ECLI:NL:TGDKG:2014:37 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW295.2012

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:37
Datum uitspraak: 11-03-2014
Datum publicatie: 14-03-2014
Zaaknummer(s): GDW295.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Schorsing
Inhoudsindicatie:   Tussenbeslissing:   De beroepsorganisatie verwijt twee van haar leden buitensporig hoge executiekosten aan schuldenaren te berekenen en buitenproportionele ambtshandelingen te verrichten. De beroepsorganisatie vermoed dat door deze leden een bestendig kantoorbeleid wordt gevoerd dat erop is gericht hoge executiekosten te maken. De Kamer is van oordeel dat gelet op de omstandigheden en stellingen en de ter zitting hierop gegeven nadere toelichting dat een nader onderzoek is aangewezen naar de vraag of het door de beroepsorganisatie geuite vermoeden juist is. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) wordt met het onderzoek belast. (zie verder: ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0924).   Eindbeslissing: Uit het door het BFT opgemaakte rapport van bevindingen blijkt dat de gerechtsdeurwaarders in een groot aantal dossiers kosten in rekening hebben gebracht waarvoor de wet geen ruimte biedt. Verder blijkt uit het rapport dat het combineren van overbetekeningen bij de gerechtsdeurwaarders niet gebruikelijk was, althans dat de kosten van de overbetekeningen niet in alle gevallen werden beperkt tot de kosten van één overbetekening. Ook heeft in een groot aantal zaken geen overbetekening plaatsgevonden. De door de gerechtsdeurwaarders daarvoor gegeven verklaring acht de Kamer onvoldoende. Dat er over een langere periode meerdere beslagen worden gelegd is op zich niet laakbaar. Uit de bevindingen van het BFT blijkt echter dat door de gerechtsdeurwaarders in 2010 en 2011 structureel (vrijwel gelijktijdig) beslag is gelegd onder 2 banken tegelijk. Na dit in eerste instantie te hebben ontkend, zijn de gerechtsdeurwaarders ter zitting van 18 december 2012 terug gekomen op het eerder ingenomen standpunt en hebben zij dit erkend. De Kamer is van oordeel dat het standaard beslag leggen onder twee banken tegelijk gedurende een langere periode onjuist is en tuchtrechtelijk laakbaar. De hoeveelheid en de periode waarin de beslagen werden gelegd, maakt dat het tot het bedrijfsbeleid kan worden gerekend om dit te doen. Dat er kosten zijn gecrediteerd doet hieraan niet af. Immers creditering ten behoeve van schuldenaren (die uiteindelijk de rekening hebben betaald) is gesteld noch gebleken.   De Kamer komt tot het oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar is. Gelet op de aard (blijkens het rapport op structurele wijze in duizenden zaken meerdere beslagen leggen) en de ernst van dit handelen, acht het de Kamer in dit geval het opleggen van een schorsing een passende maatregel. De Kamer heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat er ontruimingskosten in rekening worden gebracht waar tegenover een tarief noch (wettelijke) legitimatie bestaat. De gerechtsdeurwaarders doen hier ernstige afbreuk aan het vertrouwen dat door het publiek in de gerechtsdeurwaarder als bekleder van een openbaar ambt wordt gesteld. Schorsing van drie maanden opgelegd aan beide gerechtsdeurwaarders  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 maart 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 295.2012 ingediend door:

DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE  VAN GERECHTSDEURWAARDERS,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

klager,

gemachtigde: [     ],

tegen:

1) [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

2) [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

1. Het verdere verloop van de procedure

1.1 Bij tussenbeslissing van 5 februari 2013, waarnaar de Kamer verwijst voor het verloop van het geding tot die dag, heeft de Kamer een onderzoek gelast bij de gerechtsdeurwaarders en het BFT met het onderzoek belast. Op 10 september 2013 is het rapport van het BFT bij de administratie van de Kamer ingekomen.

1.2 Bij brieven van 10 oktober 2013 (klager) en 15 oktober 2013 (beklaagden) hebben partijen een reactie gegeven op het door het BFT uitgebrachte rapport

1.3 De mondelinge behandeling is voortgezet op 28 januari 2014. De gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarders vergezeld door hun gemachtigde zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

1.4 Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 maart 2014.

2. Beoordeling van de klacht

2.1 In zijn tussenbeslissing van 5 februari 2013 heeft de Kamer een nader onderzoek gelast naar de vraag of het door klager geuite vermoeden dat er sprake is of is geweest van een door de gerechtsdeurwaarders gevoerd bestendig kantoorbeleid dat erop is gericht hoge executiekosten te maken juist is. Aan het BFT is opdracht gegeven over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 per dossier te onderzoeken welke en hoeveel beslagen zijn gelegd, te onderzoeken in hoeveel dossiers er kosten zijn gematigd en gecrediteerd en een analyse te maken of er onnodige of buitensporige kosten zijn gemaakt.

2.2 In het rapport heeft het BFT de volgende bevindingen en conclusies opgenomen:

Pagina 8

Ontruimingskosten

Bevinding BFT

In 42 dossiers is in totaal 46 maal een bedrag van € 200,00 in rekening gebracht aan de debiteuren onder de noemer ‘ontruimingskosten’. Het BFT heeft zich bij deze kosten afgevraagd of hier sprake zou kunnen zijn van onnodige of buitensporige kosten.

Pagina 8 en 9

Overbetekeningen bankbeslagen

Bevinding BFT

Uit de beoordeelde dossiers blijkt dat het standaardwerkwijze is binnen de onderzochte kantoren om gelijktijdig met het opstellen en aanmaken van de exploten voor een bankbeslag de bijbehorende exploten voor de overbetekening aan te maken. Daarbij vind tevens de financiële verwerking van de exploten in het dossier ([     ] dossier) plaats. Deze werkwijze brengt met zich dat, indien de gerechtsdeurwaarder besluit om het bankbeslag alsnog niet te leggen, de exploten [zowel beslag als overbetekening] gecrediteerd moeten worden in het dossier. Tevens brengt de toegepaste werkwijze met zich mee dat, indien vrijwel gelijktijdig onder meer banken beslag gelegd wordt, er meer dan één overbetekening [althans financieel] in het dossier wordt verwerkt.

Als gevolg van de binnen het kantoor gekozen werkwijze bestaat het risico dat bij een aantal dossiers ten onrechte kosten van overbetekening bij een debiteur in rekening kunnen worden gebracht.

Conclusie BFT

Het BFT heeft vastgesteld dat het in de beoordeelde dossiers qua werkwijze niet gebruikelijk was om in het geval van meer dan één bankbeslag de overbetekeningen te combineren, althans de kosten te beperken tot één overbetekening. Derhalve bestaat het risico dat bij een aantal dossiers ten onrechte kosten van overbetekening bij een debiteur in rekening kunnen worden gebracht.

Pagina 9

Bankbeslagen

Bevinding BFT

Tenminste in 2010 en 2011 is het niet ongebruikelijk om bij de aanvang van het executietraject één of meer bankbeslagen te leggen. Het BFT merkt op dat in de beoordeelde dossiers de bankbeslagen vaak [vrijwel gelijktijdig] werden gelegd bij de ING-bank en bij de ABN-AMRO-bank.

Ter afsluiting heeft het BFT in het rapport opgenomen dat het BFT zich met name heeft gericht op drie bijzondere kosten: ontruimingskosten, overbetekeningen bankbeslagen en bankbeslagen. Met betrekking tot de ontruimingskosten bestaat er geen BTAG-tarief, voor de overbetekeningen geldt dat door de gehanteerde werkwijze het risico bestaat dat de kosten van de overbetekeningen niet worden beperkt tot één overbetekening, voor de bankbeslagen geldt dat de gerechtsdeurwaarders zorgvuldiger zouden hebben kunnen handelen door de informatie van de banken in het dossier te documenteren. Het BFT heeft vastgesteld dat het combineren van overbetekeningen niet gebruikelijk was, althans dat de kosten van de overbetekeningen niet in alle gevallen werden beperkt tot de kosten van één overbetekening.

2.3 Uit bovenvermelde bevindingen blijkt het volgende. In een groot aantal dossiers is door de gerechtsdeurwaarders een bedrag in rekening gebracht onder de noemer ontruimingskosten. Anders dan de gerechtsdeurwaarders is de Kamer van oordeel dat die kosten het bestek van het onderhavige onderzoek niet te buiten gaan. Het betreft hier kosten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen in het kader van de door de Kamer verzochte analyse van onnodig gemaakte kosten. In het door het BFT opgemaakte rapport hebben de gerechtsdeurwaarders op dit punt aangevoerd dat deze kosten in het bijzonder betrekking hebben op diverse voorbereidingswerkzaamheden, waaronder afstemming met gemeente, politie, sleutelsmid en verhuizers. Volgens de gerechtsdeurwaarders zit hierin tevens begrepen de vergoeding voor de bijzondere huisbezoeken welke in het kader van voorkoming van de ontruiming plaatsvinden bij de betrokkenen en behelst dit bedrag een vergoeding ter dekking van kosten bij afmelding.

2.4 De Kamer overweegt dat ontruimingskosten eerst in rekening gebracht kunnen worden nadat zij daadwerkelijk zijn gemaakt. Een ontruimingstitel biedt geen grondslag voor de executie van die kosten. Ook indien het gaat om kosten ter voorbereiding van een ontruiming zal daar een deugdelijke grondslag voor moeten zijn. De Kamer is het met klager eens dat de wet geen ruimte biedt voor het doorberekenen van kosten voor het afstemmen met de gemeente. De wet biedt ook geen ruimte voor het doorberekenen van kosten voor het afleggen van bijzondere huisbezoeken. In het belang van de rechtszekerheid mogen niet zonder meer willekeurige en ongespecificeerde kosten ten laste van een schuldenaar opgevoerd worden. Een schuldenaar die met kosten geconfronteerd wordt, moet immers op eenvoudige wijze kunnen nagaan of die kosten juist zijn. Dat is hier niet het geval. De door de gerechtsdeurwaarders in hun reactie op het rapport van het BFT gemaakte vergelijking met regelingskosten ter voorkoming van executie gaat naar het oordeel van de Kamer niet op. Bij de ontruimingskosten wordt standaard een vast bedrag in rekening gebracht terwijl het in de door de gerechtsdeurwaarders aangehaalde uitspraak ging om een betalingsregeling waarbij per deelbetaling een (gering) bedrag aan regelingskosten in rekening werd gebracht. Bovendien is bij bestuursregel van klager van 15 maart 2010 vastgelegd dat de gerechtsdeurwaarder geen betalingsregeling treft noch bemiddeling verleent bij het tot stand komen van een betalingsregeling tussen schuldeiser en schuldenaar, waarbij schuldenaar wordt toegestaan het verschuldigde in termijnen te voldoen onder de voorwaarde dat de schuldenaar een vergoeding dient te voldoen.

2.5 Verder blijkt uit de bevindingen van het BFT dat het combineren van overbetekeningen bij de gerechtsdeurwaarders niet gebruikelijk was, althans dat de kosten van de overbetekeningen niet in alle gevallen werden beperkt tot de kosten van één overbetekening. Ook dat acht de Kamer klachtwaardig. Uit de tabel op pagina 5 blijkt dat er in 2011 in totaal 10388 loon- en bankbeslagen zijn gelegd. In die periode is zo blijkt uit de tabel in 2078 gevallen het beslag overbetekend. De door de gerechtsdeurwaarders daarvoor aangevoerde reden dat in een aantal gevallen het beslag werd opgeheven voordat het is overbetekend, geeft geen goede verklaring voor het feit dat in een dermate groot aantal zaken geen overbetekening heeft plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarders hebben zich niet gehouden aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot het overbetekenen van een beslag, hetgeen laakbaar wordt geacht.

2.6 Dat er over een langere periode meerdere beslagen worden gelegd is op zich niet laakbaar. Uit bovenvermelde bevindingen van het BFT blijkt echter dat door de gerechtsdeurwaarders in 2010 en 2011 structureel (vrijwel gelijktijdig) beslag is gelegd onder 2 banken tegelijk. Na dit in eerste instantie te hebben ontkend, zijn de gerechtsdeurwaarders ter zitting van 18 december 2012 terug gekomen op het eerder ingenomen standpunt en hebben zij dit erkend. De Kamer is van oordeel dat het standaard beslag leggen onder twee banken tegelijk gedurende een langere periode onjuist is en tuchtrechtelijk laakbaar. De door de gerechtsdeurwaarders daarvoor aangevoerde reden -een andere cultuur bij door de gerechtsdeurwaarders van een opdrachtgever overgenomen personeel- maakt het handelen niet verschoonbaar. De Kamer overweegt in dit verband dat de gerechtsdeurwaarders verantwoordelijk zijn voor het handelen van hun personeel. Daarnaast valt niet in te zien op welke grond medewerkers eigenmachtig kunnen beslissen hoeveel (bank)beslagen er mogen worden gelegd. Dat, de hoeveelheid en de periode waarin de beslagen werden gelegd, maakt dat het tot het bedrijfsbeleid kan worden gerekend om dit te doen. Dat er kosten zijn gecrediteerd doet hieraan evenmin af. Immers creditering ten behoeve van schuldenaren (die uiteindelijk de rekening hebben betaald) is gesteld noch gebleken.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders dat de bevindingen van het BFT geen bewijs opleveren van de juistheid van de door klager ingediende klachten, dient dan ook te worden gepasseerd. Het voorgaande brengt de Kamer tot het oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar is. Gelet op de aard (blijkens het rapport op structurele wijze in duizenden zaken meerdere beslagen leggen) en de ernst van dit handelen, acht het de Kamer in dit geval het opleggen van een schorsing een passende maatregel. De Kamer heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat er ontruimingskosten in rekening worden gebracht waar tegenover een tarief noch (wettelijke) legitimatie bestaat. De gerechtsdeurwaarders doen hier ernstige afbreuk aan het vertrouwen dat door het publiek in de gerechtsdeurwaarder als bekleder van een openbaar ambt wordt gesteld.

4. Anders dan  verzocht, ziet de Kamer geen aanleiding om bij het opleggen van een maatregel rekening te houden met de positie van de gerechtsdeurwaarders onderling. Hetgeen daartoe door de gerechtsdeurwaarders is aangevoerd -dat op de vestiging te [     ] weinig executiekosten zijn gemaakt- acht de Kamer daartoe onvoldoende. Ook heeft de tuchtprocedure niet dermate lang geduurd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van schorsing op voor de duur van drie maanden, welke maatregel van kracht wordt op een na het onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarders door de Kamer meegedeelde datum.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A. Sissing en  A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.