ECLI:NL:TGDKG:2014:260 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW25.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:260
Datum uitspraak: 28-10-2014
Datum publicatie: 27-02-2015
Zaaknummer(s): GDW25.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Toevoeging. Welke kosten mogen worden doorberekend. De vergoeding voor de gerechtsdeurwaarders op grond van de Wet op de rechtsbijstand is geregeld in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. De gerechtsdeurwaarders ontvangen voor hun diensten, waaronder de tenuitvoerlegging van een uitspraak, van rijkswege een vergoeding van 75% van de bedragen die zij volgens het Btag zouden hebben mogen berekenen. Artikel 40 Wet op de rechtsbijstand bepaalt voorts dat de rechtzoekende partij in een zaak waarin op grond van deze wet rechtsbijstand wordt verleend, behoudens verschotten, geen kosten verschuldigd is voor - onder meer - de bijstand bij de executie.  Dit stelsel van regels leidt tot de conclusie dat een gerechtsdeurwaarder -behoudens door hem gemaakte verschotten- de kosten die hij of zij in gevallen als het onderhavige heeft gemaakt, bij de rechtbank kan declareren, maar niet bij klaagster. Het doel van de regeling is immers dat de minvermogende rechtzoekende van deze kosten blijft gevrijwaard. Klacht gegrond. Maatregel van berisping opgelegd. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 oktober 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 25.2014 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief van 16 januari 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 14 maart 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 23 september 2014 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 28 oktober 2014.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      De gerechtsdeurwaarder is in opdracht van klaagster belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis van 5 oktober 2011 van de rechtbank [     ] aarbij een vordering tot betaling van een geldsom aan klaagster is toegewezen. In die procedure heeft klaagster geprocedeerd met een op 21 augustus 2003 afgegeven civiele toevoeging

b)      Ten laste van de debiteur is door de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op een AOW-uitkering waarbij maandelijks gelden zijn afgedragen.

c)      Voornoemd vonnis door het gerechtshof [     ] in 2013 vernietigd waarbij de vordering van klaagster alsnog is afgewezen.

d)     Op 9 september 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een einddeclaratie aan klaagster verzonden.

e)      Bij brieven van 21 oktober 2013 en 15 november 2013 heeft de gemachtigde van klaagster bezwaar gemaakt tegen de declaratie.

2. De klacht

2.1 Klaagster klaagt samengevat over het feit dat de gerechtsdeurwaarder aan haar kosten in rekening brengt die geacht worden begrepen te zijn in de vergoeding gesubsidieerde rechtsbijstand die hij van de staat ontvangt. Een gerechtsdeurwaarder mag in toegevoegde zaken geen kosten in rekening brengen die niet in overeenstemming zijn met de regeling voor gesubsidieerde rechtsbijstand, in het bijzonder artikel 40 van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 40 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Uit de samenhangende artikelen 9, 10 en 13 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) blijkt eveneens dat het de bedoeling is dat in toegevoegde zaken louter de verschotten en de btw aan de cliënt doorbelast worden.

2.2 Blijkens de toelichting, die de gerechtsdeurwaarder op de declaratie d.d. 9 september 2013 heeft gegeven, en ook blijkens de gevoerde correspondentie, huldigt de gerechtsdeurwaarder echter het standpunt dat kosten die de overheid niet expliciet op grond van de civiele toevoeging vergoedt, bij de opdrachtgever in rekening gebracht mogen worden. Dit standpunt is volgens klaagster onjuist. De vergoeding van overheidswege is een kwestie tussen de overheid en de gerechtsdeurwaarder. De rechtszoekende staat daarbuiten. Mogelijk worden bij het vaststellen van de vergoeding die de gerechtsdeurwaarder van overheidswege verkrijgt, bepaalde kostensoorten niet expliciet benoemd. Dat enkele feit brengt niet mee dat de rechtzoekende om die reden met die onbenoemd gebleven kostensoorten belast mag worden. Het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand is omgekeerd: aan de toegevoegde rechtzoekende mag uitsluitend in rekening worden gebracht hetgeen op grond van artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 toegestaan is.

2.3  De vergoeding van overheidswege ziet niet alleen op de explootkosten. De vergoeding die een gerechtsdeurwaarder van overheidswege verkrijgt, omvat alle overige kosten of die vergoeding moet althans worden geacht alle overige kosten te omvatten. De vergoeding van overheidswege dient mede tot dekking van de rechtstreeks met een ambtshandeling samenhangende voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden die voor een goede verrichting van die ambtshandeling noodzakelijk zijn. Klaagster verwijst naar artikel 1 van het Btag, waarnaar artikel 40 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 verwijst. Klaagster verwijst tevens naar een beschikking die de Kamer op 27 april 2004 onder zaaknummer 36.2003 omtrent dergelijke bijkomende afwikkelingskosten heeft gegeven.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend een declaratie te hebben gezonden met

een totaalbedrag van € 259,27. Klaagster heeft al erkend dat de kosten, verbonden aan de ingewonnen informaties uit de basisadministratie, vergoed dienen te worden omdat die kosten verschotten zijn, die op grond van artikel 40 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 niet onder de aan klaagster verleende toevoeging vallen.

Hetzelfde kan gezegd worden over de bij de uitkerende instanties ingewonnen informatie aangaande de inkomstenbronnen van de debiteur. Daarvoor is enerzijds elektronische informatie ingewonnen bij UWV-polis en anderzijds schriftelijke informatie bij het ABP. Voor die informatie-handelingen is € 7,00 ex btw berekend, aan te merken als verschotten.

3.2 Ter discussie staan nog de berekende verdeelkosten, alsmede de bureau- en dossierkosten. Voor de verwerking van de krachtens een (periodiek) beslag onder een derde verkregen ontvangsten, mag de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 3 van het Btag maandelijks een vergoeding rekenen. Betreft het een enkelvoudig beslag, dan bedraagt die vergoeding € 9,71 per maand en met ingang van 1 januari 2013 € 9,78 per maand, exclusief btw. Bij een enkelvoudig beslag kan beter van boekingskosten worden gesproken, want er viel niks te verdelen. Er moest wel geadministreerd en verwerkt worden, dus die kosten werden wel degelijk gemaakt. Op grond van het gelegde beslag werden 18 ontvangsten verwerkt over een periode van evenzovele maanden. Normaal gesproken dienen de verdeel- of boekingskosten door de gerechtsdeurwaarder eerst op het krachtens beslag ontvangen bedrag in mindering te worden gebracht, waarna de netto ontvangst als “betaling” in het dossier wordt geboekt. Echter het vonnis, op grond waarvan geëxecuteerd werd, is in hoger beroep vernietigd. Daardoor ontviel de rechtmatigheid aan de krachtens het derde-beslag ingehouden en afgedragen gelden, dus de eerdergenoemde 18 ontvangsten moesten volledig aan de debiteur, ten laste van wie het beslag was gelegd, worden terugbetaald.

3.3 Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder minstens 20 andere handelingen verricht in het onderhavige dossier. Niet gekoppeld aan een ambtshandeling, maar betrekking hebbend op onder meer een poging een betalingsregeling met debiteur te treffen, de gemachtigde van klaagster van informatie te voorzien, correspondentie met de advocaat van debiteur en dergelijke. De 18 boekingen konden niet meer worden bekostigd uit de ontvangen gelden. Die waren immers volledig terugbetaald. Alle overige werkzaamheden konden al niet “gelinkt” worden aan een ambtshandeling of de tenuitvoerlegging van de titel, maar konden dat al helemaal niet meer toen de titel was vernietigd.

3.4 De gerechtsdeurwaarder vraagt zich af of hij alle door hem verrichte werkzaamheden voor lief moet nemen, of dat deze voor rekening van klaagster komen. Klachtwaardig acht de gerechtsdeurwaarder zijn handelwijze niet.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarders-wet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend en kandidaat-gerechtsdeurwaarders daaronder begrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen. Ter beoordeling staat of door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld in de zin van voormeld artikel.

4.2 De Kamer overweegt als volgt. Het gaat om de vraag of een gerechtsdeurwaarder zijn of haar kosten, die in eerste instantie ten laste van de debiteur werden gebracht maar na vernietiging in hoger beroep van het vonnis in eerste aanleg moesten worden terugbetaald, in rekening mag brengen bij de executerende partij die op basis van een toevoeging procedeerde in de zaak waarin de titel voor de executie werd verkregen.

4.3 De Kamer overweegt dat op grond van de Wet op de rechtsbijstand de vergoeding voor de op toevoeging verleende rechtsbijstand nader wordt geregeld in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 terwijl in datzelfde besluit volgens de Wet op de rechtsbijstand ook de vergoedingen worden geregeld voor diensten die bij de verlening van die toegevoegde rechtsbijstand zijn verricht door - onder meer - gerechtsdeurwaarders. De vergoeding voor de gerechtsdeurwaarders is in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 aldus geregeld dat de gerechtsdeurwaarders voor hun diensten, waaronder de tenuitvoerlegging van een uitspraak, van rijkswege een vergoeding ontvangen van 75% van de bedragen die zij volgens het Btag zouden hebben mogen berekenen. Artikel 40 Wet op de rechtsbijstand bepaalt voorts dat de rechtzoekende partij in een zaak waarin op grond van deze wet rechtsbijstand wordt verleend, behoudens verschotten, geen kosten verschuldigd is voor - onder meer - de bijstand bij de executie.

4.4 De Kamer kan de gerechtsdeurwaarder volgen in zijn betoog dat onder verschotten ook wordt verstaan de door hem bij de uitkerende instanties ingewonnen informatie aangaande de inkomstenbronnen van de debiteur. Voor het overige geldt dat het onder 4.3 genoemde stelsel van regels, dat in alle duidelijkheid tot de conclusie leidt dat een gerechtsdeurwaarder -behoudens door hem gemaakte verschotten- de kosten die hij of zij in gevallen als het onderhavige heeft gemaakt, bij de rechtbank kan declareren, maar niet bij klaagster. Het doel van de regeling is immers dat de minvermogende rechtzoekende van deze kosten blijft gevrijwaard.

5. Op grond van het voorgaande beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond,

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en          mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van             28 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.