ECLI:NL:TGDKG:2019:109 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/634942 / DW RK 17/892

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:109
Datum uitspraak: 29-03-2019
Datum publicatie: 02-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/634942 / DW RK 17/892
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: geldboete van € 2.500,00. Bij vonnis van 16 april 1998 is klager veroordeeld tot betaling van fl. 157,50. In dit geval gaat om een hoofdsom van (omgerekend) € 71,47, € 101,84 aan proceskosten en € 50,87 rente. De totale vordering (exclusief betekenings-en executiekosten) bedroeg dus € 224,18. Vast is komen te staan dat (medio 2017) de executiekosten € 3.444,71 bedroegen. Klager had (medio 2017) inmiddels al € 2.586,67 aan de gerechtsdeurwaarder betaald en was thans nog € 1.051,63 verschuldigd, aldus de gerechtsdeurwaarder. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/634942 / DW RK 17/892 ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[    ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 september 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehecht verweerschrift, ingekomen op 26 september 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2019 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 maart 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-      Bij vonnis van 16 april 1998 is klager veroordeeld tot betaling van fl. 157,50, zijnde thans € 71,47.

-      De gerechtsdeurwaarder heeft klager vanaf 2002 tot en met 2017 zeventien maal aangezegd over te zullen gaan tot het leggen van beslag op roerende zaken en in die periode meerdere beslagen gelegd onder verschillende bankinstellingen.

-      De executiekosten bedragen thans (medio 2017) € 3.444,71.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder – kort samengevat – dat:

a.     de executiekosten (onevenredig) hoog zijn;

b.    de gerechtsdeurwaarder beslagen heeft gelegd onder bankinstellingen waar klager niet bankiert, waaronder de ING Bank;

c.     de gerechtsdeurwaarder meerdere malen beslag op roerende zaken heeft  aangekondigd, maar niet is verschenen om daadwerkelijk beslag te leggen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt.

4.2 Klager heeft zijn klacht gericht tegen een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Ingevolge voornoemd artikel kunnen klachten niet worden gericht tegen (medewerkers van) een gerechtsdeurwaarderskantoor. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. In het verweer heeft voornoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde omdat hij, op het moment dat het dossier tegen klager werd aangelegd, de enige gerechtsdeurwaarder van het huidige kantoor was. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Bij de beoordeling van de onderhavige klachtonderdelen dient als uitgangspunt het bepaalde in artikel 8 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit (Staatscourant 31 maart 2010 nr. 4928), in samenhang met de best practices als opgenomen in artikel 8.2. van het Reglement Normen voor Kwaliteit.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen a. en b. overweegt de kamer als volgt:

niet in geschil is dat klager, uit hoofde van een vonnis van 16 april 1998, een vordering moet voldoen en dat de gerechtsdeurwaarder, op grond van dat vonnis, de bevoegdheid heeft díe executiemaatregelen te treffen die tot zijn beschikking staan om klager tot betaling te bewegen. Artikel 8 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit verlangt echter dat de gerechtsdeurwaarder executiemaatregelen effectief inzet en de proportionaliteit van toegepaste maatregelen en kosten bewaakt. De omstandigheid dat de executiekosten de verschuldigde hoofdsom exorbitant is gaan overstijgen gedurende de looptijd van de behandeling van het dossier, geeft aanleiding aan te nemen dat daarvan geen sprake is.

4.5 Niet is gezegd dat elke disproportionaliteit tussen de hoofdsom en executiekosten zonder meer leidt tot enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen aan de zijde van de gerechtsdeurwaarder. Het is immers niet ongewoon dat executiekosten oplopen over verloop van tijd en dit dossier loopt inmiddels al 19 jaren. In dit geval gaat het echter om een hoofdsom van omgerekend € 71,47, € 101,84 aan proceskosten en € 50,87 rente. De totale vordering exclusief betekenings-en executiekosten bedraagt dus € 224,18. Medio 2017 was er door klager al € 2.586,67 aan de gerechtsdeurwaarder betaald en was hij nog € 1.051,63 verschuldigd. In dit geval bewaakt de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van de kamer op geen enkele manier de proportionaliteit van toegepaste maatregelen en kosten en zet hij executiemaatregelen niet effectief in. De omstandigheden rondom het dossier doen sterk vermoeden dat de gerechtsdeurwaarder voor zichzelf (én voor de lange termijn) financieel voordeel tracht te behalen ten koste van klager. Zo heeft de gerechtsdeurwaarder op momenten – aldus klager – twee keer per jaar beslag gelegd en daar steeds kosten voor gerekend, ondanks dat de beslagen geen doel troffen. De gerechtsdeurwaarder geeft aan zich niet te herkennen in de door klager genoemde aantallen en houdt het zelf verder op het “regelmatig leggen van beslag”. Nu gebleken is dat de vordering ten aanzien van de executiekosten blijft oplopen én de gerechtsdeurwaarder tot op heden de hoofdsom niet heeft afgedragen of kunnen afdragen aan zijn opdrachtgever (elke betaling van klager strekt immers eerst in mindering op de kosten), kan worden vastgesteld dat de effectiviteit van de gelegde beslagen faalt.

4.6 Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder geen contact met hem opneemt, terwijl hij wel in contact probeert te komen met de gerechtsdeurwaarder. Afgaand op het opmerkelijke antwoord van de gerechtsdeurwaarder op de vraag van de kamer of hij nog contact probeert te leggen met klager, namelijk “in beginsel wel”, neemt de kamer aan dat de gerechtsdeurwaarder hier inderdaad mee is gestopt. Gelet op de almaar toenemende executiekosten, en zijn zorgplicht voor het bewaken van de proportionaliteit van kosten voor de justitiabele, had de deurwaarder met de klager in gesprek dienen te gaan. In plaats daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder het kostenverhogende middel van het leggen van (bank)beslagen gebruikt om een “reactie te ontlokken” bij klager. In aanvulling daarop heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder ook bankbeslagen heeft gelegd onder bankinstellingen waar klager niet bankiert, waaronder de ING Bank. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat hij dit op goede gronden heeft gedaan. Uit vaste jurisprudentie, onder meer LJN: YB0190 (Kamer voor Gerechtsdeurwaarders van 15 mei 2007), volgt dat het leggen van beslag onder een of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden van een relatie bestaat tussen de derde en de schuldenaar, niet is toegestaan. De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd op geen enkele relatie aannemelijk gemaakt tussen klager en de ING. Het doel van elk beslag is de legale aantasting van het vermogen van de schuldenaar, niet om een reactie te ontlokken bij schuldenaar, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft aangevoerd. Nu uit hetgeen de gerechtsdeurwaarder daarover heeft verklaard blijkt dat dit middel wordt aangewend met een ander doel dan waarvoor het is verleend, maakt de gerechtsdeurwaarder zich schuldig aan misbruik van de beslagbevoegdheid.

4.6 Op grond van artikel 8 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit dient de gerechtsdeurwaarder de belangen van opdrachtgever en justitiabelen op gelijkwaardige wijze wegen. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de gerechtsdeurwaarder er in elk geval blijk van gegeven geen rekening te (willen) houden met de belangen van klager. Dat de gerechtsdeurwaarder in tegenstelling daarvan dan (alleen) rekening houdt met de belangen van zijn opdrachtgever, kan onder de huidige omstandigheden niet worden aangenomen. Zelfs niet of de gerechtsdeurwaarder thans nog de belangen behartigt van de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd niet duidelijk kunnen maken wat het standpunt van zijn opdrachtgever is, nu deze na al (19) jaren zijn vordering nog (steeds) niet geïnd heeft zien worden. Reden daarvoor is het “beperkte contact” dat de gerechtsdeurwaarder onderhoudt met zijn opdrachtgever, aldus de gerechtsdeurwaarder.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c. heeft de gerechtsdeurwaarder erkend meerdere malen beslag op roerende zaken te hebben aangekondigd, maar deze niet te hebben gelegd én klager daarvan niet (tijdig) op de hoogte te hebben gesteld. Klager heeft desgevraagd verklaard dat de gerechtsdeurwaarder zich daar tot in 2017 nog aan schuldig heeft gemaakt. De gerechtsdeurwaarder mag nú dan wel de verantwoordelijkheid op zich willen nemen klager niet (tijdig) te hebben bericht, maar uit niets is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder die verantwoordelijkheid heeft willen nemen vóórdat het klachtschrift de kamer bereikte. De kamer neemt dit dan ook zwaar op omdat de gerechtsdeurwaarder er klaarblijkelijk aan voorbij is gegaan dat het dreigen met het middel van beslaglegging roerende zaken een behoorlijke impact heeft op de persoonlijke levenssfeer van dat de schuldenaar. En dit keer op keer.

4.8 Door in ernstige mate lichtzinnig om te gaan met zijn beslagbevoegdheid en zich op geen enkel moment in dit hele proces lijkt te hebben bekommerd om klager en/of met de voor hem daarmee gemoeide (executie)kosten, heeft de gerechtsdeurwaarder onder meer in strijd gehandeld met artikel 8 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit. Uit hetgeen de gerechtsdeurwaarder in deze procedure naar voren heeft gebracht volgt geen bewaking van de effectiviteit, dan wel proportionaliteit van de toegepaste executiemaatregelen. Evenmin heeft de gerechtsdeurwaarder kunnen aantonen dat zijn manier van handelen paste binnen het realiseren van zijn opdracht. Reden te meer voor de kamer om aan te nemen dat de gerechtsdeurwaarder de toegepaste maatregelen heeft aangegrepen om (meer) inkomsten voor zichzelf te generen. Om die reden ziet de kamer aanleiding de gerechtsdeurwaarder een boete van € 2.500 op te leggen.

4.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van

€ 2.500 met aanzegging dat de kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, waarnemend-voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.