ECLI:NL:TGDKG:2019:130 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/644437 / DW RK 18/122

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:130
Datum uitspraak: 16-08-2019
Datum publicatie: 27-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/644437 / DW RK 18/122
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: geldboete. Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder misbruik van recht heeft gemaakt door beslag te leggen op de beheer –en leefgeldrekening van cliënte van klaagster, omdat de gerechtsdeurwaarder wist dat de rekening uitsluitend uit een bron werd gevoed waarvoor een beslagvrije voet van toepassing was.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 augustus 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/644437 / DW RK 18/122  MdV/SM ingesteld door:

[   ],

gevestigd te [   ],

bewindvoerder van mevrouw [   ] (hierna: “beslagene”),

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen per e-mail op 6 maart 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen per e-mail op 23 april 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juli 2019 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 augustus 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           op 19 juni 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder het UWV ten laste van beslagene. Omdat nadien ook beslag is gelegd door een preferente schuldeiser ontving de gerechtsdeurwaarder tot aan het moment van opheffing van dat laatste beslag (omstreeks eind januari 2017), geen inhoudingen;

-           bij beschikking van 17 oktober 2016 is klaagster benoemd tot bewindvoerder van beslagene;

Februari – juli 2017

-           op 26 januari 2017 heeft het UWV beslagene medegedeeld dat het beslag van [   ] op haar uitkering is beëindigd. Vanaf 1 februari 2017 worden inhoudingen overgemaakt aan de gerechtsdeurwaarder. De beslagvrije voet is berekend op € 769,70;

-           in een e-mail van de gerechtsdeurwaarder aan klaagster van 11 april 2017 informeert de gerechtsdeurwaarder klaagster dat betalingen eerder binnengekomen zijn dan dat klaagster heeft verzocht om een herberekening en dat om die reden geen restitutie zal plaatsvinden;

-           klaagster heeft daarop op 11 april, 28 april en 9 mei 2017 nogmaals verzocht om herberekening met terugwerkende kracht, met toelichting en onder verwijzing naar artikel 475d lid 7 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd dat er een totale schuldenlast van € 40.000,00 is en dat er een aanvraag voor een schuldenregeling is gedaan bij de [   ];

-           in een reactie per e-mail van 9 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn verontschuldigingen aangeboden voor de te lange tijd die is verstreken bij het behandelen van het verzoek van klaagster en toegezegd dat het bedrag, ontvangen vanaf februari 2017 zal worden gerestitueerd. De gerechtsdeurwaarder deelt voorts mee dat het vakantiegeld vooralsnog niet (volledig) zal worden teruggestort omdat een deel daarvan wel onder het beslag zal vallen;

-           per e-mail van 11 juni 2017 heeft klaagster de inkomstenbewijzen van de maanden mei 2016 tot en met januari 2017 aan de gerechtsdeurwaarder verzonden, evenals de huurspecificatie van 2016. Klaagster stelt dat er geen rechtsgrond bestaat voor beslag op het vakantiegeld;

-           op 26 juni 2017 deelt klaagster mede nog geen terugstorting te hebben ontvangen en vraagt klaagster om een reactie op de e-mail van 11 juni 2017;

-           per e-mail van 4 juli 2017 stelt de gerechtsdeurwaarder dat de beslagvrije voet pas is aangepast in februari 2017, dus de aangepaste beslagvrije voet pas vanaf dat moment wordt toegepast op het vakantiegeld. De gerechtsdeurwaarder deelt mede een bedrag van € 206,64 te restitueren;

-           per e-mail van 4 juli 2017 reageert klaagster dat de beslagvrije voet in februari 2017 met terugwerkende kracht is aangepast door [   ] en dat het inkomen inclusief vakantietoeslag nooit boven de beslagvrije voet is gekomen;

-           per brief van 5 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het teveel ontvangen vakantiegeld ten belope van € 204,64 zal worden gerestitueerd;

-           per brief van 17 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het teveel ontvangen vakantiegeld ten belope van € 409,34 zal worden gerestitueerd;

November – december 2017

-           pp 29 november 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de

[   , ten laste van beslagene;

-           op 1 december 2017 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht de beslagvrije voet toe te passen omdat beslagene het saldo op de betreffende beheerrekening nodig heeft voor de noodzakelijke kosten van het bestaan;

-           op 6 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder per e-mail geantwoord dat er een bedrag van € 376,81 wordt vrijgelaten van beslag;

-           op 8 december 2017 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder nogmaals om een berekening van de beslagvrije voet verzocht en toegelicht dat er op dat moment een tekort is ontstaan van € 388,44 voor de maand december in de noodzakelijke kosten van het bestaan;

-           op 13 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder per e-mail gereageerd en gesteld dat van de beslagvrije voet van € 928,29 reeds € 551,48 is uitgegeven, waardoor € 376,81 buiten het beslag valt;

-           in een e-mail van 14 december 2017 reageert klaagster dat zij niet begrijpt op welke grond de gerechtsdeurwaarder stelt de beslagvrije voet te kunnen verminderen met uitgaven die voor het bankbeslag zijn gedaan en dat ook de berekening van de hoogte van het in mindering gebrachte bedrag haar niet bekend is. Klaagster heeft daarbij een eigen berekening van de beslagvrije voet opgenomen;

-           op 27 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder per e-mail aan klaagster medegedeeld dat de beslagvrije voet zal worden verhoogd met € 117,45 en dat een bedrag van € 117,45 zal worden gerestitueerd;

Februari – maart 2018

-           op 26 februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw beslag gelegd op beheer- en leefgeldrekening van beslagene;

-           per e-mail van 1 maart 2018 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht de beslagvrije voet toe te passen en een berekening met bewijsstukken toegezonden. Klaagster meldt de gerechtsdeurwaarder dat de huur en de verzekeringskosten zijn gestorneerd en er geen leefgeld over is voor de rest van de maand. Klaagster verwijst naar het eerder gelegde bankbeslag, in het kader waarvan de gerechtsdeurwaarder op de hoogte is gebracht van de situatie van beslagene gestelde en de verhaalsmogelijkheden.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er (samengevat) over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)    pas na vele mailberichten en telefoontjes reageert op verzoeken van klaagster inzake de beslagvrije voet en restitutie van teveel ontvangen gelden in de periode februari – juli 2017;

b)    niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster om toelichting op de toegepaste beslagvrije voet, zoals medegedeeld in de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 6 december 2017;

c)    misbruik van recht heeft gemaakt door beslag te leggen op de beheer –en leefgeldrekening van cliënte van klaagster, op 26 februari 2018, omdat de gerechtsdeurwaarder wist dat de rekening uitsluitend uit een bron werd gevoed waarvoor een beslagvrije voet van toepassing was, waardoor de beslagene in een crisissituatie is geraakt.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij niet langer de bewindvoerder is van de beslagene.  

3.2 Subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de kamer niet mag oordelen over gelegde bankbeslagen.

3.3 Meer subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan

4. De ontvankelijkheid

4.1 Het primaire verweer van de gerechtsdeurwaarder wordt verworpen. Noch in

artikel 34 van de gerechtsdeurwaarderswet, noch elders in die wet is bepaald wie als klager kan optreden. Volgens rechtspraak dient een klager voldoende eigen belangen te hebben om als belanghebbende te worden aangemerkt en als klager te kunnen worden ontvangen in de tuchtprocedure (ECLI:NL:GHAMS:2009:BL2309). De kamer overweegt dat niet in geschil is dat klaagster ten tijde van indiening van de klacht de bewindvoerder was van de beslagene zodat klaagster voldoende belang heeft bij het indienen van de klacht. Het enkele feit dat klaagster thans niet meer de bewindvoerder is, maakt niet dat niet anders.

4.2 Indien aan de kamer een klacht wordt voorgelegd over een gelegd (bank)beslag is de kamer bevoegd daarover te oordelen. Het kan immers zijn dat bij de executie van het beslag tuchtrechtelijk laakbaar wordt gehandeld door beklaagde gerechtsdeurwaarder(s).

5. Beoordeling van de klacht

5.1 De klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaarderskantoor [   ] te [   ]. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor echter niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Het verweerschrift is afkomstig van de enige bij het gerechtsdeurwaarderskantoor werkzame gerechtsdeurwaarder. De klacht wordt daarom geacht tegen hem te zijn gericht. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat klaagster in een e-mail van 11 april 2017 de gerechtsdeurwaarder verzoekt om aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2017. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder per e-mail gerappelleerd op 28 april en 9 mei 2017. De gerechtsdeurwaarder heeft gereageerd op 9 juni 2017. De kamer overweegt dat in het algemeen geldt dat het een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt om e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn te beantwoorden. In onderhavig geval bevatten de e-mail berichten een verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet. Bij de beoordeling welke termijn in een dergelijk geval redelijk is, dient het volgende te worden overwogen. Een verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet kan leiden tot een plicht tot onverwijlde restitutie. Berichten met een verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet dienen daarom ook onverwijld te worden beantwoord. Nu de gerechtsdeurwaarder pas na ruim acht weken heeft gereageerd op het aanvankelijke verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht, kan niet worden aangenomen dat de gerechtsdeurwaarder binnen een redelijke termijn heeft gereageerd. Klachtonderdeel a is derhalve terecht voorgesteld.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat klaagster de gerechtsdeurwaarder per e-mail van 7 december 2017 vraagt naar de berekening van de beslagvrije voet welke geleid heeft tot een vrij (van het beslag) gelaten bedrag van € 376,81, wat bij e-mail van 6 december 2017 is medegedeeld aan klaagster. In een e-mail van 13 december 2017 aan klaagster schrijft de gerechtsdeurwaarder:

“Het inkomen van uw cliënt is € 928,29, dit is de beslagvrije voet. Van deze beslagvrije voet is reeds € 551,48 uitgegeven, waardoor € 376,81 buiten het beslag valt.”

Klaagster heeft op 14 december 2017 gereageerd dat de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 13 december 2017 geen antwoord geeft op haar vragen en dat zij voornemens is een executiegeschil aan te spannen. Op 27 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder, zonder nadere toelichting medegedeeld dat de beslagvrije voet wordt verhoogd met € 117,45 en dat een gelijk bedrag zal worden gerestitueerd.

5.4 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder zijn aanpak om te komen tot het vrij (van het beslag) gelaten bedrag van € 376,81 desgevraagd uiteengezet. Hoewel het een niet voor de hand liggende berekening betreft, maar wel een die niet geheel onbekend is in de praktijk, behoeft de toelaatbaarheid ervan niet verder te worden besproken. Het had echter wel op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om klaagster direct te voorzien van uitleg. Nu enige adequate reactie is uitgebleven tot aan het moment van de zitting in deze tuchtzaak is klachtonderdeel b terecht voorgesteld.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat als uitgangspunt heeft te gelden dat beslagene op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op dan ook vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van beslagene, waaronder ook op haar beheer –en leefgeldrekening. Bankbeslag kan worden gelegd, zonder dat de gerechtsdeurwaarder inzicht heeft in de inhoud van de rekening van de debiteur. Bovendien wordt bij een bankbeslag in beginsel geen beslagvrije voet gehanteerd.

5.6 Dit is echter anders indien de beslagen rekening uitsluitend uit een of meer bronnen wordt gevoed waarvoor wel een beslagvrije voet geldt. Onder omstandigheden kan er sprake zijn van misbruik van recht wanneer het bankbeslag het niet voor beslag vatbare deel van het inkomen van beslagene treft en dus wordt gebruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als de gerechtsdeurwaarder bekend kan worden geacht met het feit dat de betreffende bankrekening uitsluitend wordt gevoed door een uitkering of loon, terwijl beslagene geen ander inkomen heeft waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. (Hof Amsterdam 15 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4538)

5.7 De kamer overweegt dat klaagster naar aanleiding van het bankbeslag van 29 november 2017 de gerechtsdeurwaarder heeft verzocht de beslagvrije voet toe te passen in een e-mail van 1 december 2017. Klaagster heeft daarbij aangevoerd dat de beslagene het saldo op de rekening nodig heeft voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Klaagster heeft daarbij een berekening van de beslagvrije voet en bewijsstukken ter onderbouwing bijgevoegd en de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd dat klaagster in een problematische schuldenpositie verkeert met een totale schuldenlast van ruim € 27.000,-. In de hierop volgende correspondentie in de maand december 2017 zijn klaagster en de gerechtsdeurwaarder het oneens over de hoogte van de beslagvrije voet, waarna de gerechtsdeurwaarder in de e-mail van 27 december 2017 mededeelt dat de beslagvrije voet wordt verhoogd met € 117,45 en een gelijk bedrag zal worden gerestitueerd. De kamer overweegt dat daarmee tussen partijen vaststaat dat de getroffen bankrekening van beslagene wordt gevoed door een bron waarvoor de beslagvrije voet geldt en dat de gerechtsdeurwaarder hiermee bekend kan worden geacht. Door met die kennis nogmaals beslag te leggen op de (beheer- en leefgeld)bankrekening van klaagster in februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De klacht is dan ook terecht voorgesteld.

5.8 De argumenten van gerechtsdeurwaarder dat hij ingevolge artikel 435 Rv hiertoe bevoegd was, dat klaagster zich (direct) had moeten wenden tot de civiele rechter en dat klaagster nog andere inkomsten had (welke niet aannemelijk zijn gemaakt) kunnen de gerechtsdeurwaarder niet baten, nu hij gehandeld heeft in strijd met vaste jurisprudentie op dit punt.

5.9 De kamer meent dat de maatregel van een geldboete passend is, nu uit het verloop van het dossier van (de ex-cliënt van) klaagster blijkt dat het klaagster is die de gerechtsdeurwaarder steeds opnieuw moet wijzen op ‘miscalculaties’ en daar vervolgens geen directe of correcte reactie op krijgt. De materie rondom het bankbeslag op een rekening die uitsluitend gevoed wordt door een uitkering of loon, is thans voldoende uitgekristalliseerd in de rechtspraak en toch heeft de gerechtsdeurwaarder redenen gezien hieraan voorbij te gaan. Voorts merkt de kamer op dat de werkwijze van beslagen leggen per dossier, waarbij de opdrachtgever steeds dezelfde is, onnodig kostenverhogend werkt voor klaagster en in het kader van de beroeps- en gedragsregels zoveel mogelijk vermeden moet worden.

5.10 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op een forfaitair bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,--.

5.11 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

5.12 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:     

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt gerechtsdeurwaarder een geldboete ter hoogte van € 500,- op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,-;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. L. Voetelink en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.