ECLI:NL:TGDKG:2018:260 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/640913 / DW RK 17/1245

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:260
Datum uitspraak: 09-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/640913 / DW RK 17/1245
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Verzet gegrond. Maatregel: berisping. Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder de woning heeft ontruimd, terwijl zij en haar huisgenoten huurbescherming hadden. De gerechtsdeurwaarder beschikte echter niet over een titel jegens klaagster maar enkel tegen de hoofdhuurder. De vraag of klaagster huur- en ontruimingsbescherming toekwam hing daarmee af van de vraag of zij een zelfstandige of een onzelfstandige woonruimte onderhuurde. Naar het oordeel van de kamer was beklaagde als gerechtsdeurwaarder, niet in de positie om een oordeel te vellen over de door klaagster gestelde rechtsverhouding en het daaruit voorvloeiende rechtsgevolg. Onder deze omstandigheden had de gerechtsdeurwaarder zijn toevlucht kunnen zoeken tot de procedure als bedoeld in artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de deurwaardersrenvooiprocedure).

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 december 2017 met zaaknummer C/13/626072 DW RK 17/321 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/640913 / DW RK 17/1245 ingesteld door:

[   ],

wonende te [    ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 24 maart 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen 28 maart 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 10 april 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 12 december 2017. Bij brief, ingekomen op 22 december 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2018 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 9 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van 27 februari 2017 heeft de kantonrechter te Zaanstad [   ] onder meer veroordeeld om het pand aan de [   ] te Zaandam binnen 48 uur na betekening van het vonnis met de zich daarin bevindende personen en roerende zaken, voor zover deze niet eigendom zijn van eiser, te ontruimen en te verlaten.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis op 27 februari 2017 betekend.

-          Op 2 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het betreffende pand ontruimd. Daarbij is ook de verdieping waarop klaagster woonachtig was ontruimd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder de woning heeft ontruimd, terwijl zij en haar huisgenoten huurbescherming hadden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis. De gerechtsdeurwaarder die daarom wordt verzocht is vanwege zijn in de wet geregelde ministerieplicht gehouden aan een dergelijk verzoek te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat klaagster ten tijde van de ontruiming niet kon aantonen dat zij zelfstandig woonruimte huurde. De voorzitter ziet geen aanleiding hier aan te twijfelen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door klaagster (en haar huisgenoten) te beschouwen als de in het vonnis genoemde zich in de woning bevindende personen.

4.3 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij wel heeft kunnen aantonen dat zij de (zelfstandige) woonruimte huurde. De gerechtsdeurwaarder heeft het contract daarvan gezien en heeft niet ontkend dat dit een contract was voor zelfstandige woonruimte. De gerechtsdeurwaarder was van mening dat er toch ontruimd kon worden, omdat de ondertekening een fout jaartal betrof. De gerechtsdeurwaarder heeft geen rekening gehouden met de sociale omstandigheden van klaagster en heeft haar op staande voet op straat gezet.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Klaagster heeft ten tijde van ontruiming aan de gerechtsdeurwaarder laten weten dat zij, tezamen met huisgenoten, (elk) een onderhuurovereenkomst hebben gesloten met [   ] en de woonruimte, die aan alle voorwaarden van een zelfstandige woonruimte zou voldoen, als zodanig van [   ] huurde. Daartoe heeft klaagster de schriftelijke overeenkomst tussen haar en [   ] waar dit uit zou moeten blijken, aan de gerechtsdeurwaarder getoond. De gerechtsdeurwaarder heeft dit niet voldoende geacht en is van oordeel (geweest) dat klaagster op dat moment niet heeft aangetoond zelfstandige woonruimte te huren. Het uitgangspunt van de gerechtsdeurwaarder daarbij is geweest – althans, dit heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting aangevoerd – dat het niet zo kan zijn dat door middel van een overeenkomst een onzelfstandige woonruimte verandert in een zelfstandige woonruimte. Op basis van dat oordeel heeft de ontruiming dan ook doorgang gevonden.

7.2 De kamer overweegt als volgt. De gerechtsdeurwaarder beschikte niet over een titel jegens klaagster maar enkel tegen de hoofdhuurder. De vraag of klaagster huur- en ontruimingsbescherming toekwam hing daarmee af van de vraag of zij een zelfstandige of een onzelfstandige woonruimte onderhuurde. Naar het oordeel van de kamer was beklaagde als gerechtsdeurwaarder, niet in de positie om een oordeel te vellen over de door klaagster gestelde rechtsverhouding en het daaruit voorvloeiende rechtsgevolg. Een dergelijke beoordeling hoort bij de rechter thuis en dient niet ter plaatse door de gerechtsdeurwaarder te worden verricht. Dit kan anders zijn als er sprake is van een niet serieus te noemen verweer, maar gelet op het gevoerde debat had de gerechtsdeurwaarder in de huidige omstandigheden, een serieus en met stukken onderbouwd verweer zich veel terughoudender moeten opstellen. Zeker gezien de ingrijpende gevolgen van de tenuitvoerlegging (een woningontruiming) die in beginsel onomkeerbaar zijn en sterk ingrijpt in de belangen van klaagster en de overige huisgenoten. Onder deze omstandigheden had de gerechtsdeurwaarder zijn toevlucht kunnen zoeken tot de procedure als bedoeld in artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de deurwaardersrenvooiprocedure), zodat een rechterlijke toets had kunnen worden aangelegd.

7.3 Anders dan in de beslissing van de voorzitter van 12 december 2017 is de kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder, ondanks de gehoudenheid aan zijn ministerieplicht, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De gerechtsdeurwaarder heeft de ontruiming van klaagster doorgezet, terwijl dat op dat moment niet zou hoeven aangezien de destijds ontstane situatie bij wet is voorzien.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing, waarbij de kamer het opleggen van na te melden maatregel geboden en passend acht.  

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.