ECLI:NL:TGDKG:2015:239 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW755.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:239
Datum uitspraak: 01-09-2015
Datum publicatie: 23-02-2016
Zaaknummer(s): GDW755.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Eindbeslissing na tussenbeslissing (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TGDKG:2015:65). Toepassing beslagvrije voet.  In zijn algemeenheid zal bij een beslag op periodieke inkomsten niet mogen worden aangenomen dat de schuldenaar daarnaast nog over andere periodieke inkomsten beschikt, die minimaal gelijk zijn aan de beslagvrije voet zodat bij de beslaglegging ingevolge artikel 475d lid 6 Rv verder geen beslagvrije voet meer gehanteerd hoeft te worden. Dat ligt echter anders als het in beslag te nemen periodieke inkomen een voorlopige teruggaaf ter zake van Inkomstenbelasting betreft. Het feit dat een schuldenaar aanspraak heeft op een voorlopige teruggaaf impliceert immers dat hij inkomsten geniet waarover inkomstenbelasting verschuldigd is. Hoe hoog dit inkomen is kan de gerechtsdeurwaarder niet vaststellen zolang de schuldenaar daarover geen informatie verstrekt. Nu dit inkomen, daar waar sprake is van een voorlopige teruggaaf, echter vrijwel steeds minimaal gelijk zal zijn aan de beslagvrije voet valt te billijken dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet verlaagt tot nihil, totdat de schuldenaar informatie over legt waaruit blijkt dat zijn resterende inkomen lager is dan de voor hem geldende beslagvrije voet. Klacht ongegrond verklaard. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1

Beslissing van 1 september 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 755.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde [     ],

tegen:

1. [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

gemachtigde [     ],

beklaagde sub 1,

2. [     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde sub 2.

1. Verder verloop van de procedure

1.1 Bij tussenbeslissing van 6 mei 2015, waarnaar de Kamer verwijst voor het verloop van het geding tot die dag en de feiten, zijn de klachten gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond verklaard en is de behandeling met betrekking tot klachtonderdeel 2a , een klacht met betrekking tot de beslagvrije voet, aangehouden teneinde gerechtsdeurwaarder sub 2 in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op dit onderdeel van de klacht.

1.2 Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft bij brief van 5 juni 2014 een verweerschrift ingediend.

1.3 Klager heeft bij brief van 17 juni 2015 op dit verweer gereageerd.

1.4 De einduitspraak is nader bepaald op 1 september 2015.

2. De klacht

Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 2 samengevat beslag te hebben gelegd onder de belastingdienst zonder klager eerst te verzoeken om informatie te verstrekken over zijn financiële situatie alvorens de beslagvrije voet op nihil te stellen.

3. Het verweer van gerechtsdeurwaarder sub 2

Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft voor zover van belang samengevat aangevoerd dat zij als kandidaat-gerechtsdeurwaarder toegevoegd is geweest aan mevrouw [     ], destijds waarnemend gerechtsdeurwaarder en verbonden aan [     ]. De gerechtsdeurwaarder heeft verder aangevoerd dat bij haar bekend is dat er bij [     ] standaard naar de inkomsten van een schuldenaar wordt gevraagd wanneer de executoriale titel wordt betekend. Dat was in elk geval (al) zo toen verweerder aan mevrouw [     ] was toegevoegd. De gerechtsdeurwaarder wenst op te merken dat zij indertijd haar “routes” aangeleverd kreeg via de afdelingen die de conceptexploten aanmaakten. Het is de gerechtsdeurwaarder bekend dat artikel 475c sub b Rv een beslagvrije voet aan de VI toekent. Een en ander betekent echter niet dat de beslagvrije voet in een concreet geval niet op “nihil” kan worden vastgesteld. Wanneer een schuldenaar immers nog over andere inkomsten beschikt waar geen beslag op ligt, kan de beslagvrije voet (overeenkomstig het bepaalde in artikel 475d lid 6 Rv) worden verlaagd. Aangezien het onderhavige beslag op 12 oktober 2011 is gelegd weet de gerechtsdeurwaarder niet meer wat er op die datum precies is gebeurd in dit concrete geval. In elk geval mag duidelijk zijn dat er voor haar, hij het leggen van het beslag, onvoldoende reden zijn geweest om te twijfelen aan de juistheid van de (voorlopig), door een medewerker, berekende beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat zij enig vertrouwen mocht hebben in de werkzaamheden van haar (toenmalige) collega’s. Bovendien lijkt klager gelet op de formulering van de klacht het niet zozeer oneens te zijn met de hoogte van de beslagvrije voet, doch met de wijze waarop tot die conclusie tot stand is gekomen.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Bij het leggen van het beslag is een gerechtsdeurwaarder verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g  lid 1e). De gerechtsdeurwaarder mag daarbij in beginsel afgaan op de op dat moment bij hem bekende informatie.

4.2 Het op nihil stellen van de beslagvrije voet is in beginsel slechts mogelijk bij een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft, dan wel indien de schuldenaar beschikt over voldoende andere inkomsten waar geen beslag op ligt. In het laatste geval kan de beslagvrije voet (overeenkomstig het bepaalde in artikel 475d lid 6 Rv) met dat andere inkomen worden verlaagd, waarbij afhankelijk van de hoogte van die inkomsten de beslagvrije voet op nihil kan uitkomen

4.3 In het huidige systeem van de beslagvrije voet is de berekening van de beslagvrije voet een complexe zaak. Dit wordt door de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders en de wetgever ook onderkend. Er wordt gewerkt aan een ander systeem. Tot aan het moment dat het systeem is veranderd geldt echter het huidige systeem. De gerechtsdeurwaarder is voor het vaststellen van de beslagvrije voet afhankelijk van de gegevens die door klager zelf dienen te worden aangeleverd. De Kamer gaat ervan uit dat, zoals door zowel gerechtsdeurwaarder sub 1 als gerechtsdeurwaarder sub 2 is aangevoerd, aan het exploot waarbij het vonnis aan klager is betekend een zogenaamde verklaring van inkomsten en uitgaven was toegevoegd. Dat is ook een gebruikelijke gang van zaken. Klager heeft niet weersproken dat hij dit formulier niet ingevuld aan het toenmalige kantoor van de gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft geretourneerd. Daarmee ontbeerde gerechtsdeurwaarder sub 2 informatie over (de hoogte van) de inkomsten van klager, hetgeen kennelijk aanleiding heeft gevormd de beslagvrije voet tot nihil te verlagen.

4.4  In zijn algemeenheid zal bij een beslag op periodieke inkomsten niet mogen worden aangenomen dat de schuldenaar daarnaast nog over andere periodieke inkomsten beschikt, die minimaal gelijk zijn aan de beslagvrije voet zodat bij de beslaglegging ingevolge artikel 475d lid 6 Rv verder geen beslagvrije voet meer gehanteerd hoeft te worden. Dat ligt echter anders als het in beslag te nemen periodieke inkomen een voorlopige teruggaaf ter zake van Inkomstenbelasting betreft. Het feit dat een schuldenaar aanspraak heeft op een voorlopige teruggaaf impliceert immers dat hij inkomsten geniet waarover inkomstenbelasting verschuldigd is. Hoe hoog dit inkomen precies is kan de gerechtsdeurwaarder niet vaststellen zolang de schuldenaar daarover geen informatie verstrekt. Nu dit inkomen, daar waar sprake is van een voorlopige teruggaaf, echter vrijwel steeds minimaal gelijk zal zijn aan de beslagvrije voet valt te billijken dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet verlaagt tot nihil, totdat de schuldenaar informatie over legt waaruit blijkt dat zijn resterende inkomen lager is dan de voor hem geldende beslagvrije voet.

4.5 De Kamer is dan ook van oordeel dat gerechtsdeurwaarder sub 2 niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door in haar beslagexploot een beslagvrije voet van ‘nihil’ te vermelden.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht met betrekking tot de beslagvrije voet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, en mrs. A. Sissing en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.