ECLI:NL:TGDKG:2014:235 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW29.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:235
Datum uitspraak: 16-12-2014
Datum publicatie: 22-01-2015
Zaaknummer(s): GDW29.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Meerdere klachtonderdelen. Het niet door middel van correspondentie op de hoogte stellen van de bewindvoerder en klachten met betrekking tot de kosten waaronder de voorrijkosten van de sleutelspecialist. Correspondentie dient mede aan de bewindvoerder te worden verricht. Met betrekking tot de klacht over de kosten van de sleutel-specialist verwijst de Kamer naar rechtspraak van het Gerechtshof dat heeft beslist dat een gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van een sleutel-specialist die geen werkzaamheden heeft verricht niet bij een debiteur in rekening mag brengen. Het door de gerechtsdeurwaarder op dit punt ingenomen standpunt is weliswaar verdedigbaar echter de onderhavige casus wijkt niet dusdanig af van de casus die destijds aan het gerechtshof Amsterdam werd voorgelegd dat de Kamer aanleiding ziet om van dat oordeel af te wijken. Klachten deels gegrond en de maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 december 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 29.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 21 januari 2014, heeft klaagster een klacht ingediend tegen

beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief, ingekomen op 10 juli 2014, heeft klaagster bijlagen aan de Kamer doen

toekomen.

Bij verweerschrift, ingekomen op 17 april 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de

klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 november 2014 alwaar de

gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 16 december 2014.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           [     ] (hierna: de bewindvoerder) is op 27 januari 2005 tot bewindvoerder van klaagster benoemd.

-           Een collega van de gerechtsdeurwaarder is belast met een op 16 augustus 2013 tegen klaagster gewezen verstekvonnis. Het betreft een schuld van [     ]. Eisers waren [     ] en netbeheerder [     ]. Klaagster is veroordeeld tot betaling van haar schuld aan haar energieleverancier en deze is door de rechter gemachtigd om de energielevering aan klaagster te onderbreken.

-           Op 6 september 2013 is het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 9 oktober 2013 heeft de bewindvoerder de gerechtsdeurwaarder per brief medegedeeld dat klaagster onder bewind is gesteld. Daarbij is het kenmerk van een oud, reeds door de gerechtsdeurwaarder afgesloten dossier vermeld.

-           Bij brief van 28 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gesommeerd tot betaling binnen drie dagen van een betalingsachterstand aan de netbeheerder, bij gebreke waarvan op 8 november 2013 tot afsluiting van haar energielevering zou worden overgegaan door verwijdering van de gas-en/of elektrameter en aan haar de voorrijkosten van een slotenmaker in rekening zouden worden gebracht.

-           Op 8 november 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de energielevering laten afsluiten. Klaagster was op dat moment thuis. Desondanks heeft de gerechts-deurwaarder de kosten van de slotenmaker in rekening gebracht.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder een onrechtmatige titel tracht te executeren, omdat haar bewindvoerder niet in de procedure en bij de verdere correspondentie is betrokken;

b: de gerechtsdeurwaarder met de brief van 28 oktober 2013 onnodige druk heeft uitgeoefend door daarin te dreigen met afsluiting van de energielevering bij niet betaling;

c: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte de voorrijkosten van de sleutelspecialist in rekening heeft gebracht nu zij thuis was en deze dus niet in actie had hoeven komen;

d: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een hoofdsom van € 200,00 in rekening heeft gebracht terwijl hiervoor geen enkele grondslag bestaat;

e: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een bedrag van € 198,45 voor het proces-verbaal in rekening heeft gebracht;

f: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte op 14 november 2013 een bedrag van € 247,62 aan executiekosten in rekening heeft gebracht, nu in de brief van 28 oktober 2013 een lager bedrag staat vermeld;

g: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte de opdracht heeft aangenomen, nu de opdrachtgever een collega van de gerechtsdeurwaarder al eerder had ingeschakeld.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De klacht van klaagster richt zich tegen alle (toegevoegd kandidaat-)gerechts-deurwaarders die bij [     ] werkzaam zijn. Nu klaagster dat niet nader heeft gemotiveerd kan er niet zonder meer van uit worden gegaan dat alle (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders van [     ] te [     ] dezelfde werkwijze hanteren. Elke (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en maakt zijn eigen afwegingen. De klacht dient dan ook geacht te zijn gericht tegen de (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarder die in het onderhavige dossier de beklaagde handelingen heeft verricht. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder  [     ] als beklaagde dient te worden aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing al rekening gehouden.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat het de gerechtsdeurwaarder, gelet op het niet automatisch kunnen koppelen van in oude dossiers bekende gegevens aan nieuwe dossiers, niet kan worden verweten dat hij de bewindvoerder niet in de gerechtelijke procedure heeft betrokken. Dit is echter anders voor zover het betreft de na 9 oktober 2013 gevoerde correspondentie, omdat de bewindvoerder de gerechtsdeurwaarder bij brief van die datum op de hoogte heeft gesteld van het beschermingsbewind. Dat de gemachtigde in die brief een onjuist kenmerk heeft vermeld ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van de plicht een nader onderzoek in te stellen naar de achtergrond van de mededeling in die brief. Dit geldt te meer nu het door de bewindvoerder in die brief genoemde kenmerk een dossier betrof dat reeds een paar jaar eerder door de gerechtsdeurwaarder was gesloten en gearchiveerd, zodat voor de gerechtsdeurwaarder duidelijk moest zijn dat van een vergissing sprake was. Vorenstaande omstandigheden brengen met zich dat de gerechtsdeurwaarder vanaf 9 oktober 2013 op de hoogte was of had kunnen zijn van het beschermingsbewind. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door nadien zijn correspondentie niet mede aan de bewindvoerder te richten.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat het gewezen vonnis de basis levert om tot afsluiting van de energielevering over te gaan. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door in de brief van 28 oktober 2014 betaling van een achterstallig bedrag te vragen en melding te maken van de mogelijkheid om tot afsluiting over te gaan. Het is uiteindelijk aan de voorzieningenrechter om te bepalen of terecht tot die afsluiting is overgegaan. Er is met de brief van 28 oktober 2014 dus geen oneigenlijke druk uitgeoefend.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat het gerechtshof Amsterdam bij beslissing van 27 augustus 2013 (zaaknummer 200.125.201/01 GDW) heeft beslist dat een gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van een sleutel-specialist die geen werkzaamheden heeft verricht niet bij een debiteur in rekening mag brengen. De gerechtsdeurwaarder stelt zich echter op het standpunt dat voor een juiste verrichting van de ambtshandeling kosten door derden moeten worden gemaakt, in dit geval de kosten van een sleutelspecialist. Wanneer er bijvoorbeeld tien afsluitingen op een rij staan, dan dient een goed handelend gerechtsdeurwaarder zich te verzekeren van directe bijstand van een hulpofficier van justitie en een sleutelspecialist. Indien hij dat niet doet, en geen van de deuren wordt vrijwillig geopend, dan zal dat in de praktijk betekenen dat geen van de tien afsluitingen doorgang zal vinden. Het is volgens de gerechtsdeurwaarder een illusie om te veronderstellen dat een sleutelspecialist op afroep door een gerechtsdeurwaarder beschikbaar is. Hoewel het standpunt van de gerechtsdeurwaarder verdedigbaar is wijkt de onderhavige casus niet dusdanig af van de casus die destijds aan het gerechtshof Amsterdam werd voorgelegd dat de Kamer aanleiding ziet om van dat oordeel af te wijken.

4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de Kamer dat dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vonnis, waarover deze Kamer niet kan oordelen. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd.

4.7 Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt de Kamer dat de gerechtsdeur-waarder voor wat de kosten van het proces-verbaal aansluiting heeft gezocht bij de kosten van een proces-verbaal van een gedwongen ontruiming. Dat dit gerechtvaardigd is blijkt uit de toelichting die is gegeven kort na de invoering van het Btag door de commissie die dat besluit heeft voorbereid. De basis hiervoor wordt gevormd door artikel 434a Rv. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.8 Met betrekking tot klachtonderdeel f overweegt de Kamer dat het verschil van € 247,62 aan executiekosten ten opzichte van de in de brief van 28 oktober 2013 wordt veroorzaakt doordat de rechtbank klaagster onder andere heeft veroordeeld tot betaling van € 87,06 per aansluiting, indien en voor zover daadwerkelijk afsluiting van de elektriciteits- en/of gasaansluiting heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval heeft de gerechtsdeurwaarder voor twee aansluitingen een bedrag van € 174,12 aan vergoeding voor [     ] geboekt en bij klaagster in rekening gebracht. De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij dit bedrag per abuis onder de post executiekosten in de specificatie heeft opgenomen doch dit brengt niet met zich mee dat deze kosten ten onrechte bij klaagster in rekening zijn gebracht. Dit is echter anders met betrekking tot de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte voorrijkosten van de sleutelspecialist, zijnde € 73,50. In rechtsoverweging 4.5 van deze beslissing heeft de Kamer, in lijn met de beslissing van het gerechtshof Amsterdam, geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van de sleutelspecialist die geen werkzaamheden heeft verricht niet bij de debiteur in rekening mag brengen. Nu de gerechtsdeurwaarder zulks wel heeft gedaan heeft hij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.9 Met betrekking tot klachtonderdeel g overweegt de Kamer dat tegen klaagster een tweetal procedures is gevoerd. De procedure waarbij de collega-gerechtsdeurwaarder is ingeschakeld betreft de betalingsachterstand tijdens de contractperiode en de andere de afsluiting wegens contractloosheid. De gerechtsdeurwaarder is dus niet ingeschakeld voor een onnodige procedure.

4.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klachtonderdelen c en f gegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen a, b, d, e en g ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor wat betreft de gegronde klachtonderdelen de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.