ECLI:NL:TGDKG:2017:138 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/612649 / DW RK 16/805

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:138
Datum uitspraak: 20-06-2017
Datum publicatie: 13-09-2017
Zaaknummer(s): C/13/612649 / DW RK 16/805
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Beslagvrije voet bij bankbeslag. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 19 juli 2016 met zaaknummer C/13/592595/  DW RK 15/723 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/612649 / DW RK 16/805 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 20 augustus 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 22 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 19 juli 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 20 juli 2016. Bij brief van 22 juli 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 11 april 2017 heeft klager nog stukken overgelegd. Bij brief met bijlagen van 24 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op het verzetschrift en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2017 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 juni 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze bij het beslag op de bankrekening ten onrechte geen beslagvrije voet heeft toegepast. Klager heeft verzocht om het beslag op te schorten zodat de gerechtsdeurwaarder met behulp van door hem toe te sturen documenten de beslagvrije voet kon bepalen. Bovendien stond er maar € 1,69 op zijn rekening. De gerechtsdeurwaarder heeft het beslag echter toch doorgezet. Volgens klager wordt hij nu nodeloos met door de bank in rekening gebrachte kosten van € 100,00 geconfronteerd. Hij is van mening dat de gerechtsdeurwaarder die kosten aan hem dient te vergoeden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de klacht een executiegeschil betreft. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag als dit voor een te hoog bedrag- of lichtvaardig is gelegd dan wel onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en wel in beginsel aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven.

5.3 De voorzitter heeft daarnaast overwogen dat de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd dat hij wel gedwongen was om de executie voort te zetten. Met het beslag onder de Belastingdienst kon de vordering op klager niet worden voldaan. Omdat klager ook niet reageerde op de brief van 26 maart 2015 was de gerechtsdeurwaarder gerechtigd om beslag te leggen op andere bronnen van inkomsten. Een gerechtsdeurwaarder heeft ministerieplicht. Dat betekent dat als hij een opdracht krijgt om een ambtshandeling te verrichten, zoals het leggen van een beslag, hij daar in beginsel gehoor aan moet geven. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder een verwijt te maken valt dat het bankbeslag geen doel heeft getroffen. Hij heeft dus niet nodeloos kosten gemaakt.

6. De gronden van het verzet

Klager is het niet met de beslissing van de voorzitter eens. In de beslissing is onvoldoende ingegaan op de door klager gestelde feiten. Klager verwijst voor de essentie van zijn klacht naar zijn brief aan de gerechtsdeurwaarder van 20 augustus 2015. Uit jurisprudentie blijkt dat er bij de rechters een aanzienlijke stroming is die bescherming biedt aan een beslagdebiteur waarbij in omstandigheden als deze – indien niet meer kan worden voorzien in het primaire levensonderhoud – het bankbeslag wordt opgeheven. De gedachte achter de beslagvrije voet is dat kan worden voorzien in het primaire levensonderhoud. Dit ondanks het feit dat de beslagvrije voet niet van toepassing is op het bankbeslag. Binnen de politiek is er een breed draagvlak om de beslagvrije voet te waarborgen, ook bij een bankbeslag. In verzet heeft klager een kopie van een tweede klacht die hij over de gerechtsdeurwaarder heeft ingediend bijgevoegd. Op grond van die klacht heeft de gerechtsdeurwaarder het bankbeslag opgeheven en de kosten die de bank klager in rekening had bracht vergoed.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat klager kan worden gevolgd in hetgeen hij aanvoert voor zover dat mede inhoud dat er inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag een maatschappelijke discussie loopt op grond waarvan wordt onderzocht of de wet moet worden aangepast. Volgens de wetgever is echter een simpele, voor alle partijen uitvoerbare, wettelijke regeling waarbij ook bij bankbeslag rekening wordt gehouden met een beslagvrije voet op korte termijn niet voorhanden. Daartoe dient nader onderzoek plaats te vinden. Totdat dit onderzoek heeft plaatsgevonden en totdat de wet is aangepast dient van geval tot geval te worden beoordeeld of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen bij beslag onder een bank.

7.2 Uit zijn reactie op het verzet blijkt dat ook de gerechtsdeurwaarder op de hoogte is van de maatschappelijke discussie die is ontstaan. In de onderhavige zaak geldt echter dat het beslag blijkens een bericht van de bank aan klager van 18 augustus 2015 geen effect heeft gehad, zodat aan een discussie of er bij het gelegde bankbeslag een beslagvrije voet had moeten worden toegepast niet kon worden toegekomen.

7.3 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

8. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.