ECLI:NL:TGDKG:2016:12 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet979.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:12
Datum uitspraak: 26-01-2016
Datum publicatie: 11-03-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet979.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Substantiëringsplicht. De Kamer is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft aan klager medegedeeld dat de schuldeiser heeft ingestemd met het voorstel tegen finale kwijting en dat er geen betalingstermijn in die bevestiging was opgenomen. Onder deze omstandigheden en mede gelet op het feit dat de gerechtsdeurwaarder als gemachtigde voor de eisende partij in de gerechtelijke procedure optrad mocht van hem worden verwacht dat hij aan de rechter kenbaar zou maken dat er tussen partijen een regeling tegen finale kwijting was overeengekomen. De Kamer acht de klacht daarom alsnog gegrond. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2016 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 29 september 2015 met zaaknummer 153.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 979.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 25 februari 2015, heeft klager een klacht 

ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen op 20 maart 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de

klacht gereageerd.

Bij beslissing van 29 september 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde

kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de

voorzitter toegezonden bij brief van 5 oktober 2015.

Bij e-mail, ingekomen op 17 oktober 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de

beslissing van de voorzitter.

De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen

verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 december 2015

alwaar de gemachtigde van klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting is

proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 26 januari 2016.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met het incasseren van een vordering ten laste van klager.

-           Bij brief van 4 juli 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder namens zijn opdrachtgever aan klager medegedeeld dat er is ingestemd met zijn voorstel tegen finale kwijting, zijnde een bedrag van € 325,00. In dit schrijven heeft de gerechtsdeurwaarder klager gevraagd wanneer tot betaling van het overeengekomen bedrag zou worden overgegaan.

-           Op 20 januari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een dagvaarding ten laste van klager uitgebracht waarbij betaling van de volledige hoofdsom ad  € 1.317,76, vermeerderd met kosten, werd gevorderd.

-           Op 2 april 2014 is een vonnis ten laste van klager gewezen.

-           Op 6 mei 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Naar aanleiding van de betekening van het vonnis heeft klager met de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd. Klager heeft bij brief van 14 augustus 2014 een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 31 juli 2014 afwijzend op deze klacht gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder in zijn dagvaarding verzuimd heeft om aan te geven dat naar aanleiding van de vordering een regeling tot stand was gekomen. Daarmee zou de gerechtsdeurwaarder in strijd hebben gehandeld met de wettelijke plicht alle, voor de vordering van belang zijnde, feiten en omstandigheden in de dagvaarding te vermelden. Van belang is daarbij dat, gezien de omvang van de vordering, hoger beroep uitgesloten was. Tevens is van belang dat klager in deze niet als professioneel handelend rechtshulpverlener moet worden aangemerkt terwijl hij bovendien door lichamelijke en geestelijke beperkingen niet in staat was zich deugdelijk te verweren. Tot slot heeft te gelden dat de gerechtsdeurwaarder wist van genoemde feiten en ook wist dat deze van groot belang konden zijn bij de beoordeling van de vordering door de rechter.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Uit het verweerschrift kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding slechts met de (ambtelijke) formaliteiten heeft aangevuld en dat het materiële gedeelte door een derde is opgesteld. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om te controleren of de derde aan diens substantiëringsplicht heeft voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door zulks niet te doen.

4.2 Het standpunt van klager dat de gerechtsdeurwaarder er rekening mee had moeten houden dat hij vanwege zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen niet in staat was om zich deugdelijk te verweren kan niet worden gevolgd, omdat dit ten tijde van de gerechtelijke procedure niet bij de gerechtsdeurwaarder bekend was.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan daar hij niet in de dagvaarding heeft opgenomen dan wel aan de rechter heeft medegedeeld dat er tussen de eisende partij en klager een regeling tegen finale kwijting tot stand was gekomen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer acht de beslissing van de voorzitter niet juist, omdat de voorzitter de klacht te summier heeft opgevat. De Kamer acht het verzet daarom gegrond.

7.2 Uit de brief van 4 juli 2013 kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager heeft medegedeeld dat de schuldeiser heeft ingestemd met het voorstel tegen finale kwijting en dat er geen betalingstermijn in die bevestiging was opgenomen. Onder deze omstandigheden en mede gelet op het feit dat de gerechtsdeurwaarder als gemachtigde voor de eisende partij in de gerechtelijke procedure optrad mocht van hem worden verwacht dat hij aan de rechter kenbaar zou maken dat er tussen partijen een regeling tegen finale kwijting was overeengekomen. De Kamer acht de klacht daarom alsnog gegrond.

7.3 Gelet op het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder te maken valt, acht de Kamer na te melden maatregel op zijn plaats.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-        verklaart de klacht alsnog gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.