ECLI:NL:TGDKG:2019:169 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/654109 / DW RK 18/492

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:169
Datum uitspraak: 20-12-2019
Datum publicatie: 24-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/654109 / DW RK 18/492
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Dat klaagster onder bewind is gesteld en de bewindvoerder bezig is met het regelen van de schulden van klaagster, heeft niet tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder geen executiehande­lingen meer kan verrichten. Verder bestaat er voor de gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting om voorafgaand het leggen van beslag informatie over het inkomen van klaagster bij haar op te vragen, maar is het aan klaagster om na betekening van de executoriale titel informatie over haar inkomen bij de gerechtsdeurwaarder aan te leveren. De overbetekening van het gelegde loonbeslag is gericht aan klaagster terwijl sprake was van een onderbewindgestelde. De terugbetaling van het ten onrechte geïnde salaris van klaagster heeft erg lang op zich laten wachten. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet ten onrechte op nihil gesteld. Klacht is gedeeltelijk gegrond. De kamer legt de maatregel van berisping op en veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/654109 / DW RK 18/492 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ] (bewindvoerder),

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 september 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 december 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van

8 november 2019 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 december 2019.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 27 oktober 2015 is klaagster veroordeeld tot betaling van een geldbedrag.

-           Bij beschikking van 13 juni 2018 van de rechtbank Den Haag is klaagster onder bewind gesteld.

-           Bij brief van 20 juni 2018 heeft de bewindvoerder de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd over het ingestelde bewind en een schuldhulpverleningstraject.

-           Bij e-mail van 21 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de bewindvoerder een vorderingsspecificatie toegestuurd met het verzoek om een acceptabel betalingsvoorstel te doen teneinde verdere maatregelen te voorkomen.

-           Op 19 juli 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de werkgever van klaagster.

-           Bij e-mail van 6 september 2018 heeft de werkgever van klaagster de bewindvoerder medegedeeld dat er beslag is gelegd op het inkomen van klaagster met een beslagvrije voet van € 0,-.

-           Bij e-mail van 12 september 2018 heeft de bewindvoerder de gerechtsdeurwaarder verzocht om een correctie van de beslagvrije voet en om terugstorting van het geïnde salaris.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: klachtwaardig heeft gehandeld door beslag te leggen wetende dat klaagster

onder bewind is gesteld alsmede bezig is met het regelen van haar schulden;

b: de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over het voornemen tot beslaglegging;

c: geen financiële informatie heeft opgevraagd bij de bewindvoerder, zodat hij de

beslagvrije voet correct kon vaststellen;

d: de beslagvrije voet blindelings op nihil heeft gesteld, met het doel om zoveel

mogelijk te incasseren;

e: opzettelijk een gezin met minderjarige kinderen zonder inkomen zet.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de verweervoerende gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beschikking al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis te executeren. Weliswaar is klaagster onder bewind gesteld en is de bewindvoerder bezig met het regelen van de schulden van klaagster, dit heeft niet tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder geen executiehande­lingen meer kan verrichten. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.4 Klachtonderdeel b mist feitelijke grondslag. De gerechtsdeurwaarder heeft de bewindvoerder per e-mail van 21 juni 2018 opgave gedaan van het verschuldigde bedrag en hierbij opgemerkt dat ter voorkoming van verdere maatregelen per omgaande een betalingsvoorstel zou moeten worden gedaan. Hierop is geen reactie gekomen zodat verdere maatregelen zijn getroffen door middel van het leggen van beslag. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat er voor de gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting bestaat om voorafgaand het leggen van beslag informatie over het inkomen van klaagster bij haar op te vragen, maar dat het aan klaagster is om na betekening van de executoriale titel informatie over haar inkomen bij de gerechtsdeurwaarder aan te leveren. De kamer verwijst hiervoor naar artikel 475g lid 1 jo. 474d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer allereerst dat de gerechtsdeurwaarder de overbetekening in het onderhavige geval onjuist heeft

uitgevoerd door het proces-verbaal van het beslag niet aan de bewindvoerder maar aan klaagster te betekenen. Op 19 juli 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de werkgever van klaagster. Eerst op 6 september 2018 heeft de bewindvoerder van de werkgever van klaagster vernomen dat er beslag op het inkomen van klaagster is gelegd. De bewindvoerder heeft vervolgens op

12 september 2018 per e-mail contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en hem gewezen op de gemaakte fout. De bewindvoerder heeft tevens bezwaar gemaakt tegen de op nihil gestelde beslagvrije voet en verzocht om een herberekening alsmede om restitutie van het geïnde salaris. De gerechtsdeurwaarder heeft de fout in de overbetekening erkend. De fout is gemaakt doordat de stukken waren opgesteld voordat dat de onderbewindstelling kenbaar is gemaakt. Dit neemt niet weg dat de gerechtsdeurwaarder de stukken na bekendmaking van het bewind had moeten corrigeren. De gerechtsdeurwaarder heeft inmiddels zijn verontschuldigingen aangeboden aan klaagster, het beslag opgeheven, het geïnde salaris aan de werkgever teruggestort en de beslagkosten voor zijn rekening genomen.

5.7 Ter zitting is niet betwist dat de terugbetaling van het ten onrechte geïnde salaris van klaagster erg lang op zich heeft laten wachten. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat dit voor rekening en risico van de bewindvoerder dient te komen volgt de kamer niet. De gerechtsdeurwaarder was in ieder geval op

12 september 2018 op de hoogte van het inkomen van klaagster. Eerst op 5 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder toegezegd de gelden terug te zullen storten. De bewindvoerder heeft de gelden uiteindelijk pas op 2 januari 2019 ontvangen. Niet gebleken dan wel aangetoond is dat pas het gesprek met de bewindvoerder op

5 december 2018 voor de gerechtsdeurwaarder aanleiding gaf om de gelden terug te storten; op 12 september 2018 beschikte hij al over precies dezelfde informatie.

5.8 De kamer overweegt dat de beslagvrije voet ingevolge artikel 475e Rv alleen op nihil kan worden gesteld in het geval van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Behoudens in de wet genoemde uitzonderingen moet in alle andere gevallen een beslagvrije voet worden vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet dan ook ten onrechte op nihil gesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft zich tevens ten onrechte op het standpunt gesteld dat de periodieke inkomsten van klaagster, in casu het aanvullende inkomen van klaagster waarop geen beslag was gelegd, ruim boven de beslagvrije voet zouden uitkomen. De gerechtsdeurwaarder was er immers van op de hoogte dat klaagster een bijstandsuitkering had en haar inkomen dan ook niet boven de beslagvrije voet zou kunnen uitkomen. De klacht is op dit onderdeel terecht voorgesteld.

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat de enkele niet nader door klaagster onderbouwde of toegelichte stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Dit klachtonderdeel dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.

5.10 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en acht de maatregel van berisping in dit geval passend, gelet op de ingrijpende gevolgen voor de schuldenaar als beslag wordt gelegd op een te groot deel van het inkomen en die situatie niet voldoende voortvarend wordt rechtgezet. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op totaal € 350,-- aan kosten van klaagster vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,-- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,--).Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,--.

5.11 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

5.12 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdeel d gegrond;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, begroot op € 350,--;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en

A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.