ECLI:NL:TGDKG:2018:175 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/619625 / DW RK 16/1287

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:175
Datum uitspraak: 26-06-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/619625 / DW RK 16/1287
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Volgens vaste jurisprudentie van de kamer wordt het in zijn algemeenheid niet onzorgvuldig geacht dat de gerechtsdeurwaarder een beeld schetst van de gevolgen van het uitblijven van betaling. In deze situatie is de inhoud van de betreffende brief echter zeer intimiderend met als kennelijk doel klaagster onder druk te zetten om de vermeende vordering te betalen. Bovendien wordt verzuimd duidelijk te vermelden dat een vonnis ook in het voordeel van klaagster uit kan vallen, in welk geval zij helemaal niet hoeft te betalen en er dus ook geen beslagmogelijkheden zijn. Klaagster gaf tijdens de mondelinge behandeling aan getwijfeld te hebben om alsnog te betalen om een beslag met behulp van de politie te voorkomen. Desgevraagd verklaarde de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting dat beslag op grond van artikel 444 Rv een uiterste executiemaatregel is, die niet vaak wordt genomen. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder gelet op al het voorgaande met de betreffende brief in strijd met artikel 8 in de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders heeft gehandeld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/619625 / DW RK 16/1287 ingesteld door:

mr. [ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 december 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 december 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 juni 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij brief van 19 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd in totaal een bedrag van € 1.184,57 aan achterstallige huurpenningen en incassokosten uiterlijk 24 augustus 2016 te voldoen. Tevens is klaagster verzocht de huur over de maand augustus 2016 ad

€ 1.002,60 binnen veertien dagen te voldoen teneinde rechtsmaatregelen te voorkomen.

-           Op 21 augustus 2016 heeft klaagster de volledige achterstallige huur aan de opdrachtgever betaald.

-           Bij brief van 6 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht een bedrag ad € 185,15 betreffende incassokosten uiterlijk

11 september 2016 te voldoen.

-           Bij brief van 21 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht het verschuldigde bedrag ad € 187,57 uiterlijk 26 oktober 2016 te voldoen.

-           Bij brief van 31 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een kennisgeving voorgenomen gerechtelijke procedure eventueel gevolgd door executie van de verkregen titel gestuurd betreffende de nog niet betaalde incassokosten.

-           Bij e-mail van 2 november 2016 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de verschuldigde incassokosten en gesteld dat zij voor 21 oktober 2016 geen aanmaning of andere correspondentie heeft ontvangen.

-           Bij e-mail van 7 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster uit coulance aangeboden in de incassokosten tegemoet te komen en is zij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 11 november 2016 een bedrag van € 80,-- aan incassokosten te voldoen.

-           Bij e-mail van 10 november 2016 heeft klaagster gemotiveerd aangegeven de incassokosten niet te zullen betalen.

-           Bij e-mail van 17 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat hij zal overgaan tot het sluiten van het dossier.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de brief van 31 oktober 2016, waarin de gerechtsdeurwaarder dreigt met verschillende executiemaatregelen, in strijd is met de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders, omdat de gerechtsdeurwaarder niet beschikt over een geldige titel en zodoende ongeoorloofde en onnodige pressie uitoefent;

b: de executiemaatregelen bovendien buitenproportioneel zijn, omdat de hoofdvordering reeds was voldaan en de vordering slechts incassokosten van

€ 181,97 betreft;

c: de gerechtsdeurwaarder onjuiste juridische argumenten hanteert door te stellen dat zij incassokosten is verschuldigd ook al heeft zij nooit een sommatiebrief ontvangen;

d: de gerechtsdeurwaarder in reactie op haar bezwaar tegen de gang van zaken, zonder nadere inhoudelijke onderbouwing beweert dat het dreigen met executiemaatregelen wel is geoorloofd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Op grond van artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders (de Verordening) oefent de gerechtsdeurwaarder geen druk uit door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. In de toelichting op dit artikel staat dat de deurwaarder in zijn communicatie met de debiteur niet aankondigt dat hij een maatregel zal nemen, wanneer hij nog niet concreet van plan is deze te gaan nemen, maar dat hij zo een maatregel zal kunnen nemen, teneinde oneigenlijke druk op de schuldenaar te voorkomen.

4.3 Als niet (langer) betwist staat vast de stelling van klaagster dat zij de brief van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder van 15 juli 2016, waarin wordt aangegeven dat incassokosten zullen worden berekend indien zij de huur niet binnen veertien dagen voldoet, niet heeft ontvangen. Verder is niet in geschil dat klaagster de achterstallige huur alsmede de huur over de maand augustus 2016 op

21 augustus 2016 had voldaan. Bij brief van 31 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd de op dat moment verschuldigde incassokosten ad € 181,97 te voldoen. Thans staat niet meer ter discussie dat klaagster geen incassokosten verschuldigd was. In de brief van de gerechtsdeurwaarder van 31 oktober 2016 is het volgende opgenomen:

“… Onlangs bent u door ons gesommeerd het daarin verschuldigde te voldoen. Tot op heden is door u hieraan niet voldaan, zodat cliënt(e) thans geen andere optie heeft dan u in rechte aan te spreken op uw schuld. Hiertoe zult u worden gedagvaard om zodoende een vonnis op u te verkrijgen. Indien u niet aan de inhoud van het alsdan behaalde vonnis (…) voldoet, zullen wij ertoe overgaan het vonnis aan u te betekenen (…), waarna de daartoe bevoegde gerechtsdeurwaarder er toe mag over gaan om beslag te leggen (…)

Zo is het mogelijk om, wanneer er bij een beslaglegging niemand wordt aangetroffen om de deurwaarder toegang te verschaffen, beslag te leggen na forcering van de deuren, zulks met assistentie van justitie en politie krachtens art.444 Rv. …”

4.4 Volgens vaste jurisprudentie van de Kamer wordt het in zijn algemeenheid niet onzorgvuldig geacht dat de gerechtsdeurwaarder een beeld schetst van de gevolgen van het uitblijven van betaling. In deze situatie is de inhoud van brief echter zeer intimiderend met als kennelijk doel klaagster onder druk te zetten om de vermeende vordering te betalen. Bovendien wordt verzuimd duidelijk te vermelden dat een vonnis ook in het voordeel van klaagster uit kan vallen, in welk geval zij helemaal niet hoeft te betalen en er dus ook geen beslagmogelijkheden zijn. Klaagster gaf tijdens de mondelinge behandeling aan getwijfeld te hebben om alsnog te betalen om een beslag met behulp van de politie te voorkomen. Desgevraagd verklaarde de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting dat beslag op grond van artikel 444 Rv een uiterste executiemaatregel is, die niet vaak wordt genomen.

De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder gelet op al het voorgaande met de brief van 31 oktober 2016 in strijd met eerdergenoemd artikel in de Verordening heeft gehandeld. De opsomming van mogelijke executiemaatregelen in de onderhavige fase van het traject (een tweede sommatie voorafgaand aan een dagvaarding), met als klapstuk de mogelijkheid tot beslaglegging ex art 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is niet zorgvuldig richting klaagster, zeker nu geen evenwichtig beeld van de nog te voeren dagvaardingsprocedure is geschetst.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en

M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

26 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.