ECLI:NL:TGDKG:2019:4 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/630089 / DW RK 17/583 C/13/630422 / DW RK 17/605

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:4
Datum uitspraak: 22-01-2019
Datum publicatie: 31-01-2019
Zaaknummer(s):
  • C/13/630089 / DW RK 17/583
  • C/13/630422 / DW RK 17/605
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder heeft niet binnen een redelijke termijn op de e-mail van klager van 4 mei 2017 gereageerd. Er waren voldoende aanwijzingen voor de gerechtsdeurwaarder aanwezig dat klagers welwillend waren om het juiste verschuldigde bedrag te betalen. De gerechtsdeurwaarder heeft echter pas na de gelegde beslagen goed naar de overgelegde bewijzen van klagers gekeken. De gerechtsdeurwaarder heeft zich in deze te veel laten leiden door zijn opdrachtgever en heeft onvoldoende getoond dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat in het exploot van betekening en bevel ten onrechte de wettelijke handelsrente is berekend in plaats van de wettelijke consumentenrente. Klagers hadden dit reeds eerder per e-mail aan de gerechtsdeurwaarder kenbaar gemaakt. Volgens vaste tuchtrechtspraak geldt dat als een ambtshandeling bij één exploot kán worden gedaan, dan behoort deze in beginsel ook bij één exploot te wórden gedaan. Los van de vraag of de gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs al tot de beslagleggingen had moeten overgaan en de vraag of daar dan direct twee beslagleggingen met de daaraan verbonden kosten voor nodig waren, dan nog hadden deze beide beslagen bij één exploot aan klager betekend moeten worden, althans dan had er voor beiden exploten maar éénmaal de kosten aan klager doorberekend mogen worden. Klacht gegrond, geldboete € 750,--.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 januari 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klachten met nummers C/13/630089 / DW RK 17/583 LV/WdJ en C/13/630422 / DW RK 17/605 LV/WdJ ingesteld door:

1. [ ],

2. [ ],

vennoten van [ ]

wonende te [ ],

klagers,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulieren met bijlagen, ingekomen op 6 juni 2017 en 12 juni 2017, hebben klagers klachten ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 juli 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klachten gereageerd. De klachten zijn gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2018 alwaar klager sub 1 en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 januari 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 30 maart 2017 zijn [ ] en klagers door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een vordering aan [ ].

-           Bij exploot van op 25 april 2017 is het vonnis van 30 maart 2017 aan klagers betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 25 april 2017 heeft klager sub 2 de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd dat de bedragen in het vonnis niet juist zijn en heeft hij gevraagd wat het werkelijke nog openstaande bedrag is. Tevens heeft klager sub 2 een betalingsvoorstel ingediend.

-           Bij e-mail van 3 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klagers medegedeeld dat het niet aan hem is om het gewezen vonnis inhoudelijk te beoordelen en tevens dat de opdrachtgever niet akkoord gaat met een betalingsregeling.

-           Hierop heeft klager sub 2 bij e-mail van 4 mei 2017 gereageerd, welke e-mail de gerechtsdeurwaarder ter beoordeling heeft voorgelegd aan de opdrachtgever.

-           Bij e-mail van 31 mei 2017 heeft de opdrachtgever klagers rechtstreeks benaderd met het verzoek tot betaling.

-           Bij e-mail van 1 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klagers geïnformeerd over de openstaande vordering en verzocht het verschuldigde bedrag binnen drie dagen te voldoen teneinde executiemaatregelen te voorkomen.

-           Bij e-mail van 1 juni 2017 heeft klager sub 2 de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat hij er vanuit gaat dat de gerechtsdeurwaarder niet meer is belast met de vordering, omdat hij van de opdrachtgever zelf een verzoek tot betaling heeft ontvangen. Tevens heeft klager sub 2 verzocht om een specificatie van het restbedrag, indien de gerechtsdeurwaarder de zaak nog wel behandelde, en om een betalingstermijn van drie dagen na ontvangst van de specificatie.

-           Op 8 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd op de onroerende zaken van klager op het adres [ ] te [ ] en op het adres [ ] te [ ];

-           Op 9 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op de bankrekening van klagers en [ ].

-           Bij exploten van 12 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de processen-verbaal van de gelegde beslagen aan klagers betekend.

-           Bij brief van 12 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van de openstaande vordering aan klagers gegeven.

2. De klacht

Klagers beklagen zich er in de klacht van 6 juni 2017 samengevat over dat de bedragen op het exploot van betekening van 25 april 2017 niet kloppen. Klagers hebben dit op verzoek van de gerechtsdeurwaarder op 25 april 2017 per e-mail toegelicht en verzocht wat het werkelijke nog openstaande bedrag was. Tevens hebben klagers een betalingsregeling voorgesteld. Eerst op 3 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een e-mail aan klagers gestuurd met daarinhet bericht dat de schuldeiser niet akkoord gaat met een betalingsregeling en klagers het hele bedrag conform het bevel ineens moeten betalen. Naar aanleiding van de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 1 juni 2017 hebben klagers op diezelfde dag verzocht om uitleg, maar niet gekregen.

Klagers beklagen zich er in de klacht van 12 juni 2017 samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder, zonder antwoord te geven op de e-mail van klagers van 1 juni 2017, op 9 juni 2017 beslag op hun bankrekening heeft gelegd, waardoor onnodig extra kosten zijn gemaakt. Pas bij de overbetekening van de gelegde beslagen heeft de gerechtsdeurwaarder een overzicht met het juiste te betalen bedrag overgelegd, terwijl klagers gewoon hadden betaald als de gerechtsdeurwaarder eerder een juiste berekening had gegeven. Klagers stellen verder dat sprake is van machtsmisbruik en het maken van onnodige kosten, nu de gerechtsdeurwaarder beslag op zowel de onroerende zaken als de bankrekening van klagers heeft gelegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Voor zover klagers het niet eens zijn met de vordering dienen zij zich te wenden tot de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, dan wel kunnen zij een executiegeschil aanspannen.

4.3 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. De gerechtsdeurwaarder heeft eerst bij e-mail van 1 juni 2017 op de e-mail van klagers van 4 mei 2017 gereageerd. Nu een reactie binnen een redelijke termijn is uitgebleven, is de klacht terecht voorgesteld. De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweerschrift dat hij pas op 29 mei 2017 een reactie van zijn opdrachtgever heeft gekregen. De kamer overweegt dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om bij zijn opdrachtgever te rappelleren en klagers hiervan op de hoogte te brengen. Dat heeft hij niet gedaan.

4.4 Uit de overgelegde producties blijkt dat klagers meerdere malen schriftelijk en telefonisch hebben gevraagd wat zij precies moesten betalen, omdat het vonnis van 30 maart 2017 niet eenduidig is en klagers al een bedrag hadden betaald. De verrichte betalingen hebben klagers middels bewijsstukken toegelicht. De kamer overweegt dat er gelet op voorgaande voldoende aanwijzingen waren dat klagers welwillend waren om het juiste verschuldigde bedrag te betalen. De gerechtsdeurwaarder heeft echter pas na de gelegde beslagen goed naar de overgelegde bewijzen van klagers gekeken. De gerechtsdeurwaarder heeft zich in deze te veel laten leiden door zijn opdrachtgever en heeft onvoldoende getoond dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft. De gerechtsdeurwaarder had gerede twijfel  moeten hebben omtrent de juistheid van de vordering en heeft niet gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. De kamer overweegt dat het op de weg van de deurwaarder had gelegen bevel te doen voor betaling van het netto equivalent van het bruto bedrag uit de veroordeling. Zo nodig met de aanzegging dat er een deugdelijke bruto-netto specificatie door klager diende te worden verstrekt waaruit de juistheid van het netto equivalent volgt, en dat er bij gebreke daarvan tenuitvoerlegging zal volgen voor de in de uitspraak opgenomen bruto bedragen.

Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op 12 juni 2017 een opgave aan klager heeft verstrekt, waarbij de daarin opgenomen netto hoofdsom

€ 5.762,77 bedraagt. Dat is gelijk aan de netto hoofdsom die de gerechtsdeurwaarder in diens e-mail van 1 juni 2017 aan klager noemt. Op 1 juni 2017 was het netto equivalent dus reeds bekend bij de gerechtsdeurwaarder. De beslagen van 8 en 9 juni 2017 werden echter beide gelegd voor de hoofdsom van € 11.051,92, zijnde het bruto bedrag aan hoofdsom.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift erkend dat in het exploot van betekening en bevel ten onrechte de wettelijke handelsrente is berekend in plaats van de wettelijke consumentenrente. Klagers hadden dit reeds bij e-mail van 25 april 2017 aan de gerechtsdeurwaarder kenbaar gemaakt. Op 12 juni 2017 hanteert de gerechtsdeurwaarder nog steeds een onjuist rentepercentage. Het verschil tussen de rentes is pas gerestitueerd nadat klagers op 16 juli 2017 het restant verschuldigde bedrag hadden betaald.

4.6 De kamer overweegt dat waar klager klaagt over de onnodige extra kosten, dit ook geldt ten aanzien van de exploten van 12 juni 2017 waarmee de beslagen van

8 en 9 juni 2017 aan klager werden betekend. Volgens vaste tuchtrechtspraak geldt dat als een ambtshandeling bij één exploot kán worden gedaan, dan behoort deze in beginsel ook bij één exploot te wórden gedaan. Los van de vraag of de gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs al tot de beslagleggingen had moeten overgaan en de vraag of daar dan direct twee beslagleggingen met de daaraan verbonden kosten voor nodig waren, dan nog hadden deze beide beslagen bij één exploot aan klager betekend moeten worden, althans dan had er voor beiden exploten maar éénmaal de kosten aan klager doorberekend mogen worden.

4.7Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van

€ 750,-- met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. L. van Berkum en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.