregel wil het Centraal Tuchtcollege tot uitdrukking brengen dat de verpleegkundige een laatste kans wordt gegund.

4.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en op na te melden wijze publicatie worden gelast van deze beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover het de opgelegde maatregel betreft;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

legt aan de verpleegkundige de maatregel op van:

schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van één jaar, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het Centraal Tuchtcollege later anders mocht bepalen op de grond dat de verpleegkundige zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan;

bepaalt voorts dat als bijzondere voorwaarden hebben te gelden:

a- dat de verpleegkundige bij een eerste verzoek van de inspectie meewerkt aan een onderzoek waaruit de abstinentie van alcohol blijkt;

b- dat de verpleegkundige de ingezette behandeling alcoholafhankelijkheid (GGZ I.) voortzet en afrondt;

c- dat de verpleegkundige haar huidige behandelaar/behandelaren (en bij wisseling haar toekomstige behandelaren) op de hoogte stelt van en inzage geeft in deze beslissing;

d- dat de verpleegkundige niet gaat werken in enige vorm van patiëntenzorg, zolang de ingezette behandeling van alcoholafhankelijkheid niet is afgerond;

e- dat de verpleegkundige de behandelaar schriftelijk toestemming geeft elke vier maanden de inspectie schriftelijk te informeren over de voortgang van de behandeling;

f- dat de verpleegkundige de behandelaar schriftelijk toestemming geeft om de inspectie direct te informeren, zodra de behandeling is afgebroken of gestopt;

g- dat de verpleegkundige zal meewerken aan een herbeoordeling van haar gezondheidstoestand door een externe deskundige indien de inspectie dit noodzakelijk acht:

h- dat de verpleegkundige zich zal houden aan de door de inspectie naar aanleiding van die herbeoordeling te geven aanwijzingen inzake werkhervatting;

bepaalt dat, indien de verpleegkundige een of meer van de bijzondere voorwaarden niet naleeft het Centraal Tuchtcollege alsnog de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de hiervoor opgelegde maatregel kan gelasten;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan de redactie van het Tijdschrift voor het Gezondheidsrecht, Medisch Contact, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Nursing, en het Tijdschrift voor Verpleeg- kundigen (TvZ) met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden- juristen en drs. D.A. Polhuis en

P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.