ECLI:NL:TGZCTG:2014:104 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.182

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:104
Datum uitspraak: 13-03-2014
Datum publicatie: 13-03-2014
Zaaknummer(s): c2013.182
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klagers zijn de grootouders van een drietal kleinkinderen. Dit zijn de kinderen van hun dochter die al enige jaren in een echtscheidingsstrijd is verwikkeld. Klagers verwijten de aangeklaagde gz-psycholoog: 1. dat zij zich op uitermate tendentieuze wijze heeft uitgelaten over klagers, waarbij zij ervan worden beschuldigd in feite medeplichtig te zijn aan de voortdurende geestelijke mishandeling van hun kleinkinderen, zonder hen ooit te hebben gezien dan wel met hen te hebben gesproken; 2. doelbewust de rectificatie heeft achtergehouden en in het geheel niet achter haar excuus/rectificatie heeft gestaan; 3. Met het opnemen van vergaande beschuldigingen in de huisartsenbrief het doel heeft gehad de positie van klagers als grootouders te willen elimineren. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht op alle drie de klachtonderdelen gegrond en legt de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt de eerste twee klachtonderdelen gegrond en verwerpt het beroep. 

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.182 van:

A., gz-psycholoog, werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. K. Mous, advocaat te Nijmegen,

tegen

C., en D., beiden wonende te E., verweerders, klagers in eerste aanleg, gemachtigde: W.E. van Benthem te Garrelsweer.

1.         Verloop van de procedure

C. en mevrouw D. - hierna klagers - hebben op 7 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de psycholoog dan wel verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 januari 2013, onder nummer 12/302GZP, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de psycholoog de maatregel van berisping opgelegd. De psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klagers hebben een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2013, waar zijn verschenen klagers, bijgestaan door de heer W.E. Van Bentem, en de psycholoog, bijgestaan door mr. K. Mous.

Beide gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster is werkzaam als GZ-psycholoog en EMDR-therapeute, gespecialiseerd in kinder- en jeugdpsychologie, bij F., vestiging B.

2.2       Klagers zijn de grootouders van G. (13 jaar), H. en I. (beiden 9 jaar), kinderen van hun dochter, J., wonende te K.. Zij is sedert enige jaren in een echtscheidingsstrijd verwikkeld.

2.3       Vanaf november 2011 zijn de kinderen onder behandeling van verweerster.

2.4       Verweerster heeft op 13 december 2011 het volgende geschreven, voor zover hier van belang:

“In aanvulling op de huisartsenbrief:

De huisartsenbrief is in enigszins ‘bedekte’ termen geschreven uit angst voor represaillemaatregelen van moeder tegenover de kinderen.

Het is van het allergrootste belang dat de drie kinderen zo snel mogelijk beschermd worden tegen hun moeder. Ze zijn al behoorlijk beschadigd en krijgen er dagelijks trauma’s bij. I. en H.  hebben duidelijk aangegeven bang voor hun moeder te zijn. Haar gedrag is totaal onvoorspelbaar en zeer beangstigend voor de kinderen. Zij ligt veel op bed, ze schreeuwt doorlopend tegen hun over van alles en nog wat, ze geeft hen de schuld van alle ellende en haar problemen met hun vader, en dit zijn maar een paar voorbeelden.

De bezoekregeling is weliswaar ‘begeleid’, maar de begeleidsters zijn geen orthopedagogische achtergrond en hebben weinig in te brengen. Ze zijn veelal jong en onmachtig; degenen die tegen moeder durven in te gaan worden ontslagen.

Oma (moeder van de moeder van de kinderen) lijkt een dubieuze rol in het geheel te spelen. Ze wil haar dochter ongetwijfeld beschermen maar is in feite medeplichtig aan de voortdurende geestelijke mishandeling van haar kleinkinderen.

H. is onlangs door oma anderhalf uur opgesloten in een kamer, terwijl er tegen hem werd geschreeuwd dat hij alleen maar liegt. De jongens worden gestraft omdat ze bij de huisarts hebben verteld hoe het er bij moeder thuis aan toe gaat.

De jongens willen niet meer naar hun moeder maar worden ertoe gedwongen door het rechterlijke vonnis, dat tot eind februari loopt.

(…)

Wij maken ons grote zorgen over de drie kinderen en hebben daar meerdere malen melding van gedaan bij het AMK. De Raad voor de Kinderbescherming zal op korte termijn starten met een Raadsonderzoek. Ons inziens gaat dit te lang duren.

De huidige bezoekregeling moet per zo snel mogelijk:

1.         worden ingeperkt

2.         plaatsvinden in een omgangshuis, onder toezicht van professionals.

Het rechterlijke vonnis heeft bepaald dat de kinderen in de Kerstvakantie een week bij oma en opa door moeten brengen. Wij vinden dit absoluut onveilig en raden dit daarom ten sterkste af.”

2.5       Verweerster heeft deze brief (verder ook: de brief) gestuurd naar de huisarts van de kinderen en “verschillende (kinder-)beschermende instanties”. 

2.6       De vader van de kinderen heeft de brief eind december 2011 in een kort geding procedure ingebracht. De advocaat van de vader had de brief op 15 december 2011 in zijn bezit.

2.7       Naar aanleiding van de brief hebben klagers verweerster verzocht om een gesprek. Verweerster heeft in een telefonisch contact op 13 januari 2012 aan klagers aangegeven de eerstkomende periode geen tijd te hebben voor een gesprek.

2.8       Bij brief van 17 februari 2012 heeft de raadsvrouw van klagers verweerster onder meer verzocht om een gesprek en rectificatie van de brief.

2.9       Bij brief van 22 februari 2012 aan de raadsvrouw van klagers heeft verweerster haar excuses aangeboden aan klagers. Verder staat in deze brief vermeld dat de gewraakte passages uit de rapportage zullen worden verwijderd en er een rectificatie naar alle belanghebbenden zal worden gestuurd.

2.10     Bij brief van 23 februari 2012 heeft verweerster aan de huisarts van de kinderen een rectificatie gestuurd met een begeleidende brief.

In de rectificatie staat nog de volgende passage vermeld:

“Het rechterlijk vonnis heeft bepaald dat de kinderen in de Kerstvakantie een week bij oma en opa door moeten brengen. Wij vinden dit absoluut onveilig en raden dit daarom ten sterkste af.”

 In de begeleidende brief staat het volgende vermeld:

“Hiertoe gesommeerd door de advocate van de grootouders van de kinderen van L., stuur ik u hierbij een rectificatie van een eerdere verstuurde aanvulling op de huisartsenbrief, in de geruststellende wetenschap dat de kinderen nu veilig zijn”.

2.11     Nadat namens klagers is aangegeven dat zij niet akkoord zijn met de rectificatie heeft verweerster bij brief van 5 juni 2012 aan de raadsvrouw van klagers onder meer het volgende geschreven, voor zover hier van belang:

“Tweede correctie, nogmaals op dringend verzoek van de advocate van grootouders. Ondergetekende vindt het geen probleem om de brief aan te passen en passages over grootouders eruit te halen, gezien de afgelopen ontwikkelingen en huidige situatie.”

Deze brief is in kopie verstuurd aan de vader, de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming.

2.12     Klagers hebben sedert eind 2011 geen contact meer met hun kleinkinderen gehad.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.               zich op uitermate tendentieuze wijze heeft uitgelaten over klagers, waarbij zij ervan worden beschuldigd in feite medeplichtig te zijn aan voortdurende geestelijke mishandeling van hun kleinkinderen, zonder ooit klagers te hebben gezien dan wel met hen te hebben gesproken;

2.               doelbewust de rectificatie heeft achtergehouden en in het geheel niet achter haar excuus/rectificatie heeft gestaan;

3.               met het opnemen van vergaande beschuldigingen in de huisartsenbrief het doel heeft gehad de positie van klagers als grootouders te willen elimineren.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Het college is van oordeel dat het hier gaat over het afgeven van een schriftelijke verklaring (de brief) die een op zorginhoudelijke informatie gebaseerd waardeoordeel over de kinderen bevat en die een ander doel diende dan de behandeling van de kinderen. In de verklaring heeft verweerster zich eveneens uitgelaten over klagers, zonder hen gezien of gesproken te hebben en zonder te hebben gecheckt of de van haar cliënten afkomstige informatie correct was.

Het doel van de verklaring is, zoals door verweerster is aangegeven, dat de kinderen niet naar klagers zouden gaan in de kerstvakantie. Verweerster heeft de verklaring gestuurd naar de advocaat van de vader, zich ervan bewust dat deze in een procedure zou (kunnen) worden ingebracht.

Er is sprake van rolvermenging maar ook van rolverwarring als de behandelaar een verklaring afgeeft voor een ander doel dan behandeling of begeleiding van zijn patiënten of cliënten. Volgens geschreven en ongeschreven regels behoren behandelaars geen verklaringen af te geven over eigen patiënten/cliënten. Een behandelaar staat doorgaans niet objectief ten opzichte van zijn eigen cliënt. Ook beschikt een behandelaar (vaak) niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel; de instantie of partij die de verklaring nodig heeft of daar gebruik van maakt, toetst de verklaring niet zelden op basis van geheel andere criteria dan de behandelaar. Dit kan voor de eigen patiënt/cliënt en/of – en daar gaat het hier met name om – ook voor derden feitelijke gevolgen hebben. Het is dus niet toegestaan dat de behandelaar waardeoordelen geeft over derden.

Klagers hebben bovendien van de verklaring van verweerster – zonder gebleken goede grond - nadeel ondervonden. Zij hebben sinds het afgeven van de verklaring de kinderen niet meer gezien, terwijl voordien sprake was van een meer dan regelmatig contact.

5.2       In de Beroepscode voor psychologen van het NIP zijn de volgende voor deze zaak van belang zijnde bepalingen opgenomen:

III.3.3.16

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.

III.3.2.22

Wanneer er in het dossier gegevens aanwezig zijn over een ander dan de cliënt, en deze gegevens niet door de cliënt zelf zijn verstrekt, dan verstrekt de psycholoog deze niet aan derden, dan met gerichte toestemming van die ander en alleen voor zover zij relevant en noodzakelijk zijn voor de specifieke vraagstelling. De toestemming wordt schriftelijk vastgelegd.

5.3       Verweerster heeft in strijd gehandeld met deze bepalingen. Zij heeft aangevoerd dat de verklaring is geschreven in het belang van het welzijn van de kinderen, dat de situatie acuut was en dat direct diende te worden ingegrepen. Het college begrijpt het verweer van verweerster zo, dat zij naar haar gevoel in een conflict van plichten is geraakt en het belang van de kinderen zwaarder heeft laten wegen dan haar geheimhoudingsplicht en de persoonlijke levenssfeer van klagers.

Het college acht deze afweging in de gegeven omstandigheden onjuist. Een van de criteria voor doorbreking van het geheim is dat er geen andere weg is om het probleem op te lossen. Niet aannemelijk is dat sprake was van een acute noodsituatie, waardoor klagers niet konden worden gehoord. De brief is geschreven op 13 december 2011, terwijl de kerstvakantie begon op 24 december 2011. Een ander belangrijk criterium is dat het geheim zo min mogelijk wordt geschonden. Verweerster heeft door haar handelen ernstige insinuaties aangaande klagers naar buiten gebracht zonder deze op juistheid te controleren en met het doel de kinderen niet naar klagers te laten gaan. Dat zij andere minder ver gaande alternatieven heeft overwogen, bijvoorbeeld met klagers overleggen of contact van de kinderen met klagers buiten de moeder om mogelijk was, is niet gesteld of gebleken. Vast staat dat de verklaring is ingebracht in de kort geding procedure terwijl verweerster wist dat deze procedure liep.

Het eerste en derde klachtonderdeel zijn derhalve gegrond.

5.4       Verweerster heeft twee rectificaties gestuurd. De eerste rectificatie is niet op een behoorlijke wijze gedaan. De passage over klagers is niet verwijderd en de tekst in de begeleidende brief bagatelliseert de (noodzaak tot) rectificatie. De tekst van de tweede rectificatie is evenmin behoorlijk en doet afbreuk aan hetgeen diende te worden gerectificeerd.

Bovendien is niet geheel duidelijk aan wie de rectificaties zijn gestuurd.

Het tweede klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

5.5       Verweerster heeft niet zorgvuldig gehandeld met het opstellen, afgeven en rectificeren van de verklaring. 

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klagers had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting niet is gebleken van enig inzicht bij verweerster in de laakbaarheid van haar handelen. Verweerster heeft ook bij navragen door het college in dit verband haar handelwijze zonder enige nuance of voorbehoud verdedigd. Gelet op de uitgebreide jurisprudentie op dit gebied wordt als algemeen bekend verondersteld dat het gedrag zoals het onderhavige ontoelaatbaar is. Daarom moet dit aan verweerster des te ernstiger worden aangerekend en kan niet volstaan worden met oplegging van de lichtste maatregel.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1            De psycholoog heeft onder aanvoering van een vijftal grieven hoger beroep

ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van die beslissing en opnieuw rechtdoende tot ongegrondverklaring van de klacht dan wel tot het opleggen van een minder zware maatregel.

4.2            Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Klachtonderdelen 1 en 3  

4.3            Bij de beoordeling van de klacht staat de brief van 13 december 2011 (hierna: de brief) van verweerster gericht aan de huisarts van de kleinkinderen van klagers centraal. Verweerster heeft verklaard dat zij deze brief heeft geschreven naar aanleiding van informatie die zij kort daarvoor van de vader van de kinderen had gekregen en op basis van hetgeen de kinderen haar zelf hadden verteld. De vader had haar verteld dat de kinderen in de naderende kerstvakantie een week bij de grootouders zouden gaan logeren en dat de moeder daar vrije toegang tot haar kinderen zou hebben, buiten de omgangsregeling en zonder begeleiding. De kinderen hadden haar verteld over vele ruzies tussen de grootmoeder en de moeder, dat grootmoeder boos was over het feit dat de kinderen naar de huisarts waren gegaan, dat de jongens doodsbang waren voor grootmoeder en dat zij een van de jongens enige tijd had opgesloten en tegen hem had geschreeuwd. Tevens heeft verweerster verklaard dat zij voor het schrijven van de brief overleg heeft gehad met het AMK en haar team. Het resultaat van deze overleggen was dat de problematische situatie van de kinderen onder de aandacht van de Raad voor de Kinderbescherming gebracht diende te worden. De Raad was volgens verweerster na vier AMK-meldingen, waarvan zij de laatste op 8 december 2011 had gedaan, nog bezig met het opstarten van het onderzoek. Volgens verweerster was er een acuut en dreigend gevaar voor de kinderen als zij gedurende de kerstvakantie bij de grootouders zouden logeren. Zij wilde dat gevaar onder de aandacht van de Raad brengen.

4.4            Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had verweerster zich ten aanzien van het schrijven van de brief niet alleen mogen baseren op informatie van de vader en de kinderen. Zij had in dit geval ook informatie moeten inwinnen bij de moeder van de kinderen en bij de grootouders, of op zijn minst een poging daartoe moeten ondernemen, ten einde de informatie waarover zij beschikte te objectiveren. Dit geldt te meer nu de brief ernstige insinuaties aangaande klagers bevatte.Afgaan op haar eigen kennis was onvoldoende, daar zij de moeder slechts eenmaal had ontmoet en de grootouders nooit. Voor het inwinnen van die informatie was nog tijd aangezien er nog een aantal dagen resteerden voor aanvang van de kerstvakantie.

4.5            Verweerster heeft verklaard dat zij voorafgaande aan het schrijven van de

brief heeft overlegd met het AMK en haar team, en dat de uitkomst van die overleggen was dat er actie ondernomen diende te worden. Verweerster heeft ook verklaard dat zij niet heeft overlegd over de inhoud van de brief. Zij heeft de inhoud van de brief zelf opgesteld. Verweerster had de brief, gelet op de inhoud daarvan, wel moeten bespreken met haar team en/of leidinggevende. Dat zij dat niet heeft gedaan valt haar aan te rekenen. Dit geldt temeer omdat zij in de brief informatie heeft openbaar gemaakt die haar in vertrouwen was verstrekt. Zoals reeds overwogen heeft zij nagelaten deze informatie te objectiveren. Het prijsgeven van die vertrouwelijke informatie en dus het doorbreken van de verplichting tot geheimhouding was op dat moment niet te rechtvaardigen, aangezien er geen objectieve aanknopingspunten waren voor de inschatting dat er sprake was van een acuut en ernstig gevaar voor de veiligheid van de kinderen. Verweerster kan zich ter rechtvaardiging van haar handelen dan ook niet op een conflict van plichten beroepen, althans niet op het feit dat zij daarbij tot een juiste afweging is gekomen van de in het geding zijnde belangen.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege is voorts van oordeel dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door aan de moeder geen afschrift van de brief te sturen. Door wel een afschrift van de brief aan de vader te sturen en aan de Raad, heeft verweerster de moeder niet op gelijke wijze behandeld als de vader. Ook dat valt verweerster aan te rekenen. Het dossier biedt geen objectieve aanknopingspunten waaruit blijkt dat de kinderen op dat moment acuut gevaar liepen ter rechtvaardiging van dat gedrag. Dat verweerster de brief op een later tijdstip persoonlijk aan de moeder wilde overhandigen doet aan het voorgaande niet af.   

4.7       Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet gebleken is dat de inhoud van de brief tot doel had om de positie van klagers als grootouders te elimineren. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting heeft het Centraal Tuchtcollege de overtuiging bekomen dat zij het belang van de kinderen heeft willen dienen. Klachtonderdeel 3 is ongegrond.

4.8       De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de eerste drie grieven geen doel treffen. Klacht onderdeel 1 is gegrond. 

Klachtonderdeel 2

4.9       Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal

Tuchtcollege ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft overwogen onder 5.4 van zijn beslissing. Klachtonderdeel 2 is ook gegrond.

Conclusie

4.10     De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de klacht voor wat betreft de eerste twee onderdelen gegrond is. De psycholoog heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij op grond van artikel 47 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klagers had behoren te betrachten.

4.11     Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psycholoog wel voldoende zelfinzicht heeft getoond. In de gedingstukken en ter terechtzitting heeft de psycholoog verklaard zich te realiseren dat haar handelen in deze zaak niet zorgvuldig is geweest en dat haar woordkeuze in de brief uitermate ongelukkig is geweest. Zij heeft zich voorgenomen om voortaan zorgvuldiger te werk te gaan. Echter, los van het getoonde zelfinzicht acht het Centraal Tuchtcollege de handelwijze van verweerster laakbaar. Haar kan een ernstig verwijt worden gemaakt. Haar handelwijze rechtvaardigt de maatregel van berisping. De door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel blijft dan ook gehandhaafd.

4.12     Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie worden gelast van deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift GZ-Psychologie met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en prof. mr. J.K.M. Gevers, leden juristen en drs. G.A.M. Mensing en

prof. dr. M.J.M. van Son, leden beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2014. Voorzitter w.g.     Secretaris w.g.