ECLI:NL:TGDKG:2018:52 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/613232 / DW RK 16/851

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:52
Datum uitspraak: 10-04-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s): C/13/613232 / DW RK 16/851
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het volgens klager ten onrechte gebruik maken van de BRP gegevens in de pre-justitiële fase. Op een adresverificatie door een gerechtsdeurwaarder is de “Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens” van toepassing. De Gedragscode beoogt onnodige raadpleging van het BRP te voorkomen. Het doel van de Gedragscode is niet de schuldeiser en schuldenaar te beperken in het uitvoeren van een volwaardig minnelijk incassotraject. In de onderhavige zaak werd de gerechtsdeurwaarder 2 maal met een adreswijziging van klager geconfronteerd. Dat deed veronderstellen dat eerdere aanmaningen klager niet hadden bereikt. Dat de gerechtsdeurwaarder verschillende keren een adresverificatie heeft genomen acht de kamer onder deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk laakbaar.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 april 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/613232 / DW RK 16/851 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 augustus 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 30 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij ingekomen brief van 22 mei 2017 liet de gerechtsdeurwaarder weten dat zijn hiervoor vermelde verweerschrift een kennelijke verschrijving bevatte, zodat hij een gecorrigeerd verweerschrift toezond. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018. Verschenen zijn klager en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder. Klager heeft de klacht toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota met bijlagen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 april 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is door Hoist Kredit AB belast met de incasso van een vordering op klager. Op 2 maart 2016, 23 maart 2016 en 4, 19 en 25 april 2016 is klager aangemaand tot betaling. In de brief van 25 april 2016 staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarder opdracht had gekregen om klager te dagvaarden. Deze brieven waren gericht aan het adres [     ] te [     ].

b)     Op 6 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) geraadpleegd, waaruit volgde dat klager sinds 25 februari 2015 stond ingeschreven op een ander adres, te weten [     ] te [     ]. Naar dat adres zijn op 9 en 30 mei 2016, 10 en 27 juni 2016 en 3 juli 2016 aanmaningen en sommaties verzonden.

c)     Bij brief van 5 juli 2016 heeft klager bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen de raadpleging van de BRP en de gerechtsdeurwaarder verzocht om een reactie.

d)     Op 13 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw de BRP geraadpleegd. Daaruit bleek dat klager vanaf 30 mei 2016 ingeschreven staat op het adres [     ] te [     ]. Naar dat adres zijn op 13, 18 en 25 juli 2016 aanmaningen en sommaties verzonden. In de brief van 25 juli 2016 staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarder opdracht had gekregen om klager te dagvaarden.

e)     Bij brief van 8 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op een brief van klager van 5 juli 2016.

f)      Bij exploot van 22 augustus 2016 is klager gedagvaard om op 14 september 2016 te verschijnen voor de rechtbank Noord-Holland.

2. De klacht

2.1 Klager beklaagt zich er samengevat over dat (a) de gerechtsdeurwaarder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de BRP gegevens in de pre-justitiële fase. In dat kader mag de gerechtsdeurwaarder de BRP niet raadplegen. Het gebruikmaken van de BRP-gegevens is in het algemeen pas toegelaten indien de debiteur na het versturen van een eerste aanmaning niet reageert en dan nog met het oog op het uitbrengen van de dagvaarding. Op 6 mei 2016 is de BRP geraadpleegd en tot op het moment van indiening van onderhavige klacht (augustus 2016) is nog geen dagvaarding uitgebracht.

2.2 Klager voert daartoe aan dat uit de op 6 mei 2016 genomen BRP-informatie blijkt dat klager niet op het adres waar voorheen was aangemaand, woonachtig was. Omdat rauwelijks dagvaarden niet is toegestaan, is de gerechtsdeurwaarder vervolgens een incassotraject bestaande uit diverse brieven en e-mails, opgestart. Als klager vervolgens eind mei 2016 van een tijdelijk naar zijn definitieve woonadres verhuist dan ontvangt hij op dat adres - nadat de gerechtsdeurwaarder op 13 juli 2016 opnieuw BRP informatie heeft genomen - wederom incassobrieven. Klager vraagt zich af of de kamer in haar eerdere jurisprudentie dat heeft bedoeld bij het  voorkomen van rauwelijks dagvaarden, of dat het uitsluitend om een enkele aanmaningsbrief gaat. Immers, nu kunnen gerechtsdeurwaarders zich altijd verschuilen achter het feit dat ze van hun cliënt opdracht hebben ontvangen om tot dagvaarding over te gaan. Op 16 augustus 2016 is opnieuw de BRP geraadpleegd.

2.3 Na deze laatste raadpleging is de dagvaarding uitgebracht, echter ook daarna ontving klager nog een email van de gerechtsdeurwaarder. Voorts blijkt dat de gerechtsdeurwaarder ook na het uitbrengen van de dagvaarding nog meermaals zonder kennelijk doel, want procedure bij de Rechtbank Noord Holland liep toen al, de BRP heeft bevraagd, onder meer op 31 augustus 2016 en 18 oktober 2016.

2.4 Klager beklaagt zich er ook over dat (b) hij op 5 juli 2016 per e-mail om opheldering heeft gevraagd, maar dat de gerechtsdeurwaarder, ondanks dat de e-mail is gelezen, niet reageert terwijl de incasso in de pre-justitiële fase gewoon doorging.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De klacht is gericht tegen [     ]. Dat is de naam van een kantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt dat volgens vaste rechtspraak  de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder zijn verantwoordelijkheid valt. Daarom wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Onderzocht dient te worden of er gehandeld is in strijd met de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2.Op een adresverificatie door een gerechtsdeurwaarder is de “Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens” van toepassing. In de onderhavige zaak, bleek na de 1ste aanmaningenreeks het adres van klager niet juist te zijn. Reden waarom het minnelijke aanmaningentraject opnieuw is gestart. In de hedendaagse gerechtsdeurwaarderspraktijk bestaat een minnelijk incassotraject uit diverse aanmaningen. In het belang van de schuldeiser en schuldenaar worden meerdere contactmomenten gezocht om een “dure” procedure te voorkomen. Dat is niet onbegrijpelijk. Schuldeisers hebben, ter vermijding van extra kosten, belang bij een in omvang volwaardig minnelijk traject. Dat is ook in het belang van de debiteur, die de kans wordt geboden hoge proceskosten te voorkomen.

4.3 De Gedragscode beoogt onnodige raadpleging van het BRP te voorkomen, echter het doel van de Gedragscode is niet de schuldeiser en schuldenaar te beperken in het uitvoeren van een volwaardig minnelijk incassotraject. In de onderhavige zaak werd de gerechtsdeurwaarder 2 maal met een adreswijziging geconfronteerd. Dat deed veronderstellen dat eerdere aanmaningen de debiteur niet hadden bereikt. Het valt niet goed te begrijpen dat klager in zijn e-mail van 5 juni 2016 (1c. van de feiten) wel klaagt bij de gerechtsdeurwaarder over het gebruik van het BRP, maar als zijn adres [     ] vermeldt, terwijl hij op die datum al was verhuisd naar het adres [     ] te [     ].

4.4 Op grond hiervan overweegt de kamer dat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat de gerechtsdeurwaarder verschillende keren een adresverificatie heeft genomen.

4.5 Dat op 5 september 2016 nog een e-mail naar klager is gestuurd met de mededeling dat de inmiddels geplande zitting kon worden voorkomen door het gevorderde bedrag te voldoen, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. De klacht dat de gerechtsdeurwaarder na het uitbrengen van de dagvaarding zonder kennelijk doel op 31 augustus 2016 en 18 oktober 2016 de BRP nogmaals heeft geraadpleegd, is eerst bij pleidooi ter zitting naar voren gebracht. Dit klachtonderdeel dient als zijnde in strijd met de goede procesorde buiten beoordeling te worden gelaten.

4.6 In zijn brief van 8 augustus 2016 erkent de gerechtsdeurwaarder dat de e-mail van klager van 5 juli 2016 niet tijdig is beantwoord. Nu de e-mail wel is beantwoord en de gerechtsdeurwaarder zijn excuses heeft aangeboden, acht de kamer het niet tuchtrechtelijk laakbaar dan het antwoord iets langer op zich heeft laten wachten dan gebruikelijk is. Dit klachtonderdeel treft evenmin doel.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht ongegrond,

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.