ECLI:NL:TGDKG:2018:76 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/620248 / DW RK 1331.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:76
Datum uitspraak: 03-07-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/620248 / DW RK 1331.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft het opvragen van gegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd. De kamer overweegt dat een ieder op eenvoudige wijze kennis moet kunnen nemen van de gevraagde gegevens. Omdat klager niet is ingegaan op een verzoek van gerechtsdeurwaarder sub 1 om zich te legitimeren, wordt de klacht ongegrond verklaard. De klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 wordt eveneens ongegrond verklaard omdat de brief die hem was toegezonden niet aan hem was gericht en evenmin een aan hem gericht verzoek bevatte.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/620248 / DW RK 1331.2016 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1. [     ],

oud-gerechtsdeurwaarder te [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden.

Gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 12 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde sub 1 en (een medewerkster van) beklaagde sub 2, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 januari 2017 (gerechtsdeurwaarder sub 1) en 9 augustus 2017 (gerechtsdeurwaarder sub 2), hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Klager heeft medegedeeld niet ter zitting te kunnen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018. Verschenen zijn de gerechtsdeurwaarders. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 3 juli 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft op 8 juli 2016 een dagvaardingsexploot aan klager betekend, in welk exploot is opgenomen dat vooraf informatie is ingewonnen in het Digitaal Beslagregister (DBR). Dit is tijdens de comparitie van partijen op 17 november 2016 bij de kantonrechter te Rotterdam bevestigd.

b)     Bij brief van 30 oktober 2016 gericht aan gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft klager verzocht een overzicht van de gegevens die over hem zijn opgenomen in het DBR toe te zenden. Tevens heeft klager een overzicht verzocht waarin staat vermeld wie de gegevens uit het DBR heeft opgevraagd in de afgelopen 12 maanden.

c)     Bij e-mail van 7 december 2016, gericht aan een medewerkster van het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 2, heeft klager de gerechtsdeurwaarder gewezen op zijn brief van 30 oktober 2016 aan gerechtsdeurwaarder sub 1 en medegedeeld dat indien binnen twee werkdagen niet zou worden gereageerd hij een klacht zou indienen.

d)     Bij e-mail van 7 december 2016 heeft (een medewerker van) gerechtsdeurwaarder sub 2 klager medegedeeld dat gerechtsdeurwaarder sub 1 niet werkzaam is op zijn kantoor, maar dat beide kantoren wel samenwerken en op hetzelfde adres gevestigd zijn. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft klager verzocht zijn klacht formeel bij gerechtsdeurwaarder sub 1 te melden.

e)     Bij brief van 14 december 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager uitgenodigd op kantoor teneinde inzage te krijgen in het DBR. Die uitnodiging is herhaald bij brieven van 21 december 2016 en 4 januari 2017.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij door de gerechtsdeurwaarders voor de gek wordt gehouden. Hij wordt door de gerechtsdeurwaarders van het kastje naar de muur gestuurd en hij heeft nog steeds geen overzicht van de gevraagde gegevens uit het DBR mogen ontvangen. Het is kwalijk dat de gerechtsdeurwaarders zo omgaan met het wettelijk geregelde inzagerecht van klager. Klager verzoekt de kamer om gerechtsdeurwaarder sub 1 te gelasten om alsnog het gevraagde gegevensoverzicht aan klager te verstrekken, met een termijn en een geldboete indien niet aan de last wordt voldaan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Omdat een medewerkster van een kantoor niet onder het tuchtrecht valt wordt ten aanzien van de door klager tegen de medewerkster ingediende klacht, de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder sub 2 als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid.

4.3 Van toepassing is de (inmiddels door de AVG vervangen) Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van art 35 lid 1 van de Wbp heeft klager samengevat het recht zich tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.

4.4 Voor gerechtsdeurwaarders is daarnaast van toepassing de Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 2015 nr. 39706 13 november 2015), hierna DBR. Voor zover van belang luidt artikel 4 lid 4 van die Verordening;

“De gerechtsdeurwaarder draagt ervoor zorg dat de schuldenaar of andere betrokkene, over wie persoonsgegevens zijn opgenomen in het beslagregister de hem of haar toekomende rechten, zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens, daadwerkelijk kan uitoefenen. Bij Reglement worden hierover nadere regels gesteld.”

4.5 Het DBR is in werking getreden op 1 januari 2016. In de toelichting op het DBR staat onder meer het volgende vermeld:

”Om voorkomen dat een betrokkene verschillende verantwoordelijken moet benaderen, bepaalt artikel 7 lid 1 DBR dat een betrokkene zich tot elke gerechtsdeurwaarder kan wenden met verzoeken omtrent de verwerking van zijn persoonsgegevens in het DBR als bedoeld in artikel 35 Wbp. Dat betekent dat het kan gebeuren dat een verzoek wordt gericht aan een gerechtsdeurwaarder die zelf geen persoonsgegevens van de betrokkene verwerkt. Hij dient dan echter wel uitvoering te geven aan de verplichtingen als genoemd in artikel 4 lid 4 van de Verordening DBR.”

4.6 Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 geldt het volgende. Hij voert aan dat hij de brief van 30 oktober 2016 niet heeft ontvangen en eerst op 13 december 2016 van de inhoud van die brief kennis te hebben genomen. Hij heeft vervolgens klager driemaal schriftelijk uitgenodigd om te verschijnen op zijn kantoor om, na een deugdelijke verificatie van diens legitimatie, inzage te geven in het DBR.

4.7 De kamer overweegt dat een ieder op eenvoudige wijze kennis moet kunnen nemen van de gevraagde gegevens. Uit artikel 35 lid 1 Wbp volgt slechts een mededelingsverplichting van de verantwoordelijke om de gevraagde gegevens te verstrekken in begrijpelijke en papieren vorm. Inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen is alleen aan de orde indien niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die gegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan (ECLI:NL:RVS:2013:BY9910).  

4.8 Of dit laatste hier van toepassing was, kan door de kamer niet worden vastgesteld. Dat klager is uitgenodigd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder wordt in dit geval niet tuchtrechtelijk laakbaar geacht. Immers alvorens de gevraagde gegevens te verstrekken, dient de verantwoordelijke er zorg voor te dragen dat de identiteit van verzoeker deugdelijk wordt vastgesteld (artikel 37 lid 2 Wbp). Dit om te voorkomen dat de verzochte gegevens worden gegeven aan iemand anders dan degene wiens gegevens het betreft. Die identificatie dient in persoon plaats te vinden en kan dus alleen plaatsvinden indien klager zich persoonlijk op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder vervoegt.

4.8 Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 geldt dat ook hij aan het verzoek had kunnen voldoen. Echter de door klager verzonden brief was niet aan hem gericht maar aan gerechtsdeurwaarder sub 1. De e-mail van klager bevatte ook geen verzoek aan gerechtsdeurwaarder sub 2, maar een klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Onder deze omstandigheden, wordt het niet onbegrijpelijk geacht, althans niet tuchtrechtelijk laakbaar dat een medewerkster klager heeft verwezen naar gerechtsdeurwaarder sub 2.  

4.9 Voor het door klager gedane verzoek om gerechtsdeurwaarder sub 1 te gelasten om alsnog het gevraagde gegevensoverzicht aan klager te verstrekken, is in het tuchtrecht geen plaats.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.