ECLI:NL:TGDKG:2016:46 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW1157.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:46
Datum uitspraak: 05-04-2016
Datum publicatie: 24-06-2016
Zaaknummer(s): GDW1157.2015
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht wegens het niet naleven van artikel 21 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit.  De gerechtsdeurwaarder is niet in het bezit van een positief toetsingsverslag van zijn. Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder vanaf 11 december 2014 niet beschikt over een positief toetsingsverslag en hij dus niet tijdig aan de op hem rustende toetsingsverplichting heeft voldaan. De door de gerechtsdeurwaarder aangevoerde omstandigheden komen voor zijn risico en kunnen er niet toe leiden dat de overtreding de gerechtsdeurwaarder niet kan worden aangerekend. De klacht is gegrond. Nu de gerechtsdeurwaarder zich niet in financiële zin heeft bevoordeeld ten opzichte van gerechtsdeurwaarders die zich wel aan genoemde bepaling van de Verordening hebben gehouden, het gaat om een eerste overtreding van de regel gaat en het ernaar uitziet dat de gerechtsdeurwaarder voor zijn nieuw begonnen kantoor een positieve toetsingsverslag zal verkrijgen, kan naar het opleggen van een maatregel achterwege blijven.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 april 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 1157.2015 ingesteld door:

DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTDEURWAARDERS,

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde: W.W.M. van de Donk (voorzitter),

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [    ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 14 december 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 31 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 5 april 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is sedert 1989 gerechtsdeurwaarder te [     ].

b)      Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder te [     ] is per 1 april 2012 overgenomen door [     ].

c)      De vestiging in [     ], waar de gerechtsdeurwaarder werkzaam was, is in 2012 getoetst ex artikel 21 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit (hierna: de Verordening). Het toetsingsverslag was, na een positieve beoordeling door het College Toetsing Gerechtsdeurwaarders (hierna: het College), ingaand op 11 december 2012 geldig voor twee jaar.

d)     De gerechtsdeurwaarder heeft op 26 juni 2014 een nieuw toetsingsverslag ingediend. Dit verslag is op 4 september 2014 door het College niet-ontvankelijk verklaard omdat het kantoor te [     ] niet daadwerkelijk is getoetst en de gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd het toetsingsverslag te ondertekenen.

e)      Op 2 februari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw een toetsingsverslag ingediend. Dit toetsingsverslag is op 17 maart 2015 door het College niet-ontvankelijk verklaard.

f)       Bij brief van 31 maart 2105 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een brief gezonden met de mededeling dat een klacht tegen hem zal worden ingediend wegens het ontbreken van een positief toetsingsverslag.

g)      Op 2 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder bij het bestuur van de KBvG bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het College van 17 maart 2015.

h)      Na een hoorzitting is het bezwaar van de gerechtsdeurwaarder door het bestuur van de KBvG op 24 augustus 2015 ongegrond verklaard.

i)        Per 1 mei 2015 is de gerechtsdeurwaarder weer een eigen kantoor begonnen in [     ].

j)        Op 21 december 2015 heeft bij de gerechtsdeurwaarder een nieuwe audit plaatsgevonden en het daarvan door de auditor opgemaakte (positieve) toetsingsverslag ligt ter beoordeling bij het College.   

2. De klacht

2.1 De gerechtsdeurwaarder wordt verweten dat hij tot aan de dagtekening van de klacht niet over een positieve beoordeling beschikt. De gerechtsdeurwaarder handelt daarmee in strijd met artikel 21 van de Verordening en het Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit. De KBvG merkt op dat aan de gerechtsdeurwaarder zeer ruim de tijd is gegeven om aan de Verordening te voldoen, waarbij bedacht moet worden dat de positieve beoordeling slechts geldig was tot december 2014. De gerechtsdeurwaarder erkent dat ook met zoveel woorden, erkent zelfs dat de KBvG hierop dient te handhaven, maar doet een beroep op bijzondere, disculperende omstandigheden. Dat de gerechtsdeurwaarder niet beschikt over het vereiste beoordelingsverslag staat daarmee  genoegzaam vast.

2.2 De KBvG heeft kennis genomen van het verweerschrift. Daarin wordt zeer uitgebreid ingegaan op de samenwerkingsvormen waarin de gerechtsdeurwaarder zijn deurwaardersactiviteiten heeft ondergebracht, en op de ontwikkelingen binnen die samenwerkingsvormen. De geschetste omstandigheden waren de KBvG bekend. De gerechtsdeurwaarder heeft immers, zoals in de inleidende klacht aangegeven, bezwaar gemaakt tegen het negatieve beoordelingsverslag, althans de niet-ontvankelijk verklaring. In die bezwaarprocedure zijn de geschetste omstandigheden ruimschoots aan bod gekomen. De gerechtsdeurwaarder lijkt in deze klachtprocedure de argumenten die reeds in de bezwaarprocedure zijn gewisseld, thans in de tuchtprocedure onverkort te herhalen. Dat brengt de KBvG tot het verzoek aan de Kamer in uw beslissing expliciet een oordeel te willen geven over de vraag of dat wenselijk, ja zelfs mogelijk moet zijn. Wat de KBvG betreft moet dat oordeel ontkennend luiden, omdat dit zou leiden tot een verkapt en onmogelijk (hoger) beroep tegen de bezwaarprocedure.

2.3 Met respect voor de lastige omstandigheden waarin de gerechtsdeurwaarder zich kennelijk heeft bevonden, en wellicht nog bevindt, stelt de KBvG vast dat die omstandigheden voor risico van de gerechtsdeurwaarder dienen te blijven. Of de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden al dan niet in een samenwerkingsverband uitoefent, dan wel als enig aandeelhouder, ja zelfs als eenmanszaak optreedt: dat ontslaat hem niet van de verplichting om aan de Verordening te voldoen. De Verordening vereist nu eenmaal van alle gerechtsdeurwaarders dat zij beschikken over een positieve beoordeling.

2.4 Het bevorderen van de goede beroepsuitoefening is zoals gezegd de wettelijke opdracht van de KBvG. Daarvoor is het onontbeerlijk dat de leden van de KBvG de verordeningen die deze wettelijke opdracht handen en voeten geven, naleven. De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar met overheidsgezag bekleed. De soms vergaande dwangmiddelen die de gerechtsdeurwaarder kan toepassen verlangen een vergaande professionalisering van de gerechtsdeurwaarder en strikte naleving van de regels. Van hen wier beroep het is om naleving van de regels af te dwingen, mag worden verlangd dat zij zelf ook correct en nauwkeurig de regelgeving die op hen van toepassing is, naleven.

2.5 De gerechtsdeurwaarder heeft zich niet gehouden aan de verordening in tegenstelling tot vrijwel alle overige leden van de KBvG. De Kamer oordeelde al eerder dat de gerechtsdeurwaarder daarmee de kwaliteit van zijn eigen beroepsuitoefening in gevaar heeft gebracht. De gerechtsdeurwaarder mag aan het ontbreken van zijn positieve toetsing geen voordeel ontlenen, maar ook dient duidelijk gemaakt te worden dat overtreding van de regels niet ongestraft kan blijven. Bij gebreke daarvan kan de KBvG haar wettelijke taak niet handhaven hetgeen uiteindelijk gevolgen zal hebben voor de goede rechtspleging jegens de burger.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft omstandigheden aangevoerd die naar zijn mening maken dat het niet hebben van een positieve beoordeling hem niet valt aan te rekenen. Kort samengevat bestaan die omstandigheden uit perikelen met betrekking tot (de ontbinding van) zijn maatschap, arbeidsongeschiktheid van de gerechtsdeurwaarder gedurende bepaalde periodes, de wijze van toetsing door de auditor en de kritiek van de gerechtsdeurwaarder daarop.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Om de kwaliteit bij de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder en van de kantoororganisaties van gerechtsdeurwaarders te bevorderen, zijn alle gerechtsdeurwaarders op grond van de Verordening, zoals uitgewerkt in het Reglement, verplicht om in het bezit te zijn van een positief toetsingsverslag van hun kantoororganisatie, welk verslag een geldigheidsduur heeft van twee jaar.

4.3 Onweersproken staat vast dat de gerechtsdeurwaarder vanaf 11 december 2014 niet beschikt over een positief toetsingsverslag en hij dus niet tijdig aan de op hem rustende toetsingsverplichting heeft voldaan. De door de gerechtsdeurwaarder aangevoerde omstandigheden komen voor zijn risico en kunnen er niet toe leiden dat de overtreding de gerechtsdeurwaarder niet kan worden aangerekend. De klacht dient dan ook gegrond te worden verklaard.

4.4 De KBvG onderkent dat de gerechtsdeurwaarder zich niet in financiële zin heeft bevoordeeld ten opzichte van gerechtsdeurwaarders die zich wel aan genoemde bepaling van de Verordening hebben gehouden. Nu het hier om een eerste overtreding van de regel gaat, inmiddels een audit heeft plaatsgehad, en het ernaar uitziet dat de gerechtsdeurwaarder voor zijn nieuw begonnen kantoor een positieve toetsingsverslag zal verkrijgen, kan naar het oordeel van de Kamer een maatregel achterwege blijven.

5.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond.

Aldus gegeven door mrs. Th. C.M. Hendriks-Jansen, voorzitter en A. Sissing en J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.