ECLI:NL:TGDKG:2018:242 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/617570 DW RK 16/1145

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:242
Datum uitspraak: 29-05-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/617570 DW RK 16/1145
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder dient zorgvuldigheid te betrachten bij het overeenkomen van een betalingsregeling met de debiteur, helemaal in het geval waarbij de gerechtsdeurwaarder wéét dat het beslag, in verband met de beslagvrije voet, niets (meer) oplevert. Gebeurt dit niet, dan kan deze handelswijze – sterk afhankelijk van de hoogte van het afgesproken bedrag – gezien worden als een bewuste omzeiling van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder had in dit geval de consequenties van de te maken betalingsafspraak met de debiteur te bespreken. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/617570 DW RK 16/1145 ingesteld door:

[   ],

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 26 oktober 2016 heeft klaagster (namens haar cliënt) een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 april 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 mei 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 10 juni 2016 is loonbeslag gelegd ten laste van de cliënt van klaagster (hierna: de debiteur).

-          Op 28 juni 2016 heeft de debiteur - na verzending van de benodigde stukken daartoe - verzocht om herberekening van de beslagvrije voet.

-          Op 7 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet herberekend. Er zouden geen gelden meer onder het beslag vallen.

-          Op 25 juli 2016 heeft de debiteur - na herhaaldelijk verzoek door de gerechtsdeurwaarder - telefonisch contact opgenomen. Er is een betaalafspraak gemaakt van € 50,00 per week. De betalingen worden via de werkgever gedaan. De debiteur wordt een mededeling aanpassing beslagvrije voet toegestuurd, alsmede een bevestiging van de betaalafspraak.

-          Bij brief van 29 juli 2016 maakt klaagster bezwaar tegen de hoogte van de beslagvrije voet.

-          Bij e-mail van 12 augustus 2016 wordt gereageerd en bericht dat het om een betaalafspraak gaat en dat de beslagvrije voet is aangepast.

-          Bij e-mail van 23 augustus 2016 stuurt klaagster de gerechtsdeurwaarder een berekening van de beslagvrije voet. De inhouding zou maximaal € 22,58 mogen bedragen.

-          Bij e-mail van 8 september 2016 rappelleert klaagster en stelt dat nog geen reactie is ontvangen.

-          Op 12 september 2016 belt klaagster naar de gerechtsdeurwaarder en zegt dat nog steeds geen reactie is ontvangen.

-          Bij e-mail van 12 september 2016 deelt de gerechtsdeurwaarder mee dat niets onder het beslag valt, maar dat de betalingen zijn in het kader van een betaalafspraak.

-          Op 20 september 2016 verzoekt klaagster om terugbetaling van het teveel ontvangen bedrag van de werkgever.

-          Op 21 september 2016 is meerdere keren telefonisch contact geweest tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder. De betalingsafspraak is beëindigd. De gerechtsdeurwaarder heeft de werkgever op de hoogte gesteld dat de regeling is beëindigd, maar het beslag behouden blijft (zonder afdrachten doordat het inkomen lager is dan de beslagvrije voet).

-          Op 19 of 29 september 2016 heeft klaagster om terugbetaling van de gelden vanaf het begin dat er een regeling werd getroffen.

-          Op 31 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de teveel ontvangen gelden uit hoofde van het loonbeslag aan de debiteur teruggestort. De bedragen uit hoofde van de betaalafspraak via de werkgever niet. Dit is per e-mail aan klaagster medegedeeld.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er in hoofdzaak over dat:

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat hij:

a)     vanaf 9 mei 2016 tot en met 23 september 2016 onterecht bovenmatig loonbeslag heeft gelegd ten laste van een cliënt van klaagster.

b)     pas op 12 september 2016 geantwoord heeft op een op 28 juli 2016 gemaakt schriftelijk bezwaar van klaagster.  

c)     de debiteur onder druk heeft gezet om te komen tot een bovenmatig beslag (c.q. schuldenregeling)

d)     het beslag, nadat deze diverse keren is aangevochten, pas op 23 september 2016 beëindigd heeft beëindigd.

e)     Tot op heden niet gereageerd heeft op het op 19 september 2016 gedane verzoek tot terugbetaling van de ingehouden gelden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen gerechtsdeurwaarderskantoor Jansen & Jansen hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

Nu de in de aanhef genoemde toegevoegd gerechtsdeurwaarder werkzaam is op voornoemd gerechtsdeurwaarderkantoor en het beslagexploot aan de werkgever van klaagster heeft betekend, wordt hij als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van deze beslissing is daarmee reeds rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Anders dan klaagster stelt, volgt uit het verweerschrift dat het beslag niet op of omstreeks 9 mei 2016 is gelegd, maar op 10 juni 2016. Vervolgens is op verzoek en na aanlevering van de stukken de beslagvrije voet herberekend en aangepast per 7 juli 2016. Vanaf dat moment zouden er geen gelden meer onder het beslag vallen. Op 25 juli 2016 is er telefonisch contact tussen de gerechtsdeurwaarder en de debiteur en wordt kennelijk een betalingsafspraak gemaakt van € 50,00 per week. De hiervoor beschreven gebeurtenis lijkt een bewuste omzeiling van de beslagvrije voet. Er vallen immers per 7 juli 2016 geen gelden meer onder het beslag in verband met de herberekening van de beslagvrije voet. Op basis van de (hoogte van de) thans geldende beslagvrije voet wist, dan wel behoorde de gerechtsdeurwaarder te weten dat de debiteur betalingsregeling, die via de werkgever liep, eigenlijk helemaal niet kon nakomen; deze betrof € 50,00 per week en dat komt maandelijks neer op meer dan € 200,00. Hoewel de hoogte van de beslagvrije voet een betalingsafspraak met de debiteur niet per definitie uitsluit, is het de verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarder de belangen van de debiteur mee te wegen in de totstandkoming van een betalingsafspraak. En hoewel de debiteur ook een eigen verantwoordelijkheid draagt, had de gerechtsdeurwaarder in elk geval de consequenties van de afspraak met haar moeten bespreken. Onvoldoende is gebleken dat dat hier is gebeurd. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zich op dit punt schuldig heeft gemaakt aan zeer onzorgvuldig gedrag dat tuchtrechtelijk bestraft dient te worden. Voor het overige overweegt de kamer dat het leggen van loonbeslag door de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Van het leggen van “bovenmatig” beslag is overigens niet gebleken. Ten aanzien van de bovenmatigheid vermoed de kamer dat klaagster doelt op hiervoor benoemde betalingsregeling. Daarvan heeft de kamer geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.   

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegd verweer volgt dat op 12 augustus 2016 gereageerd is op het bezwaar van klaagster ten aanzien van de (herberekening van de) beslagvrije voet, in haar brief van 28/29 juli 2016. De klacht stuit hierop af.

4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer als volgt. Dat er sprake is van uitoefening van druk op de debiteur wordt door de gerechtsdeurwaarder weersproken, zodat tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld.

4.4. Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer als volgt. Klaagster stelt dat het beslag op 23 september 2016 is beëindigd. Volgens de gerechtsdeurwaarder blijkt dat het beslag niet is beëindigd. Op 21 september 2016 is slechts de betalingsregeling beëindigd.

4.5. Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer als volgt. Vast is komen te staan dat de beslagvrije voet op 7 juli 2016 was herberekend. Op 19 september 2016 – volgens de gerechtsdeurwaarder op 29 september 2016 – heeft klaagster verzocht om terugbetaling van de teveel ingehouden gelden. De terugbetaling van de teveel ingehouden gelden dient onverwijld terug te worden betaald. In dit geval kort na 7 juli 2016. Dat door de gerechtsdeurwaarder hier niet adequate op is gereageerd blijkt wel uit het feit dat pas op 31 oktober 2017 de te veel ingehouden gelden zijn terugbetaald. Dit klachtonderdeel is dan ook terecht voorgesteld.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klachtonderdelen a. en e. gegrond;

-        verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor de gegrond verklaarde onderdelen de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.