ECLI:NL:TGDKG:2015:63 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW618.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:63
Datum uitspraak: 29-05-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDW618.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Tenuitvoerlegging vonnis. Meerdere klachtonderdelen waaronder het feit dat klager stelt dat een ontruimingsvonnis geen executoriale titel oplevert voor de ontruimingskosten. Klager is van mening dan er geen beslag ten laste van hem had mogen worden gelegd (mede) voor de ontruimingskosten. De Kamer overweegt dat op grond van het door de gerechtsdeurwaarders in het verweer en ter zitting ingenomen standpunt, welk verweer de Kamer verdedigbaar acht, en mede gelet op verschillende civiele uitspraken met betrekking tot de ontruimingskosten, dat door de gerechtsdeurwaarders op dit onderdeel van de klacht niet tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. De Kamer wijst in dat verband ook nog op een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden van 28 oktober 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:8272). Uit dat arrest kan samengevat worden afgeleid dat ontruimingskosten voor zover redelijk op de huurder kunnen worden verhaald ook indien daarover niets in het ontruimingsvonnis is opgenomen. De gerechtsdeurwaarders waren belast met de executie van een vonnis. Klager die het met de executie niet eens was, had zich met zijn bezwaren moeten wenden tot de executierechter. Klacht ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1

Beslissing van 29 mei 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 618.2014 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief van 17 augustus 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 30 september 2014 hebben de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 17 april 2015, alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 mei 2015.

1. De feiten

a)      Bij vonnis van 27 juni 2013 zijn de vennootschap onder firma in liquidatie [     ] V.O.F. en haar vennoten, waaronder klager, door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot ontruiming van het door de vennootschap gehuurde pand. Dit vonnis is bij arrest van 18 februari 2014 door het gerechtshof Den Haag bekrachtigd.

b)      Bij exploot van 31 juli 2013 is het vonnis betekend aan de vereffenaar van de in liquidatie zijnde vennootschap en aan de vennoten met bevel aan het vonnis te voldoen met aanzegging van de ontruiming tegen 15 augustus 2013.

c)      Blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft de ontruiming plaatsgevonden op 15 augustus 2013.

d)     Bij brieven van 28 augustus 2013 zijn de vennoten aangesproken tot betaling van een bedrag van € 1.185,92.

e)      Bij e-mail van 2 september 2013 is de vereffenaar van de in liquidatie zijnde vennootschap op zijn verzoek een specificatie van de vordering toegezonden.

f)       Op 24 september 2013 heeft de vereffenaar de gerechtsdeurwaarders een voorstel tot betaling gedaan van 6 termijnen van € 200,00.

g)      Op 13 december 2013 hebben de gerechtsdeurwaarders klager een specificatie van de vordering toegezonden.

h)      De gerechtsdeurwaarders hebben beslag gelegd op roerende zaken van klager en de verkoop daarvan aangezegd tegen donderdag 26 juni 2014.

i)        Bij brief van 25 juni 2014 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de vordering en de executie. De executie is door de gerechtsdeurwaarders opgeschort.

j)        Bij brief van 30 juni 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders de brief van klager beantwoord.

k)      Bij brief van 8 augustus 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders na overleg met hun opdrachtgever klager een toelichting gegeven op het door hen ingenomen standpunt.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders samengevat een onterechte vordering op hem te incasseren. De vennootschap van klager is veroordeeld tot ontruiming wegens een achterstand in huurbetalingen. In het vonnis staat niet vermeld dat de vennootschap is veroordeeld in de kosten van de ontruiming. Indien die kosten voor rekening van de vennootschap zouden komen, dan zouden die kosten op grond van artikel 237 lid 3 Rv uitdrukkelijk in het vonnis moeten worden vermeld. Klager verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (ECLI:NL:RBLEE:2010:BL6403) waarin is geoordeeld dat het vonnis waarbij de ontruiming is uitgesproken geen executoriale titel oplevert voor de ontruimingskosten. Er had dan ook geen beslag ten laste van klager mogen worden gelegd (mede) voor de ontruimingskosten.

2.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders voorts samengevat dat de vereffenaar van de  ontbonden vennootschap niet om betaling van het verschuldigde bedrag is verzocht. Klager heeft daar nog op gewezen. Het betalen van de schuldeisers is een specifieke taak van een vereffenaar.

2.3 Als laatste verwijt klager de gerechtsdeurwaarders samengevat dat zij zijn medevennoot niet tot betaling van het verschuldigde bedrag hebben aangesproken. Zijn medevennoot is ook tot ontruiming veroordeeld. Er had onderzoek moeten worden gedaan naar de solvabiliteit van zijn medevennoot.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Hoewel uit de stukken blijkt dat het dossier in behandeling is op het kantoor te [     ] , heeft klager zijn klacht gericht tegen alle gerechtsdeurwaarders van het kantoor van [     ] te [     ] . Nu uit de stukken niet kan worden opgemaakt welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor de door klager verweten handelingen worden de aan het kantoor te [     ] verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Klager is van mening dat het ontruimingsvonnis niet kan dienen als grond voor de executie van de kosten van de ontruiming. Klager verwijst  naar het door hem overgelegde vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De gerechtsdeurwaarders hebben samengevat aangevoerd dat de bevoegdheid tot verhaal van de executiekosten rechtstreeks voortvloeit uit het ontruimingsvonnis en dat daarvoor geen afzonderlijke executoriale titel nodig is. Uit de wet vloeit voort dat die kosten voor rekening komen van de geëxecuteerden. Ter zitting hebben de gerechtsdeurwaarders verwezen naar een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8910). In dat vonnis wordt een uitspraak van de Hoge Raad aangehaald van 19 maart 2010 (ECLI:NL:HR:2010: BL1116) waaruit volgt dat de kostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv betrekking heeft op zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten, en voor alle kosten een executoriale titel oplevert. Wat voor nakosten geldt, is ook van toepassing op de kosten van de ontruiming, aldus de gerechtsdeurwaarders.

4.4 Op een klacht ingediend in het kader van een tuchtprocedure dient de Kamer aan de hand van de in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet geschreven norm te beoordelen of het handelen van de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar is. Op grond van het door de gerechtsdeurwaarders in het verweer en ter zitting ingenomen standpunt, welk verweer de Kamer verdedigbaar acht, en mede gelet op verschillende civiele uitspraken met betrekking tot de ontruimingskosten, is de Kamer van oordeel dat door de gerechtsdeurwaarders op dit onderdeel van de klacht niet tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. De Kamer wijst in dat verband ook nog op een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden van 28 oktober 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:8272). Uit dat arrest kan samengevat worden afgeleid dat ontruimingskosten voor zover redelijk op de huurder kunnen worden verhaald ook indien daarover niets in het ontruimingsvonnis is opgenomen. De gerechtsdeurwaarders waren belast met de executie van een vonnis. Klager die het met de executie niet eens was, had zich met zijn bezwaren moeten wenden tot de executierechter.

4.4 Klachtonderdeel 2.2 mist feitelijke grondslag. Uit de stukken blijkt dat het ontruimingsvonnis aan de vereffenaar is betekend (productie 2 verweer gerechtsdeurwaarders), de vereffenaar op 2 september 2013 een specificatie van de vordering is toegezonden en de vereffenaar de gerechtsdeurwaarders een betalingsregeling heeft aangeboden van € 200,00 per maand (productie 7 verweer gerechtsdeurwaarders). Dit klachtonderdeel treft geen doel.

4.5 Dat geldt ook voor klachtonderdeel 2.3. Het ontruimingsvonnis is eveneens aan de medevennoot van klager betekend en de medevennoot is bij brief van 28 augustus 2013 tot betaling aangeschreven. De gerechtsdeurwaarders hebben verder aangevoerd dat zij onderzoek hebben gedaan naar de mogelijkheid van verhaal bij de medevennoot van klager, maar dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn gevonden. Dit klachtonderdeel gaat bovendien voorbij aan het feit dat, indien partijen hoofdelijk zijn veroordeeld, het aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is om te bepalen bij wie er verhaal wordt gezocht. Op de gerechtsdeurwaarder rust geen bijzondere zorgplicht, in die zin dat hij bij de executie tegenover een debiteur rekening zou moeten houden met diens rechtspositie tot de andere hoofdelijk veroordeelde debiteur.

5. De slotsom van dit alles is dat tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken en de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, en mrs. A. Sissing en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.