ECLI:NL:TGDKG:2016:139 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW verzet 487.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:139
Datum uitspraak: 18-10-2016
Datum publicatie: 23-12-2016
Zaaknummer(s): GDW verzet 487.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het op drie onderdelen van de klacht niet met de beslissing van de voorzitter eens en vernietigt de beslissing in zoverre. De gerechtsdeurwaarders hebben geld ontvangen op een moment dat het beslag al was opgeheven. Gelet op het standpunt van klager dat de gerechtsdeurwaarders bekend was hadden de gerechtsdeurwaarders het ontvangen bedrag niet zomaar hadden mogen verdelen over de beslagleggers. De gerechtsdeurwaarders hadden of het bedrag moeten terugstorten aan het UWV of zij hadden bij de doorbetaling rekening moeten houden met de uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van beslag op het vakantiegeld. Dat hebben de gerechtsdeurwaarders niet gedaan. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. De kamer acht het ook laakbaar om als een klager vraagtekens zet bij de doorbetaling van een na het opheffen van een beslag ontvangen bedrag, te dreigen met hervatting van de executie. De klacht dat door de gerechtsdeurwaarders aan klager niet duidelijk is gemaakt hoe de ontvangen bedragen door hen zijn verdeeld, acht de kamer eveneens gegrond. Maatregel: geldboete van € 500,00. Ten aanzien van het overige dat door klager in verzet is aangevoerd wordt het verzet ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 oktober 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 19 april 2015 met zaaknummer 831.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 487.2016 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 22 september 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 3 november 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beschikking van 19 april 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 26 april 2016.

Bij email van 10 mei 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 september 2016, alwaar klager is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 18 oktober 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

a)      De gerechtsdeurwaarders hebben op grond van een titel beslag gelegd ten laste van klager onder het UWV op de uitkering van klager. Omdat er eerder beslag ten laste van klager was gelegd, hebben de gerechtsdeurwaarders het beslag aangemeld bij de eerste beslaglegger.

b)      Nadat de eerste beslaglegger het beslag had opgeheven hebben de gerechtsdeurwaarders als eerste beslaglegger zorggedragen voor verdeling van de onder het beslag vallende gelden.

c)      Na opheffing van het beslag wegens een aan klager verleende finale kwijting hebben de gerechtsdeurwaarders nog een bedrag van € 540,78 aan vakantiegeld van het UWV ontvangen.

d)     Tussen de gerechtsdeurwaarders en klager is bij e-mail gecorrespondeerd over het vakantiegeld waarbij klager de gerechtsdeurwaarders heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2014:3068).

e)      De gerechtsdeurwaarders hebben voormeld bedrag verdeeld onder de beslagleggers die daar volgens hen nog recht op hadden, waarna de verdeeldossiers door hen zijn gesloten en afgewikkeld.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij de beslagvrije voet niet juist hanteren en klager geen financiële inzage in het dossier hebben gegeven. Het dossier is gesloten op 20 mei 2015. Een bedrag van € 540,00 aan vakantiegeld, dat na het opheffen van het beslag door de gerechtsdeurwaarders is ontvangen, hebben zij, in plaats van dit bedrag terug te storten naar het UWV, doorbetaald aan collega-gerechtsdeurwaarders. Klager heeft meerdere malen aangegeven dat dit onjuist was en dat het vakantiegeld aan klager toebehoorde omdat klager met zijn inkomen ver onder de beslagvrije voet zat. De reactie was dat klager niet moest zeuren anders zou het dossier worden heropend en zou men beslag gaan leggen. Klager heeft de gerechtsdeurwaarders verschillende keren verzocht openheid van zaken te geven maar zij gaven niet thuis.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beslagvrije voet niet juist is bepaald en ook niet stelt dat hij om aanpassing daarvan heeft verzocht. Hij kan dan ook geen aanspraak kan maken op terugbetaling van geïncasseerde en reeds verdeelde gelden.  

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat zijn klacht was dat de beslagvrije voet niet juist werd gehanteerd. Deze was gesteld op € 1.166,00 inclusief vakantiegeld. Het netto inkomen van klager was € 960,00 zonder het vakantiegeld. Het voorgaande houdt volgens klager in dat eerst het vakantiegeld met de maanden verrekend had moeten worden en wat er over bleef aan de gerechtsdeurwaarder kon worden uitgekeerd. Klager heeft een WAO uitkering en zijn maandelijkse inkomen is dus altijd gelijk. Per maand bleef er € 200,00 te weinig over.

6.2 Daarnaast was zijn klacht dat de gerechtsdeurwaarder weigert om inzicht te geven in de bedragen die zijn afgedragen en zijn verdeeld. Klager weet nu ook waarom. Eén beslaglegger heeft op 17 juli 2015 een bedrag van € 146,00 uitgekeerd gekregen en een andere beslaglegger een bedrag van € 65,00. Dat is opgeteld

€ 211,00 terwijl het bedrag dat na het opheffen van het beslag door het UWV is afgedragen € 540,00 bedroeg. Dit was ook zo in 2014. De tweede beslaglegger heeft klager medegedeeld dat wanneer een bedrag dat na het opheffen van het beslag wordt ontvangen, teruggestort dient te worden naar het UWV. Klager heeft een aantal malen geprobeerd om een regeling te treffen maar dit werd steeds afgewezen terwijl de gerechtsdeurwaarders hierover nooit contact hebben opgenomen met de opdrachtgever. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders draait om de hete brei heen. Klager stelt nog een bedrag tegoed te hebben van € 522,00 over 2014 en € 540,00 over 2015. Klager biedt aan bewijs over te leggen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de beschikking van de voorzitter op na te melden gronden niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.

7.2 De klacht is ingediend tegen een kantoor en een medewerker daarvan. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor als zodanig kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Voor fouten van medewerkers op een gerechtsdeurwaarderskantoor zijn daarom de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verantwoordelijk, mits die fouten aan de gerechtsdeurwaarders kunnen worden toegerekend. De kamer dient eerst te onderzoeken welke gerechtsdeurwaarders als beklaagden dienen te worden aangemerkt.

7.3 Uit de stukken kan niet worden opgemaakt wie verantwoordelijk is voor het dossier van klager en evenmin kan worden vastgesteld welke gerechtsdeurwaarder het derdenbeslag heeft gelegd en of daarbij al dan niet een beslagvrije voet is vastgesteld. Ook kan niet worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het handelen van de medewerker. Overeenkomstig vaste rechtspraak van het hof Amsterdam zal de kamer daarom alle aan het kantoor te Den Haag verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aanmerken. In de aanhef van de beslissing is dat verwerkt.

7.4 Het feit dat de Hoge Raad in oktober 2014 duidelijkheid heeft gegeven over de vraag hoe om te gaan met de berekening van de beslagvrije voet bij jaarlijks uitgekeerd vakantiegeld, brengt niet met zich mee dat de gerechtsdeurwaarders in  september 2015 verplicht waren tot terugbetaling van de in 2014 geïnde vakantiegelden. Gelet op de wisselende rechterlijke uitspraken is het tuchtrechtelijk niet laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders zowel voor als tijdens de procedure bij de Hoge Raad zijn overgegaan tot inning van het vakantiegeld van klager over 2014 en tot verdeling daarvan onder de beslagleggers. De gerechtsdeurwaarders zijn niet gehouden tot terugbetaling van die reeds te goeder trouw doorbetaalde gelden (ECLI:NL:GHAMS:2016:777). De kamer is daarom van oordeel dat het verzet ten aanzien van het vakantiegeld over 2014 ongegrond dient te worden verklaard.

7.5 Voor het ontvangen vakantiegeld over 2015 geldt het volgende. Uit zowel het door klager als door de gerechtsdeurwaarders ingenomen standpunt volgt dat het vakantiegeld ad € 540,78 over 2015 door de gerechtsdeurwaarders is ontvangen toen het beslag van de gerechtsdeurwaarders al was opgeheven. Op dat moment rijst de vraag wat te doen met de ontvangen gelden. De kamer is van oordeel dat gelet op de door klager vanaf 9 juli 2015 aan de gerechtsdeurwaarders verzonden e-mails met daarin een verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, de gerechtsdeurwaarders het ontvangen bedrag aan vakantiegeld niet zomaar hadden mogen verdelen over de beslagleggers. De gerechtsdeurwaarders hadden of het bedrag moeten terugstorten aan het UWV (het beslag was immers opgeheven) of zij hadden bij de doorbetaling rekening moeten houden met de uitspraak van de Hoge Raad. Uit die uitspraak volgt dat het ontvangen vakantiegeld slechts vatbaar was voor verdeling voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Die beoordeling had ertoe geleid  dat het vakantiegeld van klager niet kon worden verdeeld. Deze beoordeling hebben de gerechtsdeurwaarders niet uitgevoerd hetgeen de kamer tuchtrechtelijk laakbaar acht.

7.6 De kamer acht het ook laakbaar om als een klager vraagtekens zet bij de doorbetaling van een na het opheffen van een beslag ontvangen bedrag, te dreigen met hervatting van de executie zoals in de e-mail van 9 juli 2015 door een medewerker van de gerechtsdeurwaarders is gedaan.

7.7 De klacht dat door de gerechtsdeurwaarders aan klager niet duidelijk is gemaakt hoe de ontvangen bedragen door hen zijn verdeeld, acht de kamer eveneens gegrond.  Klager heeft in verzet specifiek aangegeven wat er volgens hem niet juist was bij die verdeling. Klager heeft er recht op te weten hoe de ontvangen bedragen zijn verdeeld.  Nu de gerechtsdeurwaarders zijn stellingen daaromtrent niet weerspreken wordt van de juistheid daarvan uitgegaan.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarders na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond en vernietigt de beschikking van de voorzitter;

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarders ieder de maatregel op van een geldboete van

€ 500,00, waarbij de in artikel 43 lid 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de Kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. A. Sissing en mr. J.N. Reijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.