ECLI:NL:TGDKG:2016:68 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW185.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:68
Datum uitspraak: 24-05-2016
Datum publicatie: 08-07-2016
Zaaknummer(s): GDW185.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht met meerdere onderdelen waaronder het afboeken van betalingen op drie dossiers. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat uit de brief met de bevestiging van de overeengekomen betalingsregeling kan worden opgemaakt dat deze betrekking heeft op een drietal dossiers. De kamer overweegt dat uit de door klager overgelegde kwitanties blijkt echter dat hij telkens betalingen heeft verricht onder vermelding van een bepaald dossier, welk dossier het vonnis van 17 februari 2011 betrof. Uit de brief waarin de betalingsregeling is vastgelegd volgt dat deze een andere referentie heeft. Gelet op het vorenstaande konden de door klager gedane betalingen niet anders worden opgevat dan als betalingen gedaan met betrekking tot het dossier van dat vonnis. Klachtonderdeel gegrond. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 mei 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 185.2015 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 3 maart 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 1 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 12 april 2016 waar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen

Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 24 mei 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Op 17 februari 2011 is door de kantonrechter te Amsterdam een vonnis gewezen waarbij klager is veroordeeld tot betaling van € 361,21 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, € 357,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 54,46 aan rente en € 502,93 aan proceskosten.

b)      Bij brief van 8 maart 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangeschreven tot betaling van een bedrag van € 1.284,68. In de brief staat als referentie vermeld 80021917/10236.

c)      Bij brief van 10 maart 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een met klager overeengekomen betalingsregeling van € 150,00 per maand bevestigd, onder vermelding dat betalingen moeten worden gedaan onder referentie R/323287.

d)     Vanaf maart 2011 tot en met oktober 2011 heeft klager iedere maand een bedrag van € 150,00 per pin dan wel contant voldaan op het kantoor van [     ] te [     ]. Alle betalingen vermelden als referentie 80021917/10236/ inzake Agis Zorgverzekeringen te [     ] / [     ]te [     ] danwel Agis vordering en dossier 80021917.

e)      Bij brief van 27 september 2011 is klager geschreven dat inzake Agis Zorgverzekeringen in totaal een bedrag van € 2.236,22 is betaald en klager nog een bedrag van € 562,25 verschuldigd was.

f)       Bij exploot van 19 oktober 2011 is het onder 1. a genoemde vonnis aan klager betekend met bevel om aan de inhoud te voldoen. Het exploot vermeld als referentie : 80021917/10236/

g)      Op 23 november 2011 heeft klager in het dossier met referentie 80021917/10236 een bedrag van € 84,68 voldaan.

h)      Bij brief van 21 december 2011 heeft de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven dat de informatie met betrekking tot de nieuwe claim in goede orde was ontvangen maar dat die claim ten onrechte was gebaseerd op het vonnis van 17 februari 2011 omdat die vordering volgens klager geheel was voldaan. Verder heeft de gemachtigde medegedeeld dat hij klager had geadviseerd een betalingsregeling te treffen met betrekking tot het nieuwe tegen hem gewezen vonnis.

i)        Bij brief van 28 december 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer geschreven dat de door de gemachtigde getrokken conclusie terecht was. De gerechtsdeurwaarder deelt met verwijzing naar de brief waarin de regeling was bevestigd mee dat er een misverstand was ontstaan bij het aangaan van de betalingsregeling. Zoals gebruikelijk en besproken met klager was de regeling getroffen voor alle openstaande vorderingen.

j)        Op 30 oktober 2013 is ten laste van klager beslag onder de Belastingdienst gelegd. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 11 november 2013 aan klager betekend.

k)      Bij brief van 31 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een voorstel tegen finale kwijting aan klager voorgelegd. De gemachtigde van klager heeft aan de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat zijn cliënt niet akkoord wilde gaan met het voorstel.

l)        In de tussentijd hebben klager en de gerechtsdeurwaarder veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder de door hem gedane contante betalingen ten onrechte op andere vorderingen op klager heeft afgeboekt;

b: gerechtsdeurwaarder sub 1 geen opgave aan hem heeft doen toekomen;

c: gerechtsdeurwaarder sub 2 meerdere en onnodige beslagen heeft gelegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is gericht tegen de gerechtsdeurwaarders bij het incassobureau [     ]. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor (incassobureau) niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De zaak is in behandeling op het kantoor waaraan de in aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder is verbonden. Omdat de inhoudelijke dossierbehandeling heeft plaatsgevonden op het kantoor van deze gerechtsdeurwaarder en de klacht grotendeels is gericht op een onjuiste dossierbehandeling, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2. a overweegt de kamer het volgende. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat uit de brief met de bevestiging van de overeengekomen betalingsregeling van 10 maart 2011 kan worden opgemaakt dat deze betrekking heeft op een drietal dossiers te weten 80021917/10236/ & 80111064 & 40095411. Uit de door klager overgelegde kwitanties blijkt echter dat hij telkens betalingen heeft verricht onder vermelding van het dossier met nummer 80021917/10236, welk dossier het vonnis van 17 februari 2011 betrof. Uit de brief waarin de betalingsregeling is vastgelegd volgt dat deze een andere referentie heeft. Gelet op het vorenstaande konden de door klager gedane betalingen niet anders worden opgevat dan als betalingen gedaan met betrekking tot het dossier van dat vonnis.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 2. b overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder de door klager verschuldigde bedragen herhaaldelijk heeft gespecificeerd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel 2. c overweegt de kamer dat gelet op de hetgeen onder 4.3 is overwogen en mede gelet op de brieven van de gemachtigde van klager van 21 december 2011 en het antwoord daarop van de gerechtsdeurwaarder van 28 december 2011, het onjuist was om beslag te leggen op grond van het vonnis van 17 februari 2011. Op grond van dat vonnis was klager immers veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 1.284,68, welk bedrag door klager was voldaan.

4.6 Anders dan klager blijkbaar meent, biedt een tuchtprocedure als deze - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding dan wel restitutie van de reeds geïncasseerde gelden.

5. Nu klachtonderdelen 2. a en c op gegrond zijn kan op grond van het voorgaande worden beslist als volgt. De kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht op de onderdelen 2 a. en 2 c. gegrond;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.