ECLI:NL:TGDKG:2017:13 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 179.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:13
Datum uitspraak: 17-01-2017
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 179.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Omzeilen van de beslagvrije voet door beslaglegging op de bankrekening waarop de uitkering van klaagster wordt gestort? Daarvan is volgens de Kamer geen sprake. Er kan sprake zijn van misbruik van recht, als de regeling van artikel 475c Rv bewust wordt ontdoken doordat het beslag geen ander doel heeft dan het brengen van de uitkering onder het beslag. Het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van een bankbeslag is bijvoorbeeld niet toegestaan ingeval de betreffende bankrekening uitsluitend wordt gevoed door een inkomstenbron (bijvoorbeeld een uitkering) waarop geen beslag kan worden gelegd vanwege de daarvoor geldende beslagvrije voet en de beslag leggende gerechtsdeurwaarder daarvan op de hoogte is of moet zijn. Deze situatie heeft zich hier echter niet voorgedaan. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder op het moment van beslaglegging op de hoogte was van het inkomen van de partner en de saldopositie van de bankrekening(en) van klaagster. Op dat moment had de gerechtsdeurwaarder bovendien nog niet de beschikking over het later door de toenmalige advocaat van klaagster verstrekt financiële overzicht. Het bedrag dat onder het beslag is gebracht valt ook niet te herleiden tot inkomsten waarop geen beslag mocht worden gelegd gelet op de daarvoor geldende beslagvrije voet. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 17 januari 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 179.2016 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

waarnemend gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 11 februari 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 1 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij brieven met producties, ingekomen op 14 oktober 2016 en 15 november 2016, heeft klaagster nog nader gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 november 2016. De gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 17 januari 2017.

2. De feiten

De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een tegen klaagster door Zorginstituut Nederland uitgevaardigd dwangbevel van 7 juli 2015. Na de betekening van het dwangbevel op 27 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder op 22 september 2015 ten laste van klaagster beslag gelegd op haar ING-bankrekening. Dit beslag heeft voor een bedrag van € 457,90 doel getroffen. 

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onrechtmatig beslag heeft gelegd. Het door de gerechtsdeurwaarder toegezonden inkomsten- en uitgavenformulier heeft zij op 30 augustus 2015 ingevuld en onderbouwd met stukken geretourneerd. De gerechtsdeurwaarder was er derhalve van op de hoogte dat op haar AOW-uitkering maandelijks ook al de bestuursrechtelijke premie in mindering werd gebracht. De gerechtsdeurwaarder had dus dienen te beseffen dat er daarnaast geen beslag gelegd mocht worden en al helemaal niet een beslag op de bankrekening zonder toepassing van een beslagvrije voet. Op deze bankrekening worden als enige inkomsten de AOW-uitkering, een klein pensioen en de zorgtoeslag gestort. Daarmee bedroegen de inkomsten minder dat de voor klaagster geldende beslagvrije voet. Hiervan is mededeling gedaan in de e-mail van 30 augustus 2015 aan de gerechtsdeurwaarder. Bij deze e-mail is het door de gerechtsdeurwaarder gewenste overzicht van de inkomsten en uitgaven met bijlagen toegezonden.   

3.2 Voorts verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij met de bank heeft samengespannen, omdat de bank buiten klaagster om een spaarrekening heeft geopend waarop het batig saldo van de betaalrekening is gestort. Dat saldo is vervolgens onder het beslag gebracht.

3.3 De gerechtsdeurwaarder heeft weliswaar na tussenkomst van haar advocaat het bedrag dat onder het beslag was gebracht met een minimale rente, in totaal € 458,41 terugbetaald op 16 november 2015, maar op diezelfde dag is ook een bedrag van

€ 321,25 afgeschreven aan kosten voor afhandeling van het beslag.

3.4 Samengevat verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat deze:

1)      geen beslag had mogen leggen;

2)      op onrechtmatige wijze beslag heeft gelegd door het gebruik van de spaarrekening;

3)      heeft geweigerd om het beslag op te heffen;

4)      heeft geweigerd de door zijn toedoen veroorzaakte schade te vergoeden en het alsnog ingehouden bedrag terug te betalen. 

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Hij moest gelet op zijn ministerieplicht wel tot beslaglegging overgaan. Voor de toepassing van een beslagvrije voet was uitgebreidere informatie nodig en die was in het inkomsten- en uitgavenformulier niet gegeven. Daarop stonden de inkomsten van de partner van klaagster niet vermeld. Ook bood dat formulier geen inzicht in het saldo op de bankrekeningen van klaagster. Op het moment van de beslaglegging waren alle vaste lasten al van de bankrekening afgeschreven. Dit is de gerechtsdeurwaarder gebleken uit een financieel overzicht dat hij van de toenmalige advocaat van klaagster heeft ontvangen. Onbetwist is dat de beslagvrije voet hoger was dan de drie inkomensbestanddelen die bekend waren. Uiteindelijk is met de toenmalige advocaat van klaagster overeenstemming bereikt met betrekking tot de onder de beslag vallende gelden en is een bedrag van € 221,25 aan klaagster uitbetaald en is het beslag opgeheven.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Uit rechtspraak van de Hoge Raad (21 mei 1999, NJ 2001,630) volgt dat de beslagvrije voet slechts geldt voor een beslag onder de uitkeringsinstantie. De beslagvrije voet geldt niet bij een beslag onder de bank waarop de uitkeringsinstantie de uitkering overmaakt. Een vordering die door een wettelijke beperking wordt getroffen, wordt daardoor slechts getroffen zolang die vordering bestaat. Wordt de oorspronkelijke vordering (de vordering van klaagster op de uitkeringsinstantie) vervangen door een andere vordering (de vordering van klaagster op de bank) dan is de beslagbeperking ‘uitgewerkt’. Dit wordt niet anders, indien de nieuwe vordering nog te ‘herleiden’ is tot de oorspronkelijke vordering (het van een uitkeringsinstantie afkomstige bedrag is immers altijd identificeerbaar in het saldo van de bankrekening vertegenwoordigd).

5.3 Met de gerechtsdeurwaarder moet worden aangenomen dat het saldo van de bankrekening in het geheel vatbaar is voor beslag en niet getroffen wordt door het beslagverbod van artikel 475b Rv nu het niet langer betreft de vordering van klaagster op haar uitkeringsinstantie tot het ontvangen van de uitkering doch een vordering van klaagster op haar bank tot uitkering van het daar op hun rekening aanwezige saldo. De strekking van artikel 475c Rv gaat niet verder dan te voorkomen dat aan een ontvanger het recht wordt ontnomen zijn salaris of periodieke uitkering in ontvangst te nemen en te zijner beschikking te krijgen.

5.4 Het voorgaande kan eerst anders zijn indien misbruik wordt gemaakt van recht. Dat kan het geval zijn als de regeling van artikel 475c Rv bewust zou worden ontdoken doordat het beslag geen ander doel heeft dan het brengen van de uitkering onder het beslag. Het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van een bankbeslag is bijvoorbeeld niet toegestaan ingeval de betreffende bankrekening uitsluitend wordt gevoed door een inkomstenbron (bijvoorbeeld een uitkering) waarop geen beslag kan worden gelegd vanwege de daarvoor geldende beslagvrije voet en de beslag leggende gerechtsdeurwaarder daarvan op de hoogte is of moet zijn.

5.5  Dat deze laatste situatie zich hier heeft voorgedaan, kan niet worden vastgesteld. Immers, niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder op het moment van beslag op de hoogte was van het inkomen van de partner en de saldopositie van de bankrekening(en) van klaagster. Op dat moment had de gerechtsdeurwaarder bovendien nog niet de beschikking over het later door de toenmalige advocaat van klaagster verstrekte financiële overzicht. Het bedrag dat onder het beslag is gebracht valt ook niet te herleiden tot inkomsten waarop geen beslag mocht worden gelegd gelet op de daarvoor geldende beslagvrije voet.  

5.6 Bij de brief van 14 oktober 2016 heeft klaagster een brief van de bank van 28 september 2016 in het geding gebracht. In die brief zet de bank uiteen hoe de bank tewerk gaat bij een beslag op tegoeden van een rekeninghouder. In dat geval worden de door het beslag getroffen gelden voor de duur van het beslag gereserveerd op een bestaande of een nieuw te openen spaarrekening. Hieruit blijkt niet, zoals klaagster in haar brief heeft geconcludeerd, dat de gerechtsdeurwaarder willens en wetens beslag heeft gelegd op een saldo dat afkomstig was van de AOW-uitkering.

5.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. A. Sissing en

M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.