ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2488 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.075

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2488
Datum uitspraak: 11-12-2012
Datum publicatie: 11-12-2012
Zaaknummer(s): c2012.075
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van de vader tegen de huisarts van zijn dochter. De ouders wonen niet samen maar hebben wel gezamenlijk gezag over de dochter, die bij de moeder woont. De vader klaagt onder meer dat de arts heeft nagelaten hem desgevraagd het dossier van zijn dochter tijdig en volledig ter inzage te verstrekken. Ook in hoger beroep wordt de arts ter zake een waarschuwing opgelegd. De klacht dat de arts niet zonder informatie aan/toestemming van de vader zijn dochter naar de kinderarts had mogen doorverwijzen, wordt – onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege (C2010.151) – in beroep van de hand gewezen. Ook de grief van de arts dat zij zonder contact met de vader, om verzekeringstechnische redenen, in dit geval een verwijzing naar het KJCT mocht opstellen slaagt.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.075 van:

A., huisarts, wonende te B. (gemeente C.), werkzaam te D.,

appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde:

mr. E.P. Haverkate, jurist verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

tegen

E., wonende te F., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

E. - hierna klager - heeft op 5 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen huisarts A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 oktober 2011, onder nummer 11/002 heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 oktober 2012, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Haverkate, en klager. Klager heeft afgezien van zijn verzoek om de zaak achter gesloten deuren te behandelen.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. Haverkate heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is de huisarts van klagers dochter, geboren op 12 augustus 2004.           

2.2 Klager en de moeder van de dochter hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de dochter. Klager en de moeder wonen niet samen. De dochter woont bij de moeder. Klager en de moeder hebben onenigheid over de omgang van klager met zijn dochter.

2.3 Klager heeft verweerster bij brief van 9 december 2009 verzocht om inzage in het medisch dossier van zijn dochter. Verweerster heeft informatie ingewonnen bij de KNMG over de vraag of zij aan het verzoek mocht voldoen en, zo ja, in welke mate.

2.4 Verweerster heeft de dochter van klager tussen 18 en 28 december 2009 verwezen naar de kinderarts.

2.5 Verweerster heeft klager op 31 december 2009 telefonisch informatie verstrekt over de gezondheidstoestand van zijn dochter en hem daarbij onder meer meegedeeld dat zij de dochter had verwezen naar de kinderarts.

2.6. Verweerster heeft klager op 30 november 2010 desgevraagd een kopie verstrekt van het medisch dossier van de dochter van klager. Onderdelen daarvan waren onleesbaar gemaakt.

2.7. Verweerster heeft een verwijsbrief geschreven voor de dochter van klager, waarin verwijzing plaatsvond naar het G. te H. ”.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.                  het verzoek van klager van 9 december 2009 niet heeft gehonoreerd en op

31 december 2009 onvolledige informatie aan klager heeft verstrekt;

2.                  te lang heeft gewacht met de verstrekking van het medisch dossier van de

dochter; de vertraging heeft het zoeken naar de juiste zorg voor zijn dochter gecompliceerd;

3.                  de dochter van klager meermalen heeft doorverwezen zonder klager hierover

                        te informeren of toestemming te vragen;

4.                  ten onrechte en zonder onderbouwing onderdelen van het uiteindelijk

                        verstrekte dossier over zijn dochter onleesbaar heeft gemaakt;

5.                  klager heeft genoopt kosten van juridische bijstand te maken om verweerster

te bewegen te reageren op zijn verzoek om inzage in het medisch dossier van zijn dochter;

6.                  partij lijkt te hebben gekozen in een conflict tussen de ouders en ten koste van

                        het welzijn van de dochter niet objectief en niet professioneel heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan ”.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De overwegingen van het college

5.1 Verweerster heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij na ontvangst van het verzoek van klager van 9 december 2009 geen reactie aan klager heeft doen toekomen, totdat zij op 31 december 2009 telefonisch contact met hem had. Naar het oordeel van het college stond het verweerster vrij informatie in te winnen bij de KNMG alvorens te beslissen of zij aan het verzoek wilde voldoen, maar had het aanbeveling verdiend dat zij klager in de tussentijd een ontvangstbevestiging had gezonden of hem had laten weten dat zij zich wilde beraden over het verzoek. 

5.2 Voor zover partijen van mening verschillen over hetgeen is besproken in het telefonisch contact van 31 december 2009, kan het college de inhoud van hun gesprek niet vaststellen. In zoverre kan de gegrondheid van het klachtonderdeel dat verweerster klager in dit gesprek onvolledig heeft ingelicht, niet komen vast te staan. Duidelijk is wel dat verweerster eind december 2009 niet heeft voldaan aan het verzoek van klager om inzage in het medisch dossier van zijn dochter. Een afdoende verklaring hiervoor ontbreekt. Het standpunt van verweerster dat zij steeds in het belang van de dochter heeft gehandeld en het medisch perspectief voorop heeft gesteld, volstaat daartoe niet, omdat klager samen met de moeder het ouderlijk gezag had over de dochter en verweerster er geen blijk van geeft dat zij haar verplichtingen jegens klager, als een met het gezag belaste ouder van haar patiënte, uit hoofde van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst in haar afwegingen heeft betrokken. Voor zover verweerster niet bekend was met de omstandigheid dat klager en de moeder het gezamenlijk ouderlijk gezag hadden, mocht van haar worden verwacht dat zij hiernaar navraag deed toen de brief van klager van 9 december 2009 haar had bereikt. Zij heeft immers verklaard dat zij klager toen niet kende en dat haar contact over de gezondheidstoestand van de dochter verliep via de moeder. De inhoud van het verzoek van klager van 9 november 2009 gaf onder deze omstandigheden aanleiding zo nodig informatie te vragen over de status van het ouderschap van klager alvorens op het verzoek te beslissen. Op grond van het voorgaande is het eerste klachtonderdeel in zoverre gegrond.

5.3 Klager heeft ook na december 2009 zijn verzoek aan verweerster om inzage in het medisch dossier van zijn dochter gehandhaafd. Klager heeft in dit verband naar voren gebracht dat de moeder in juni 2010 een AMK-melding heeft gedaan over mogelijk misbruik door klager van zijn dochter. Uit het overgelegde medisch dossier met betrekking tot de dochter blijkt dat verweerster hiermee destijds bekend was. Verweerster heeft een kopie van het medisch dossier van de dochter uiteindelijk op 30 november 2009 aan klager verstrekt. Een deel daarvan had zij onleesbaar gemaakt. Zij heeft bij de verstrekking aan klager geen opgave gedaan van de redenen daarvan.

5.4 Nu klager samen met de moeder het ouderlijk gezag had over de dochter en de AMK-melding een aanwijzing was dat klager in verband met de relatie met zijn dochter belang had bij inzage in het medisch dossier van de dochter, heeft verweerster niet gehandeld zoals van haar als huisarts van de dochter mocht worden verwacht, door de kopie van het medisch dossier van de dochter eerst in november 2010 aan klager te verstrekken. Door daarbij geen (afdoende) verklaring te geven aan klager van de redenen van het onleesbaar maken van delen van het dossier, terwijl klager samen met de moeder het ouderlijk gezag had, heeft verweerster evenmin gehandeld zoals van haar mocht verwacht. Het tweede en vierde klachtonderdeel zijn in zoverre gegrond. Of vertraging in het zoeken van klager naar de juiste zorg voor zijn dochter heeft gecompliceerd, staat niet ter beoordeling van het college. In zoverre is het tweede klachtonderdeel ongegrond.

5.4 Verweerster heeft de dochter van klager verwezen naar de kinderarts zonder voorafgaande toestemming van klager. Verweerster had als behandelend huisarts van klagers dochter, een minderjarige jonger dan 16 jaar, hiervoor in beginsel toestemming nodig van beide gezagdragende ouders en dus ook van klager. Verweerster mocht aannemen dat die toestemming van klager aanwezig was wanneer de dochter werd begeleid door de moeder en geen sprake was van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling, tenzij er aanwijzingen waren voor het tegendeel. Die aanwijzingen had verweerster naar het oordeel van het college ten tijde van de verwijzing naar de kinderarts. Verweerster was toen immers bekend met de klachten van de dochter en de AMK-melding. Op zichzelf bestond de mogelijkheid dat er een verband was tussen de klachten en die melding. Ook was verweerster bekend met de benodigde adresgegevens van klager door diens verzoek van

9 november 2009. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat verweerster de dochter naar de kinderarts kon verwijzen zonder daarover tenminste eerst ook met klager contact te hebben. Verweerster heeft niet gesteld dat de verwijzing spoedeisend was. Onder deze omstandigheden heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de dochter naar de kinderarts te verwijzen zonder hierover eerst contact te hebben met klager. Daarmee behoeft geen verdere bespreking of verweerster klager in dit geval om toestemming voor de verwijzing naar de kinderarts had behoren te vragen.

5.5 Verweerster heeft betoogd dat zij de verwijsbrief voor het G. slechts heeft geschreven voor de ziektekostenverzekering van de dochter en de beslissing tot deze verwijzing niet door haar is genomen. Naar het oordeel van het college volstaat dit niet om aan te nemen dat op verweerster door het schrijven van deze verwijsbrief geen verantwoordelijkheid voor de verwijzing kwam te rusten. Nu de verwijzing verband hield met dezelfde kwestie als de verwijzing naar de kinderarts, had verweerster ook hierover contact dienen te zoeken met klager, dan wel zich ervan dienen te vergewissen dat de moeder of het G. met klager contact had gezocht over de verwijzing.

5.6 Het vijfde klachtonderdeel behoeft geen verdere beoordeling. Ook indien juist zou zijn dat klager kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken, kan dat niet leiden tot het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.7 Aan het zesde klachtonderdeel heeft klager geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd dan aan het eerste tot en met vierde klachtonderdeel. Dit gedeelte van de klacht behoeft daarom evenmin verdere beoordeling.

5.8 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten jegens klager als vader van zijn minderjarige dochter die haar patiënte was.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uitsluitend uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege onder 2.1 en 2.2 van "De feiten". Voorts wordt in aanmerking genomen dat de arts op

22 april 2010 door de moeder op de hoogte is gesteld dat zij een melding heeft gedaan bij het AMK.  Voor het overige zal het Centraal Tuchtcollege bij de beoordeling de relevante feiten opnieuw vaststellen.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1.            In hoger beroep heeft de arts, onder het aanvoeren van vier grieven, verzocht de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht van klager alsnog ongegrond te verklaren.

4.2.            Klager heeft primair gesteld dat de arts de aanvullende gronden te laat heeft ingediend; het beroepschrift zou daarmee niet aan het Reglement voldoen. Klager heeft geen incidenteel beroep ingesteld maar zijn klachten herhaald. Hij concludeert tot afwijzing van het beroep en verzoekt het Centraal Tuchtcollege de arts de zwaardere maatregel van berisping op te leggen.

Beoordeling

4.3.            Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de arts tijdig beroep heeft ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege heeft de arts bij brief van 27 maart 2012 tot uiterlijk

24 april 2012 in de gelegenheid gesteld de redenen van haar beroep aan te vullen. Na daarom op 23 april 2012 per fax te hebben verzocht, is de arts bij brief van

24 april 2012 nogmaals uitstel verleend voor die aanvulling tot uiterlijk 24 mei 2012. Het aanvullende beroepschrift is op 23 mei 2012 – derhalve: tijdig – binnengekomen.

4.4.            Grief I luidt:

“Ten onrechte heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat duidelijk is dat appellante eind december 2009 niet heeft voldaan aan het verzoek van verweerder om inzage in het medisch dossier van zijn dochter”.

4.5.      Klager heeft in december 2009 per e-mail (volgens klager) dan wel per telefoon (volgens de arts) verzocht om inlichtingen over zijn dochter. In het dossier bevindt zich een e-mail van klager van 21 december 2009, waarin wordt verwezen naar een eerder verzoek van 9 december 2009 om inzage in het medisch dossier van zijn dochter. Of klager toen daadwerkelijk om inzage in het medisch dossier van zijn dochter heeft gevraagd kan thans in het midden blijven nu klager tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat hij – nadat hij op

31 december 2009 telefonisch met de arts had gesproken en daarbij op de hoogte was gebracht van de doorverwijzing van zijn dochter naar de kinderarts – verder geen vervolg heeft gegeven aan zijn verzoek om inzage. De grief slaagt dan ook in zoverre dat klager de arts in december 2009 op dit punt geen nalatigheid (meer) verwijt. Zijn klacht betreft vooral de reactie van de arts op zijn verzoek om inzage/afgifte van het dossier in november 2010.

4.6.      Grief II luidt:

“Ten onrechte oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat appellante te lang heeft gewacht met de verstrekking van het medisch dossier en ten onrechte en zonder onderbouwing onderdelen van het uiteindelijk verstrekte dossier onleesbaar heeft gemaakt”.

4.7.      Op 30 november 2010 verzoekt klager de arts per aangetekende brief om inzage in het dossier van zijn dochter. De arts – die eind 2009 daarover al contact had gehad met de KNMG – vraagt de KNMG in december 2010 (wederom) om advies. Op 5 januari 2011 dient klager tegen de arts een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege en verzoekt om bemiddeling. De arts vraagt daarop aan het Regionaal Tuchtcollege om uitstel, dat haar wordt verleend. Op 9 maart 2011 vraagt klager de arts nogmaals per e-mail met spoed om het dossier; dit met het oog op een adviesgesprek bij het G. de volgende dag. Op 18 maart 2011 ontvangt klager een kopie van het medische dossier van zijn dochter waarin diverse passages zijn weggelakt. Een verzoek van zijn kant om een toelichting daarop, wordt door de arts niet gehonoreerd. Uiteindelijk ontvangt hij op 4 april 2011 via het Regionaal Tuchtcollege het volledige medische dossier van zijn dochter.

4.8.      Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de opmerking van de arts in de toelichting bij deze grief dat de door het Regionaal Tuchtcollege gehanteerde chronologie niet doorzichtig is en dat sommige data onjuist zijn vermeld. Uit de hierboven door het Centraal Tuchtcollege weergegeven chronologie blijkt niettemin dat de arts lange tijd heeft laten verstrijken alvorens het medisch dossier van de dochter aan klager te verstrekken. Toen zij daartoe uiteindelijk overging heeft zij het dossier geschoond in die zin dat zij de passages daarin die betrekking hadden op de moeder van klagers dochter onleesbaar heeft gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege kan de arts niet volgen in haar ter mondelinge behandeling geuite verweer dat haar de urgentie van het verzoek van klager in november 2010 niet duidelijk was. Toen klager een aangetekend schrijven verstuurde, had zij moeten begrijpen dat klager niet (langer) bereid was deze kwestie op zijn beloop te laten. Op 28 december 2010 heeft klager zijn verzoek herhaald en op 29 december 2010 diende de arts naar haar eigen zeggen nog steeds met de KNMG in overleg te treden. Dat klager zich tot het Regionaal Tuchtcollege heeft gewend, maakt evenmin dat de arts het verzoek naast zich neer kon blijven leggen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts ten onrechte veel te veel tijd heeft laten verstrijken alvorens het medische dossier aan klager te verstrekken. Zij had klager bovendoen het volledige dossier moeten verstrekken. Een afdoende verklaring of een rechtvaardiging van haar handelwijze heeft de arts niet kunnen geven.

4.9.      Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt. Het verwijt dat de arts op dit onderdeel treft, rechtvaardigt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege op zichzelf al de in eerste aanleg opgelegde waarschuwing.

4.10.     Grief III luidt:

“Ten onrechte oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat onder de gegeven omstandigheden appellante tuchtrechtelijk verwijtbaar heef gehandeld door de dochter van verweerder naar de kinderarts te verwijzen zonder hierover eerst contact met hem te hebben gehad”.

4.11.    Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege (C2010.151) heeft een arts voor de behandeling van een minderjarige in beginsel toestemming nodig van de beide (gezagdragende) ouders. Als een kind (bij gelegenheid van een consult) wordt begeleid door één van de ouders en er geen sprake is van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling van het kind, mag de arts er in beginsel van uitgaan dat de toestemming van de andere ouder aanwezig is, behoudens aanwijzingen van het tegendeel.

4.12.    Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dergelijke aanwijzingen in het onderhavige geval ontbraken. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, was in die periode nog geen sprake van een AMK-melding waarvan de arts op de hoogte was gebracht. Daarbij komt dat klager in het telefoongesprek eind december 2009 ook niet heeft geklaagd over de doorverwijzing van zijn dochter naar de kinderarts. De grief slaagt.

4.13.     Grief IV luidt tot slot:

“Het Regionaal Tuchtcollege is ten onrechte van oordeel dat appellante in verband met de verwijsbrief voor het G. contact had moeten zoeken met verweerder, dan wel zich ervan had moeten vergewissen dat de moeder of het G. met verweerder contact had gezocht over de verwijzing”.

4.14.    Ook deze grief slaagt. Zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan de orde is gekomen, is de keuze naar welke instantie de dochter wordt verwezen, niet aan de arts. De arts beschikte over een brief van het AMK, waarin mededeling wordt gedaan van het feit dat AMK en GGZ een verwijzing van de dochter naar het G. geïndiceerd achten. De stelling van de arts dat zij op verzoek van de moeder, aan de hand van die brief, louter om verzekeringstechnische redenen een verwijsbrief heeft geschreven, komt het Centraal Tuchtcollege aannemelijk voor.

4.15.    Hoewel de grieven grotendeels slagen, is – zoals hiervoor onder 4.9. al is overwogen –  de slotsom dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, waarbij de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd, in stand moet worden gelaten.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

handhaaft de beslissing waarvan beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M. Zandbergen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2012.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.