ECLI:NL:TGDKG:2014:176 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet373.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:176
Datum uitspraak: 16-09-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet373.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Geldboete van de derde categorie
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer vernietigt de beslissing van de voorzitter. Een van de onderdelen van de klacht betreft het leggen van beslag onder meerdere banken. Uit vaste (tuchtrechtelijke) jurisprudentie onder meer LJN: YB0190 blijkt dat het leggen van beslag onder één of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert, niet is toegestaan. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat de maatschappij nadien substantieel is veranderd en dat het thans algemeen gebruikelijk is dat (ook) door particulieren een of meerdere bankrekeningen worden aangehouden. Gelet daarop en op het recht van een schuldeiser op volledige voldoening van zijn vordering heeft de gerechtsdeurwaarder op daartoe aangevoerde gronden gemeend dat het gerechtvaardigd is om een pilot uit te voeren waarbij gelijktijdig beslag wordt gelegd onder de drie grootste banken. Op gronden als in de beslissing vermeld is de Kamer het niet met de gerechtsdeurwaarders eens en ziet geen aanleiding terug te komen op eerdere rechtspraak. Dit onderdeel van de klacht wordt gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder wordt de maatregel van een geldboete opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM Beslissing van 16 september 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 6 mei 2014 met nummer 873.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 373.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ] en [     ],

respectievelijk gerechtsdeurwaarder en

waarnemend gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden sub 1 en sub 2 (hierna ook: de gerechtsdeurwaarders),

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 7 mei 2013 aan klager verzonden.

Op 20 mei 2013 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014. Van de behandeling ter zitting is  het aan deze beslissing gehechte proces-verbaal opgemaakt.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht in die zin samengevat dat klager zich erover beklaagt dat:

a)       In de brief van 20 augustus 2013 een onnodig korte betalingstermijn hebben gegeven. Voorts is hij van mening dat de gerechtsdeurwaarders onnodig extra kosten hebben gemaakt door onder drie banken beslag te leggen. Hoewel de kosten later zijn gecrediteerd is klager wel de bankkosten ad € 105,00 verschuldigd.

b)       Ten onrechte het GBA hebben geraadpleegd omdat dit zou zijn geschied zonder de intentie om derdenbeslag te leggen.

c)       De handelswijze van de gerechtsdeurwaarders vaste praktijk is en verzoekt de Kamer uit een oogpunt van algemeen belang om hier een nader onderzoek naar in te stellen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

4.1 Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders in deze situatie, waarin al vanaf 2007 met klager is gecorrespondeerd over het voldoen van de onderhavige vordering en waar tot tweemaal toe een betalingsregeling is afgesproken die niet is nagekomen, niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld door klager in 2013 een betalingstermijn van slechts drie dagen te gunnen. Hierbij is van belang dat klager in de voorafgaande jaren steeds is aangeschreven tot voldoening van de vordering. De gerechtsdeurwaarders wijzen er terecht op dat klager zijn adreswijziging niet heeft gemeld en dat het daarom voor zijn rekening en risico komt indien hij correspondentie niet zou hebben ontvangen. Dat klagers e-mail van 25 september 2013 en de beslaglegging elkaar hebben gekruist maakt dit niet anders.

4.2 Dat de gerechtsdeurwaarders het GBA hebben geraadpleegd alvorens klager een laatste maal te manen en beslag te leggen is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Voorts kan het de gerechtsdeurwaarders niet worden tegen geworpen dat zij onder drie banken beslag hebben gelegd. Het was hen immers niet bekend bij welke bank klager een rekening had. Vorenstaande geldt temeer nu enkel de kosten van het beslag dat doel heeft getroffen in rekening zijn gebracht aan klager. Dat door de bank waar klager een rekening heeft ook kosten in rekening worden gebracht bij klager is evenmin klachtwaardig, omdat dat gebruikelijk is in een situatie als deze en dat enkele feit de gerechtsdeurwaarder er niet van kan weerhouden om zijn opdracht uit te voeren.

4.3 Ten aanzien van klagers verzoek om een onderzoek te gelasten  in het algemeen belang merkt de voorzitter op dat het gestelde algemene belang hier niet als een voldoende eigen belang kan worden aangemerkt. Voor het aannemen van een gangbare praktijk die als laakbaar moet worden aangemerkt bestaan geen aanwijzingen. Derhalve bestaat geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat een klager voldoende eigen belangen dient te hebben.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat het onterecht is dat zijn onmogelijkheid tot betalen in het verleden hem nu nog wordt aangerekend. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarders pas jaren na de sommaties weer actie hebben ondernomen. Hij bestrijdt onder verwijzing naar door hem genoemde jurisprudentie dat het de gerechtsdeurwaarders is toegestaan onder drie banken beslag te leggen zonder een gerechtvaardigd vermoeden dat klager daar een rekening had.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer is met de voorzitter van oordeel dat aan klager in de omstandigheden van dit geval geen te korte betalingstermijn is geboden. Kortheidshalve verwijst zij naar de hiervoor weergegeven overweging 4.1 die zij tot de hare maakt. Hierbij merkt de Kamer nog op dat klager, ondanks dat hij wist dat de vordering bestond, nagelaten heeft om zelf op enigerlei wijze de vordering te voldoen, een (nieuwe) betalingsregeling te treffen of anderszins met de gerechtsdeurwaarders in contact te komen om tot een oplossing te komen. Voorts is niet gebleken dat de reden voor de korte betalingstermijn enkel gelegen zou zijn in klagers betalingsonmacht in het verleden, zoals hij stelt.  

7.2 Uit vaste jurisprudentie onder meer LJN: YB0190 (Kamer voor Gerechts-deurwaarders van 15 mei 2007) blijkt dat het leggen van beslag onder een of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert, niet is toegestaan. Ter zitting hebben de gerechtsdeur-waarders toegelicht dat de maatschappij naar hun mening nadien substantieel is veranderd en dat het thans algemeen gebruikelijk is dat (ook) door particulieren een of meerdere bankrekeningen worden aangehouden. Gelet daarop en op het recht van een schuldeiser op volledige vergoeding van zijn vordering hebben de gerechtsdeur-waarders op daartoe aangevoerde gronden gemeend dat het gerechtvaardigd is om een pilot uit te voeren waarbij gelijktijdig beslag wordt gelegd onder de drie grootste banken: ING, ABN AMRO en SNS. Daarbij worden de kosten voor een debiteur beperkt tot één beslag en één overbetekening. De onderhavige vordering maakte deel uit van voormelde pilot. De gerechtsdeurwaarders hebben er nog op gewezen dat hier ook is gebleken dat het vermoeden terecht was dat betrokkene bij één van de hiervoor genoemde banken een rekening had, omdat één van de daar gelegde beslagen ook doel heeft getroffen.

7.3 De Kamer dient de vraag te beantwoorden of de door de gerechtsdeurwaarder vermelde omstandigheden ertoe dienen te leiden dat de Kamer thans anders oordeelt over de vraag of het leggen van zogenoemde ‘multibankbeslagen’ onder omstandig-heden is toegestaan zonder dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat een betrokkene een rekening heeft bij een van de banken waaronder beslag wordt gelegd is. Die vraag beantwoordt de Kamer ontkennend op grond van het navolgende.

7.4 Het is de Kamer niet gebleken dat, in tegenstelling tot hetgeen de gerechts-deurwaarders stellen, in het onderhavige geval sprake was van een dergelijk gerechtvaardigd vermoeden. Het enkele feit dat een gerechtsdeurwaarder bevoegd is tot de gehele executie en dat hij op grond van artikel 435, eerste lid, Rv gelijktijdig beslag mag leggen op alle voor verhaal vatbare goederen betekent niet dat er zoals hier ‘op goed geluk’ beslag kan worden gelegd onder de drie grootste banken van Nederland in de hoop dat een van die beslagen doel treft. Dit is immers in strijd met het doel van het leggen van beslag te weten de legale aantasting van het vermogen van de schuldenaar. In de hiervoor geschetste situatie is het doel van het leggen van beslag de verkenning van verhaalsmogelijkheden, zodat de beslagbevoegdheid wordt uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.

7.5 Daarnaast bestaat er maatschappelijk bezwaar tegen het leggen van multi bankbeslagen omdat de derden onder wie beslag wordt gelegd veelal ten onrechte met werkzaamheden worden belast en bovendien kennis nemen van de niet nagekomen verbintenis waarvoor de debiteur tot betaling is veroordeeld. Het is niet ondenkbaar dat die informatie wordt verzameld en nadien ten nadele van de betrokkene wordt gebruikt. Dit is in strijd met de geldende regelingen omtrent privacy. Voorts kan dit er, zoals klager heeft aangevoerd, toe leiden dat een betrokkene die wel rekeningen heeft bij drie banken, geconfronteerd wordt met drie maal de kosten die elke bank in rekening brengt. Dit kan ook betekenen dat de gerechtsdeurwaarder onnodig kosten heeft gemaakt.

7.6 De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting verklaard dat de pilot tot het leggen van multibankbeslagen mede is uitgevoerd om de toelaatbaarheid daarvan opnieuw ter toetsing aan de Kamer voor te leggen. De gerechtsdeurwaarders zien de onderhavige procedure als een proefproces. De Kamer kan de gerechtsdeurwaarders in deze zienswijze niet volgen. Gesteld noch gebleken is dat met klager op voorhand is afgesproken dat de gerechtsdeurwaarders een multibankbeslag zouden leggen en klager daartegen vervolgens een door de Kamer te toetsen klacht zou indienen. Zou klager zijn onderhavige klacht niet hebben ingediend, dan was de door de gerechts-deurwaarders toegepaste handelwijze mogelijk in het geheel niet ter kennis van de Kamer gekomen en was een hernieuwde tuchtrechtelijke toetsing dus achterwege gebleven. Uit de stellingen van de gerechtsdeurwaarders omtrent de pilot, waaruit zij bepaalde statistische gevolgtrekkingen afleiden, blijkt dat in een aanzienlijk aantal zaken dezelfde – in de ogen van de Kamer niet toelaatbare – handelwijze is gevolgd. Zouden de gerechtsdeurwaarders daadwerkelijk een proefproces over dit vraagstuk hebben willen voeren, dan waren daarvoor zowel voor de schuldenaren als voor de banken minder belastende manieren denkbaar geweest dan het simpelweg op grote schaal leggen van multibankbeslagen en afwachten of daartegen vervolgens een klacht wordt ingediend. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders gesteld dat de pilot in zijn optiek geslaagd te noemen is, in die zin dat in meer dan 25% van de gevallen het beslag doel heeft getroffen. Daaruit maakt de Kamer op dat de gerechtsdeurwaarders profijt hebben getrokken uit een handelwijze die door de Kamer tuchtrechtelijk laakbaar wordt geacht. Vorenstaande in samenhang bezien leidt de Kamer tot het oordeel dat het verzet ten aanzien van de gelegde ‘multi bankbeslagen’ gegrond dient te worden verklaard, zodat de beslissing van de voorzitter op dat punt niet in stand kan blijven. Hoewel de Kamer wil aannemen dat de gerechtsdeurwaarders weloverwogen en met goede intenties tot hun besluit zijn gekomen, acht zij niettemin na te melden maatregel op zijn plaats.

7.7 Ten overvloede merkt de Kamer nog op dat de door de gerechtsdeurwaarders beschreven tendensen dat particulieren vandaag de dag doorgaans over minstens een bankrekening beschikken en vaak bij meerdere banken bankieren en dat er steeds meer schuldenaren zijn die geen inzage wensen te verstrekken in hun financiële situatie, haar bekend is. Zoals hiervoor is overwogen is zij van oordeel dat de thans door de gerechtsdeurwaarders gezochte oplossing van de daaruit voortkomende problematiek, haar niet als juist voorkomt. De stelling van de gerechtsdeurwaarders dat hierdoor schuldenaren die zich meer inspannen om hun verplichtingen na te komen, door via hun bank een deelbetaling te verrichten waardoor hun bankrekening en bankrelatie bij de gerechtsdeurwaarder bekend worden en waardoor ten laste van hen bankbeslag gelegd kan worden, in een nadeliger komen te verkeren dan schuldenaren die helemaal nergens op reageren, maakt dit niet anders. Wellicht zou een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn dat de Nederlandse Vereniging van Banken of een andere instantie een door gerechtsdeurwaarders die over een voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel beschikken te raadplegen register zou bijhouden van wie waar bankiert. Het opzetten daarvan vereist echter naar alle waarschijnlijkheid een wijziging van wetgeving.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond ten aanzien van de klacht omtrent de duur van de betalingstermijn en bevestigt de beschikking van de voorzitter op dat punt;

-                     verklaart de klacht gegrond ten aanzien van de gelegde bankbeslagen en vernietigt de beslissing van de voorzitter voor zover die daar betrekking op heeft;

-                     legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van € 2.500,00 waarbij de in artikel 43 lid 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de Kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mrs. M.S.F. Voskens en                J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van                    16 september 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen  binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing  hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.