ECLI:NL:TGDKG:2015:69 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet832.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:69
Datum uitspraak: 09-06-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet832.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping met aanzegging
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet na tussenbeslissing. De Kamer vernietigt de beslissing van de voorzitter omdat klager de klacht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder heeft ingediend. Op grond van rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam moet de Kamer dan beslissen op de tegen die gerechtsdeurwaarder ingediende klacht. Klager heeft onder meer aangevoerd dat er structureel niet door de gerechtsdeurwaarder wordt gecommuniceerd. Nu de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten schriftelijk richting de Kamer te reageren en hij ook niet ter zitting is verschenen om toe te lichten waarom zaken anders zouden liggen dan door klager gesteld, acht de Kamer de klacht met betrekking tot het structureel niet communiceren gegrond. Maatregel van berisping met aanzegging opgelegd.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 juni 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 21 oktober 2014 met zaaknummer 594.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 832.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Op 20 januari 2015 heeft de Kamer een tussenbeslissing gewezen en gerechtsdeurwaarder [     ] in de gelegenheid gesteld om op de klacht alsmede het verzetschrift te reageren.

-           Het verzetschrift is verder behandeld ter openbare terechtzitting van 28 april 2015 alwaar klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 9 juni 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, verbonden aan  het toenmalige kantoor van de gerechtsdeurwaarder, heeft in 2010 ten laste van klager beslag gelegd onder de Belastingdienst in verband met door klager verschuldigde alimentatie.  

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze beslag heeft gelegd op basis van een ongeldige beschikking. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder structureel geweigerd om duidelijkheid te verstrekken omtrent deze zaak en is er geen beslagvrije voet vastgesteld.  

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Op grond van dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder de gang van zaken ook uitgebreid heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klager niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen.

4.3 Voor zover de klacht betrekking heeft op de executie van een alimentatiebeschikking omdat klager bezwaar heeft tegen beslaglegging uit kracht van die beschikking, is dat een zaak die klager aan de executierechter zou moeten voorleggen. Het is niet aan de Kamer om daarover te oordelen.

4.4 Evenmin is gebleken dat er door toedoen van de gerechtsdeurwaarder geen beslagvrije voet zou zijn bepaald. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde stukken blijkt veeleer dat wel degelijk een beslagvrije voet is gehanteerd. Ook daarvoor geldt dat klager tot de gewone rechter dient te wenden indien hij het met de hoogte daarvan oneens is, omdat het verder niet aan de Kamer is om de juistheid van de beslagvrije voet te bepalen. Dat zou anders kunnen zijn in geval het standpunt van de gerechtsdeurwaarder ter zake evident onjuist zou zijn, maar daarvan is geen sprake.

4.5 Voor het overige heeft klager onvoldoende concreet gemaakt wat hij de gerechtsdeurwaarder precies verwijt, dan wel heeft hij zijn verwijten onvoldoende concreet onderbouwd.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet is door klager - voor zover van belang - aangevoerd dat de klacht is ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [     ] en niet tegen gerechtsdeurwaarder [     ] zoals in de beschikking van de voorzitter wordt vermeld. Gerechtsdeurwaarder [     ] dient daarom als beklaagde te worden aangemerkt.

6.2 Verder is door klager aangevoerd dat hij zich niet met de beslissing van de voorzitter kan verenigen, omdat hij niet eerder op de hoogte is gesteld van de beschikking van 18 maart 2003. Daarnaast stelt klager dat de gerechtsdeurwaarder, met betrekking tot het beslag onder de Belastingdienst, ten onrechte de beslagvrije voet op nul heeft vastgesteld, omdat hij geen inkomen had en dat er structureel niet gecommuniceerd wordt.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

De beschikking van de voorzitter kan naar het oordeel van de Kamer op grond van hetgeen hierna wordt overwogen niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.

8. Verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft, nadat hij daartoe door de Kamer in de gelegenheid is gesteld, niet op de klacht gereageerd.

9. De beoordeling van de klacht

9.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, dient eerst te worden vastgesteld welke gerechtsdeurwaarder als beklaagde kan worden aangemerkt. Als leidraad geldt daarbij de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat als een klacht wordt ingediend tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder, de Kamer op de klacht gericht tegen deze gerechtsdeurwaarder dient te beslissen. Nu klager ter zitting uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht dat de klacht moet worden geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarder [     ] en de brieven dan wel e-mails ook aan hem zijn gericht, kan hij op de klacht worden aangesproken en wordt hij als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing rekening gehouden.

9.2 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

9.3 Klager heeft onder meer aangevoerd dat er structureel niet door de gerechtsdeurwaarder wordt gecommuniceerd. Nu de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten schriftelijk richting de Kamer te reageren en hij ook niet ter zitting is verschenen om toe te lichten waarom zaken anders zouden liggen dan door klager gesteld, acht de Kamer de klacht met betrekking tot het structureel niet communiceren gegrond.

9.4 Voor het overige verenigt de Kamer zich met het oordeel van de voorzitter.

9.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        vernietigt de beschikking van de voorzitter;

-        verklaart de klacht voor wat betreft het structureel niet communiceren gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel op van berisping met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.