ECLI:NL:TGDKG:2018:205 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 624225

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:205
Datum uitspraak: 31-07-2018
Datum publicatie: 21-02-2019
Zaaknummer(s): 624225
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over betekening bankbeslag buiten de termijn van 475i Rv zonder valide reden is gegrond. Dat klager geen belang had bij betekening omdat hij al wist van het beslag doet niet al aan het wettelijk vereiste te betekenen. Beslag had ook aan klager betekend moeten worden aangezien het een schuld van de echtgenote betrof en beslag werd gelegd op een gemeenschappelijke rekening. Maatregel: berisping. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/624225 / DW RK 17-176 LvB/RH ingesteld door:

,

wonende te ,

klager,

tegen:

,

gerechtsdeurwaarder te ,

beklaagde,

gemachtigde: .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mailbericht met bijlagen, ingekomen op 13 februari 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 maart 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 31 juli 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          de gerechtsdeurwaarder heeft op 25 januari 2017 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank;

-          op 9 februari 2017 is dit beslag aan  betekend.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat – dat:

  1. er geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet,
  2. het beslag niet tijdig is betekend,
  3. het beslag niet aan hem is betekend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat de betekening oorspronkelijk zou plaatsvinden op 3 februari 2017. Klager bleek echter te zijn verhuisd, waardoor er nieuwe informatie uit de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP) moest worden genomen. Dit is de reden dat te laat is betekend. Dit betekent niet dat het beslag ongeldig is gelegd. Klager was bovendien op de hoogte van het gelegde beslag aangezien hij op 29 januari 2017 een e-mail heeft verzonden aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder waaruit dat blijkt. Hij is dus niet in zijn belang geschaad. Bij een bankbeslag geldt in beginsel geen beslagvrije voet.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Onder de huidige wetgeving heeft de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft bij klager gegevens opgevraagd waaruit deze omstandigheid zou kunnen blijken. Klager heeft hierop niet gereageerd. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat bij elke ambtshandeling die verricht wordt de BRP geraadpleegd moet worden. Dit betekent dat voorafgaand aan de poging tot betekening op 3 februari 2017, die overigens op zichzelf genomen ook al buiten de termijn van 475i Rv plaatsvond, de BRP geraadpleegd had moeten worden. Na de raadpleging van de BRP heeft de betekening pas op 9 februari 2017 plaats gevonden. Het niet naleven van een wettelijk voorschrift (in dit geval 475i Rv) zonder valide verklaring, is tuchtrechtelijk laakbaar. Dat klager niet in zijn belang zou zijn geschaad omdat hij al voor de betekening van het gelegde beslag op de hoogte was, doet hier niet aan af. Dit leidt ertoe dat de klacht ten aanzien van de te late betekening terecht is voorgesteld.

4.4 Klager heeft voorts gesteld dat het beslag ook aan hem betekend had moeten worden. Klagers echtgenote is veroordeeld tot betaling van een geldsom en het beslag is gelegd op een gemeenschappelijke rekening. Het beslagexploot had, zoals klager terecht stelt, daarom ook aan klager moeten worden betekend. Nu dit niet is gebeurd, is ook dit klachtonderdeel gegrond.

4.5 Gelet op het voorgaande acht de kamer termen aanwezig de na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klachtonderdeel a ongegrond,

-      verklaart klachtonderdelen b en c gegrond,

-      legt de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. E. Diepraam en mr. J.M. Wisseborn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.