ECLI:NL:TGDKG:2016:13 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW128.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:13
Datum uitspraak: 26-01-2016
Datum publicatie: 11-03-2016
Zaaknummer(s): GDW128.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Loonbeslag. Beslagvrije voet. Gerechtsdeurwaarder sub 1 is eerste beslaglegger. Daarnaast heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ten laste van klager beslag gelegd onder een Stichting waar het maandelijks bij dit fonds gespaarde bedrag in beginsel eenmaal per jaar wordt uitgekeerd. Er is tussen de gerechtsdeurwaarders kennelijk een misverstand ontstaan over de gevolgen van de beslaglegging door gerechtsdeurwaarder sub 2 onder de Stichting. Voor beide door de gerechtsdeurwaarders ingenomen standpunten valt iets te zeggen want het lijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 bij de bepaling van de beslagvrije voet geen rekening mag houden met maandelijkse afdrachten uit de Stichting en dat gerechtsdeurwaarder sub 2, indien het tot uitkering komt van het vakantiegeld, zelf de beslagvrije voet bepaalt. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders apert onjuiste standpunten hebben ingenomen bij de afwikkeling van de beslagen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan niet worden vastgesteld. Klacht ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 128.2015 ingesteld door:

[     ] ,

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1) [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

2) [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 17 en 23 februari 2015, heeft klager een k lacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaar ders. Bij verweerschriften, ingekomen op 26 februari 2015 en 9 maart 2015, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 december 2015 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen.  Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 januari 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarders hebben ten laste van klager loonbeslag gelegd. Gerechtsdeurwaarder sub 1 is eerste beslaglegger. Daarnaast heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op 18 juli 2014 ten laste van klager beslag gelegd onder de Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: het Tijdspaarfonds). Het maandelijks bij dit fonds gespaarde bedrag wordt in beginsel eenmaal per jaar uitgekeerd in de maand mei.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat deze de beslagvrije voet onjuist berekenen. Zij zijn niet bereid een juiste beslagvrije voet toe te passen en het teveel geïncasseerde terug te betalen. Volgens klagers doen zij dit bewust. Hij verzoekt de Kamer een juiste beslagvrije voet te bepalen.  

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarders ter hand gestelde executoriale titel. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg. Het is dus in beginsel niet aan de tuchtrechter om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het gelegde beslag, maar aan de gewone rechter.

4.3 Bij het leggen van een beslag als het onderhavige is de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht aan de betrokkene op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (artikel 475g  lid 1 Rv). De gerechtsdeurwaarder gaat daarbij af op de op dat moment bij hem bekende informatie. In de praktijk gaat een gerechtsdeurwaarder tot aanpassing over indien hij door de betrokkene wordt gewezen op de onjuistheid van een beslagvrije voet en hij over alle benodigde gegevens beschikt.

4.4 Er is tussen de gerechtsdeurwaarders kennelijk een misverstand ontstaan over de gevolgen van de beslaglegging door gerechtsdeurwaarder sub 2 onder het Tijdspaarfonds. Dit fonds beheert de reserveringen ten behoeve van het vakantiegeld, waarvan de uitbetaling in de maand mei plaatsvindt. Uit de door partijen overgelegde briefwisseling valt af te leiden dat gerechtsdeurwaarder sub 1, kennelijk uitgaande van de veronderstelling dat gerechtsdeurwaarder sub 2 maandelijks afdrachten uit het beslag ontving, deze reserveringen heeft aangemerkt als neveninkomsten bij de berekening van de beslagvrije voet. Volgens gerechtsdeurwaarder sub 1 dient de beslagvrije voet, als er meerdere inkomstenbronnen zijn, te worden verdeeld over de verschillende inkomstenbronnen. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft hem laten weten dat de uitbetaling pas plaatsvindt in de maand mei. Als die reservering tot uitkering komt dient op dat moment daarmee bij de berekening van de beslagvrije voet alsnog rekening te worden gehouden. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 daarom verzocht om bij de berekening van de beslagvrije voet geen rekening te houden met de reserveringen van het Tijdspaarfonds. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft aan gerechtsdeurwaarder sub 2 laten weten dat deze voor wat betreft het beslag onder het Tijdspaarfonds als eerste beslaglegger dient te worden aangemerkt en dat hij dus de beslagvrije voet voor wat betreft het beslag onder het Tijdspaarfonds dient te bepalen.

Voor beide standpunten valt iets te zeggen want het lijkt juist dat gerechtsdeurwaarder sub 1 bij de bepaling van de beslagvrije voet geen rekening mag houden met maandelijkse afdrachten uit het Tijdspaarfonds en dat gerechtsdeur2, indien het tot uitkering komt van het vakantiegeld, zelf de beslagvrije voet bepaalt. Of een uitkering heeft plaatsgevonden in 2015 kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld en evenmin hoe dit de berekening van de beslagvrije voet eventueel heeft beïnvloed. Evenmin kan worden vastgesteld of de berekening van de beslagvrije voet bij het beslag op het inkomen is aangepast.  In ieder geval is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarders apert onjuiste standpunten hebben ingenomen bij de afwikkeling van de beslagen.

4.4 Behoudens uitzonderingen, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de Kamer om te oordelen over de hoogte van een beslagvrije voet. Wel was het beter geweest als de gerechtsdeurwaarders in het onderhavige geval beter met klager hadden gecommuniceerd, maar dit is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te kunnen stellen.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.