ECLI:NL:TGDKG:2015:26 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW571.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:26
Datum uitspraak: 03-03-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDW571.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Bankbeslag en beslagvrije voet. Uitgangspunt is dat de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het betreft hier namelijk geen beslag op een vordering tot periodieke betaling. Dit betekent echter niet dat een schuldeiser zich in het geheel geen rekenschap hoeft te geven van de gevolgen van het leggen van een dergelijk beslag. Er kunnen omstandigheden zijn waarbij de gerechtsdeurwaarder er zich rekenschap van dient te geven dat de ministerieplicht ophoudt en eventueel de weg van art 438 lid 4 Rv dient te worden gevolgd. Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor. Klacht ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 maart 2015 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 571.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief van 10 augustus 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Dezelfde klacht is op 10 augustus 2014 ook ingediend per fax.

Beide brieven zijn per abuis als afzonderlijke klacht bij de Kamer ingevoerd en hebben afzonderlijke zaaknummers (571.2014 en 629.2014) gekregen.

Omdat het dezelfde klacht betreft wordt de klacht verder behandeld onder zaaknummer 571.2014.

Bij brief van 7 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift

ingediend. Bij email van 19 januari 2015 heeft klaagster medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015, alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 3 maart 2015.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een ten laste van klaagster door de kantonrechter te ’s-Gravenhage op 20 mei 2014 gewezen vonnis.

b)      Bij exploot van 25 juli 2014 is beslag gelegd op de bankrekening van klaagster bij de Rabobank. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 28 juli 2014 aan klaagster betekend.

c)      Bij brief van 1 augustus 2014 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht het beslag met onmiddellijke ingang op te heffen omdat klaagsters inkomen door het beslag onder de voor haar geldende beslagvrije voet is komen te liggen, terwijl het saldo dat is getroffen door het beslag de uitkeringen van klaagster betreft.

d)     De gerechtsdeurwaarder heeft de gemachtigde van klaagster bij brief van 5 augustus 2014 onder meer medegedeeld dat hij vooralsnog het beslag niet zou opheffen omdat uit de overgelegde stukken niet bleek dat het volledige inkomen onder het beslag was komen te vallen.

e)      De gemachtigde van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 5 augustus 2014 nogmaals verzocht het beslag op te heffen.

f)        Bij brief van 7 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster het volgende  medegedeeld: “U dreigt een klacht in te dienen vanwege een gelegd beslag onder een bankinstelling. De argumenten die u bezigt zijn louter civiele argumenten. Er is op geen enkele manier een tuchtrechtelijke norm geschonden. Wanneer u van mening bent dat het beslag moet worden opgeheven is de executant daarvoor verantwoordelijk. Dat betekent dat de juiste weg mijns inziens een executiegeschil is. In dat kader heeft u slechts enkele summiere bewijsstukken overlegt en is de uitspraak waaraan u refereert dus een brug te ver. Ik ben bereid uw brief nogmaals met cliënte te bespreken, maar wanneer de uitkomst negatief is, dan rest u mijns inziens geen andere weg dan het executiegeschil. Wanneer u desondanks toch een tuchtprocedure doorzet dan zie ik de uitkomst daarvan met vertrouwen tegemoet, maar acht ik dat ook onrechtmatig omdat u (als professioneel juridisch adviseur) toch moet inzien dat u daarmee misbruik maakt van het tuchtrecht. Dat betekent dat ik de reële schade die ik daaraan ondervind bij u zal verhalen.”

g)      Bij brief van 11 augustus 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster namens zijn opdrachtgever medegedeeld dat deze bij haar standpunt bleef en het beslag niet zou worden opgeheven.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder beslag te hebben gelegd op haar bankrekening, terwijl daarvoor een beslagvrije voet van toepassing zou moeten zijn. Het saldo op de bankrekening, dat door het beslag is getroffen, betreft geheel of vrijwel geheel de bijstand en de arbeidsongeschiktheidsuitkering van klaagster. Klaagster heeft die nodig voor de noodzakelijke kosten van haar bestaan. Het beslag is niet opgeheven ondanks de informatie die klaagster daarover verstrekte. Door hiermee geen rekening te houden handelt de gerechtsdeurwaarder naar klaagster stelt onrechtmatig jegens haar. Daarnaast klaagt klaagster over een uitlating van de gerechtsdeurwaarder in zijn brief aan haar gemachtigde van 7 augustus 2014 dat er schade zou kunnen worden gevorderd wanneer een tuchtklacht zou worden ingediend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft allereerst aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij een civiele zaak aan de tuchtrechter voorlegt. Klaagster dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van het aankondigen van verhaal van schade omdat die aankondiging niet tegen haar maar tegen haar gemachtigde is gericht.

3.2 Ten aanzien van de klacht heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat zijn opdrachtgever hem heeft gemeld dat in het verleden de huur werd voldaan van de getroffen bankrekening en dat daarom het beeld bestond dat daarop gelden stonden die toebehoorden aan het vermogen van de schuldenaar. Volgens de wet staat een schuldenaar met zijn gehele vermogen in voor zijn schulden. Zijn opdrachtgever heeft er vervolgens voor gekozen om met het vermoeden dat een deel van dat vermogen bij die bankinstelling stond beslag te leggen bij die bankinstelling. De gerechtsdeurwaarder heeft daarvoor een ministerieplicht. Dat daarbij een kritische houding mag worden verwacht is juist en deze wordt in het kantoor van beklaagde ook gepromoot en gehanteerd. Dat achteraf kan blijken dat er sprake is van de mogelijkheid dat middels een executiegeschil alsnog een beslagvrije voet van toepassing wordt verklaard, is een risico dat voor rekening van de opdrachtgever is. De gerechtsdeurwaarder bestrijdt dat hij - behoudens enkele telefonische mededelingen - vooraf op de hoogte was van de situatie van klaagster. Van een zo evident geval als door klaagster wordt gesteld, waarin ook bij bankbeslag een beslagvrije voet zou moeten worden vastgesteld, is gezien de door klaagster overgelegde stukken geen sprake.

4. De ontvankelijkheid van de klacht

4.1 Het staat een ieder vrij om, overeenkomstig het bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderswet, een klacht in te dienen tegen een gerechtsdeurwaarder of een kandidaat-gerechtsdeurwaarder indien men meent dat het handelen of nalaten van de betrokken gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder hiertoe aanleiding geeft. De wetgever heeft voor ogen gehad dat eventuele klachten op redelijk eenvoudige en informele wijze dienen te worden behandeld. Behoudens evident misbruik van klachtrecht is er geen reden om daartegen een dam op te werpen. Van evident misbruik van klachtrecht is hier geen sprake.

4.2 Klaagster kan echter niet worden ontvangen in haar klacht inzake de uitlating over misbruik van de tuchtprocedure. Die uitlating is namelijk niet aan haar gericht maar aan haar gemachtigde, terwijl die uitlating in het kader van de discussie tussen professionele partijen bovendien moet kunnen.

4.3 Klaagster kan wel in haar klacht worden ontvangen voor zover de klacht het gelegde beslag op haar bankrekening betreft. Het enkele feit dat het beslag is gelegd is daartoe niet voldoende maar wel dat door het beslag - naar klaagster stelt – in feite slechts haar uitkering is getroffen. Onder nader te bespreken omstandigheden kan in die situatie een tuchtrechtelijke norm zijn geschonden.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

5.2 Het beslag is gelegd door een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegde kandidaat. De daaropvolgende correspondentie is gevoerd door het team huurplanning, welk handelen onder de verantwoordelijkheid van de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder valt. Op grond daarvan is deze gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde.

5.3 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.4 Bij de beoordeling van de klacht dient tot uitgangspunt dat de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het betreft hier namelijk geen beslag op een vordering tot periodieke betaling. Dit betekent echter niet dat een schuldeiser zich in het geheel geen rekenschap hoeft te geven van de gevolgen van het leggen van een dergelijk beslag. Uit (civiele)rechtspraak (LJN: BB3135 en LJN: BK3544) blijkt dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor er bij het leggen van een dergelijk beslag sprake kan zijn van misbruik van recht of een onrechtmatig gelegd beslag. Dat kan het geval zijn als de regeling van artikel 475c Rv bewust zou worden ontdoken.

5.5 Het is echter niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of er sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag of misbruik van recht. Daarvoor dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. Bij de tuchtrechter staat het handelen van de gerechtsdeurwaarder centraal. Daar geldt dat de gerechtsdeurwaarder, na te zijn ingeschakeld door een opdrachtgever, in beginsel zijn ministerie dient te verlenen. Wel dient hij als zelfstandig openbaar ambtenaar dergelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen. Daarbij mag van hem een kritische houding worden verwacht. Immers op een bepaald moment houdt de ministerieplicht ten opzichte van de opdrachtgever op en dient eventueel de weg van artikel 438 lid 4 Rv te worden gevolgd. Wanneer dat moment aan de orde is, kan uiteraard niet in algemene zin worden aangegeven. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

5.6. In het onderhavige geval heeft de gerechtsdeurwaarder echter naar het oordeel van de Kamer geen tuchtrechtelijke norm geschonden. Er is beslag gelegd onder de bankinstelling waar klaagster bankiert. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven op grond van welke overwegingen het beslag is gelegd. Hij heeft gemotiveerd betwist dat hij al voordien op de hoogte was van de situatie van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft verder gehandeld op de wijze zoals dat hoort. Hij heeft de stukken die klaagster heeft overgelegd, voorgelegd aan zijn opdrachtgever, maar die heeft daarin geen aanleiding gevonden de gerechtsdeurwaarder opdracht te geven het beslag op te heffen. Zonder toestemming van zijn opdrachtgever kan de gerechtsdeurwaarder het beslag niet opheffen. De opdrachtgever heeft ervoor gekozen het risico te nemen dat middels een executiegeschil toch een beslagvrije voet zou worden toegepast.

5.7 Het ligt in de eerste plaats op de weg van klaagster een dergelijk executiegeschil te starten. Onder omstandigheden kan er zoals hiervoor reeds overwogen een moment komen dat de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever moet adviseren het niet op een executiegeschil te laten aankomen. Als de opdrachtgever dat advies in de wind slaat, kan de gerechtsdeurwaarder zich genoodzaakt zien een zogenaamd deurwaardersrenvooi te starten op de voet van 438 lid 4 Rv. Echter de gerechtsdeurwaarder die dit zonder instemming van zijn opdrachtgever doet, kan persoonlijk in de kosten worden veroordeeld indien hij deze bevoegdheid nodeloos uitoefent. Er is hier geen sprake van een zo evident geval dat de gerechtsdeurwaarder van deze mogelijkheid gebruik had moeten maken.

6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht met betrekking tot de aan haar gemachtigde gerichte uitlating over misbruik van tuchtrecht;

-                     verklaart klaagster voor het overige ontvankelijk in haar klacht;

-                     verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, en mrs. C.W. Inden en J.J.L. Boudewijn , leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.