ECLI:NL:TGDKG:2019:164 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/646187/ DW RK 18/188 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:164
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 06-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/646187/ DW RK 18/188 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel: waarschuwing, zonder veroordeling in de kosten van de procedure. Ingevolge van wat daarover is opgenomen in de Bestuursregel Afwikkeling Derdenbeslagen, had de gerechtsdeurwaarder klager moeten informeren over het feit dat de (op)volgende gerechtsdeurwaarder de verdeling overneemt.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/646187/ DW RK 18/188 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 11 april 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 mei 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 september 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 november 2019. Daarna is de uitspraakdatum schriftelijk bepaald op 19 november 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          bij exploot van 2 oktober 2012 is een vonnis van 6 juli 2012 aan klaagster betekend waarbij klaagster is veroordeeld tot voldoening van een vordering;

-          op 19 november 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd onder de gemeente [   ] (hierna: de gemeente);

-          op 26 november 2013 heeft de gemeente een derdenverklaring afgegeven, waarin zij verklaard heeft dat klaagster een bedrag van € 926,48 per maand aan bijstandsuitkering ontvangt;

-          bij e-mails van 7, 9 en 12 december 2013 heeft klaagster te kennen gegeven dat zij het niet eens is met de door de gemeente afgelegde verklaring en dat zij de hoogte van de opgegeven inkomsten betwist;

-          bij e-mail van 19 december 2013 heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarder laten weten maatregelen te nemen tegen de gemeente wegens de door hen afgegeven onjuiste derdenverklaring;

-          bij brief van 21 december 2013 heeft de advocaat van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder, onder meer, verzocht om toepassing te geven aan de beslagvrije voet, nu de beslagvrije voet wordt berekend op basis van de door klaagster betwiste inkomen;

-          bij brief van 24 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder daarop gereageerd;

-          tussen 10 september 2014 en 13 maart 2018 hebben klaagster en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over het gelegde beslag, terwijl in de tussentijd op 19 oktober 2016 het dossier van klaagster bij de gerechtsdeurwaarder is gesloten, en per of omstreeks 13 juli 2017 de gerechtsdeurwaarder niet langer de eerste beslaglegger was. De verdeling is overgedragen aan [   ];

-          bij brief van 29 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag doen opheffen onder de gemeente.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich - samengevat – er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      ondanks protesten daartegen en aangevoerd tegenbewijs, uitgegaan is van de onjuiste derdenverklaring van de gemeente;

b)      gesteld heeft dat de verklaring wel juist moest zijn aangezien er afdrachten ontvangen werden;

c)      klaagster niet heeft geïnformeerd over de opheffing van het beslag en de overdracht van de verdeling aan [   ];

d)     ondanks erkenning dat het inkomen inderdaad slechts € 498,16 bedroeg de verdeling doorgezet;

e)      de verdeling in 2017 heeft overgedragen aan [   ], in de wetenschap dat de verklaring onjuist was;

f)       geen vaste verdeelsleutel gehanteerd. De verdeling is daarom onjuist;

g)      het beslag heeft goed gepraat op basis van aannames in plaats van feitenonderzoek. Expliciet door de te stellen: er zijn afdrachten, dus de verklaring moet wel juist zijn, en impliciet: er zijn neveninkomsten dus die zullen wel voldoen aan artikel 475 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);

h)      door de sluiting van het dossier is klaagster in een nadeliger positie gebracht aangezien niet aflossen op de onderhavige schuld 5,5% duurder is dan aflossen van de overige schulden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 Primair heeft de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt gesteld dat klaagster voor het eerst bij de gerechtsdeurwaarder in december 2013 heeft geklaagd over de door de gemeente [   ] afgegeven derdenverklaring. Uit de e-mails van 9 december 2013 blijkt dat klaagster haar advocaat de opdracht heeft gegeven om maatregelen tegen de gemeente te nemen vanwege de door hen afgegeven onjuiste derdenverklaring. Het is inmiddels 2018 wanneer klaagster een klacht tegen gerechtsdeurwaarder indient. Klaagster is te laat op dit punt.

3.2 Subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht voor het overige gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Ontvankelijkheid van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2 De kamer stelt vast dat het zwaartepunt van de klacht is de op 26 november 2013 afgegeven derdenverklaring en het daarmee samenhangende, op 19 november 2013, gelegde derdenbeslag onder de gemeente [   ]. Nu dit (ambts)handelingen betreffen van langer dan drie jaar geleden en de gevolgen daarvan langer dan drie jaar geleden bekend waren bij klaagster, wordt klaagster op grond van artikel 37 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van klachtonderdelen a, b en g. Hierna zullen enkel klachtonderdelen c, d, e, f en h. worden besproken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat klaagster inderdaad niet is geïnformeerd over het opheffen van het beslag. Daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat het doorgaans in de praktijk niet gebruikelijk is debiteuren hierover te informeren. Enerzijds omdat in de gevallen waarin sprake is van meerdere beslagen, opheffing van één der beslagen geen direct gevolg zal hebben voor klaagster, en anderzijds omdat daar niets over wordt opgemerkt in de Bestuursregel Afwikkeling Derdenbeslagen (hierna: de Bestuursregel). Hoewel de kamer van mening is dat de enkele omstandigheid dat opheffing geen effect zou sorteren voor klaagster niet een reden hoeft te zijn haar niet te informeren over de (huidige) stand van zaken, heeft de gerechtsdeurwaarder met dit nalaten niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Dit had anders kunnen zijn als het nalaten te informeren in strijd zou zijn met een voor de beroepsgroep voorgeschreven norm of instructie. Voor wat betreft de opheffing is daar (tot dusver) geen sprake van. Maar van het nalaten klaagster te informeren over de overdracht van verdeling, kan dat niet worden gezegd. Op dit punt leest de Bestuursregel als volgt:

“Als de beslaglegger van de eerst beslagleggend deurwaarder de executie niet voortzet en de eerst beslagleggend deurwaarder de inning niet wenst voort te zetten dan dient de eerst beslagleggend deurwaarder zelfstandig de deurwaarder die het daaropvolgende executoriale beslag heeft gelegd op de hoogte te brengen van alle bijzonderheden van de verdeling, waaronder informatie met betrekking tot de (samenstelling van de) beslagvrije voet, als ook de verdeelzaken aan hem over te dragen in de stand waarin die zich bevinden. De eerst beslagleggend deurwaarder zal de derdebeslagene, de beslagschuldenaar en alle cumulatieve beslagleggers met bekwame spoed inlichten dat de eerstvolgende beslagleggend deurwaarder de verdeling overneemt en de derdebeslagene aan hem moet gaan afdragen.”

5.3 Ingegeven door wat daarover is opgenomen in de Bestuursregel, beaamt de gerechtsdeurwaarder dat hij klaagster hierover wel had moeten informeren, maar niet heeft gedaan. De klacht is op dit onderdeel dan ook terecht voorgesteld.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer dat de hoogte van het bedrag niet af doet aan de (wettelijke) verplichting van de eerste beslaglegger om gelden te verdelen onder de alle beslagleggers.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer als volgt. In de lijn van wat er van hem verwacht mag worden, ex art. 478 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in samenhang met de Bestuursregel, heeft de gerechtsdeurwaarder de verdeling overgedragen aan [   ]. Er was hem geen enkel beletsel bekend dat hem hiervan had moeten weerhouden. Klaagster heeft weliswaar (steeds) aangegeven dat de afgegeven derdenverklaring van de gemeente onjuist was, maar heeft haar stelling niet eerder – dan om op zitting – nader willen onderbouwen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gekomen tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder heeft geweten van enige onjuistheid – als daar al sprake van zou zijn – en daar desondanks naar heeft gehandeld.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de kamer dat de enkele niet nader door klaagster onderbouwde stellingen onvoldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klaagster volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel h. overweegt de kamer als volgt. Het enkele gegeven dat klaagster met de sluiting van het dossier zichzelf geconfronteerd ziet worden met betalingsvoorwaarden die nadeliger voor haar hebben uitgepakt, is geen omstandigheid de gerechtsdeurwaarder kan worden tegenworpen.

5.8 Gelet op het onder 5.2/5.3 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond. De gerechtsdeurwaarder zal daarom voor het gegronde klachtonderdeel een maatregel worden opgelegd.

5.9 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

5.10 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.11 Op grond van artikel 37 lid 7 Gdw bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

5.12 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a, b en g.;

-          verklaart klachtonderdeel c. gegrond;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          legt gerechtsdeurwaarder ten aanzien van klachtonderdeel c. de maatregel van waarschuwing op;

-          bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad € 50,-- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. D. Bode en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.