ECLI:NL:TGDKG:2017:227 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 421.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:227
Datum uitspraak: 05-12-2017
Datum publicatie: 05-03-2018
Zaaknummer(s): 421.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder geweigerd zijn ministerieplicht uit te voeren en heeft de gerechtsdeurwaarder klager daarna onder druk gezet om zijn klacht (bij de kamer) in te trekken. De gerechtsdeurwaarder heeft in dit geval terecht geen gevolg geven aan zijn ministerplicht, voor zover hij daaraan gehouden was, aangezien tussen partijen geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Maar als daar al sprake van zou zijn geweest was de door klager aangeleverde conceptdagvaarding niet geschikt voor het uitbrengen daarvan. En dat zou zo blijven aangezien klager niet in is gegaan op het aanbod van de gerechtsdeurwaarder om deze wel geschikt te maken. Bovendien had het uitbrengen daarvan moeten geschieden buiten het arrondissement waar de gerechtsdeurwaarder standplaats had, en ook dat mocht niet van de gerechtsdeurwaarder verlangd worden. Als blijkt dat klager en de gerechtsdeurwaarder er niet uit kunnen komen, en klager overweegt een klacht in te dienen tegen de gerechtsdeurwaarder, is het, gelet op de laagdrempeligheid van het tuchtrecht, niet passend om klager onder druk te zetten om af te zien van een klacht en daar anders (financiële) consequenties aan te verbinden. Een dergelijke uiting levert naar het oordeel van de kamer ongepaste druk op en is tuchtrechtelijk laakbaar.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 5 december 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 april 2017 met zaaknummer C/13/617878 DW RK 16/1164 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/627391 / DW RK 17/421 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 1 november 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief met bijlage, ingekomen op 18 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 4 april 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 4 april 2017. Bij e-mail, ingekomen op 16 april 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2017 alwaar klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft op voorhand laten weten niet te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 december 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Klager heeft de gerechtsdeurwaarder benaderd om een door hem opgestelde concept dagvaarding te laten betekenen.

4. De oorspronkelijke klacht

Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder geweigerd om de dagvaarding te betekenen. Daar komt nog bij dat de gerechtsdeurwaarder heeft gedreigd naar aanleiding van de onderhavige klacht schade te verhalen op klager “omdat hij het zat is”. 

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Dat geval doet zich hier niet voor. Uit de uitgebreide e-mailwisseling die in het geding is gebracht blijkt dat klager erop is gewezen dat aan de door hem aangeleverde conceptdagvaarding allerlei gebreken kleefden. De gerechtsdeurwaarder heeft aangeboden om de incasso ter hand te nemen, maar niet is gebleken dat klager van dat aanbod gebruikt heeft gemaakt. Er is dus geen overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. De gerechtsdeurwaarder mocht zich voorts op het standpunt stellen dat de conceptdagvaarding in de vorm zoals door klager opgesteld, niet geschikt was om uit te brengen. Dat betekent niet dat de gerechtsdeurwaarder zijn ministerieplicht heeft geschonden, omdat die alleen van toepassing is bij de betekening van een dagvaarding die op zich geschikt is om uit te brengen en dan ook nog in het eigen arrondissement van de gerechtsdeurwaarder. Van dit laatste was geen sprake. Aan een gerechtsdeurwaarder komt het recht toe om te besluiten of een dagvaarding al dan niet door hem kan worden uitgebracht. De gerechtsdeurwaarder vond de dagvaarding van klager daartoe niet geschikt. Niet gebleken is dat dit standpunt van de gerechtsdeurwaarder in strijd is met de tuchtrechtelijke norm.

4.3 In de beantwoording van de interne klacht die klager bij de gerechtsdeurwaarder heeft ingediend, heeft de gerechtsdeurwaarder vermeld dat klager de onderhavige klacht kon indienen. Hij heeft daarbij de hoop uitgesproken dat klager in dat geval de klacht wel zou onderbouwen en voorts dat hij het zat was om kostbare tijd te besteden aan dit type klachten en klagers. Hij heeft aangekondigd voor dat geval de daarmee gemoeide tijd en de daarmee gepaarde kosten op klager te verhalen. De gerechtsdeurwaarder heeft echter zelf aangevoerd dat het de bedoeling van de wetgever is om het tuchtrecht laagdrempelig te houden. Daarbij is het minder passend om een klager onder druk te zetten om geen tuchtklacht in te dienen. De gerechtsdeurwaarder wordt geadviseerd om zich in het vervolg hierover niet meer in deze zin uit te laten. Klager heeft de conceptdagvaarding bij zijn klacht overgelegd. In die vorm was de dagvaarding niet uit te brengen. Klager was kennelijk niet bereid om kosten te maken om de dagvaarding wel geschikt te maken om te laten uitbrengen. Onder deze omstandigheden is de kennelijke irritatie daarover bij de gerechtsdeurwaarder niet onbegrijpelijk terwijl de gerechtsdeurwaarder klager wel uitgebreid heeft geïnformeerd over de eisen waaraan een dagvaarding dient te voldoen en daarmee heeft getracht om zijn standpunt aan klager te verduidelijken. 

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat:

a)      hij wel degelijk in is gegaan op het aanbod van de gerechtsdeurwaarder om de incasso ter hand te nemen. En dit hield dan ook in dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding zou aanvullen om er zo voor te zorgen dat de dagvaarding aan de formele vereisten zou voldoen.

b)      hij door de gerechtsdeurwaarder onheus is bejegend, in de zin dat de gerechtsdeurwaarder gedreigd heeft de tijd die hij besteed heeft aan de klacht en de daarmee gepaarde kosten, civielrechtelijk te verhalen op klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Met betrekking tot het onder a in verzet aangevoerde overweegt de Kamer dat met hetgeen naar voren is gebracht, zowel schriftelijk als ter zitting, geen nieuw licht is geworpen op de klacht waarop de voorzitter heeft beslist. Er is dus geen aanleiding de motivering van de beslissing onder 4.2 aan te passen.

7.2

De opmerkingen van de gerechtsdeurwaarder, verwoord in de voorlaatste alinea van zijn aan klager gezonden mail van 31 oktober 2016, acht de Kamer laakbaar. De gerechtsdeurwaarder voert in die alinea aan dat hij het zat is zijn kostbare tijd te besteden aan “dit type klachten en klagers” alsook dat hij de daarmee gepaard gaande kosten civielrechtelijk op klager zal verhalen.

Het staat de gerechtsdeurwaarder in beginsel vrij een met klager lopende discussie te beëindigen als in de optiek van de gerechtsdeurwaarder voldoende over de klacht is gezegd. De gerechtsdeurwaarder dient die beëindiging dan wel zakelijk te verwoorden zonder grievende opmerkingen over de klacht of klager.

Evenzeer tilt de Kamer zwaar aan de kennelijke poging van de gerechtsdeurwaarder om klager ervan te weerhouden zijn klachten formeel in te dienen, door aan te kondigen de kosten daarvan te verhalen. Een dergelijke uiting levert naar het oordeel van de Kamer ongepaste druk op en is tuchtrechtelijk laakbaar.

7.3 De Kamer verklaart het verzet op dit onderdeel gegrond en is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden is. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart het verzet gegrond;

-          vernietigt de beslissing van de voorzitter voor wat betreft zijn beslissing onder 4.3;

-          verklaart het gedeelte van de klacht zoals dat in verzet onder b) is verwoord alsnog gegrond en verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. E. Diepraam en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.