ECLI:NL:TGDKG:2014:156 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet1028.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:156
Datum uitspraak: 02-09-2014
Datum publicatie: 10-10-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet1028.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Oneigenlijke druk, al dan niet reageren op emails. De voorzitter heeft de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De Kamer is het niet met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet en de klacht gegrond. De Kamer overweegt dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de e-mails zijn beantwoord in een met klager gehouden gesprek. De gerechtsdeurwaarder heeft ook erkend hij ten tijde van het versturen van de tweede aankondiging beslag roerende zaken op de hoogte was van de financiële situatie van klager en de afwezigheid van voor beslag vatbare roerende zaken. Gelet op de korte termijn die verstreken is na de eerder tevergeefs ondernomen beslagpoging en de kennis van de afwezigheid van voor beslag vatbare roerende zaken, is de Kamer van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van het uitoefenen van oneigenlijke druk. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 september 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 29 oktober 2013 met zaaknummer 522.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 1028.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 juli 2013, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 9 juli 2013, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 29 oktober 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 november 2013.

-           Bij brief, ingekomen op 20 november 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 2 september 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 13 december 2011 is een verstekvonnis ten laste van klager gewezen.

-           Op 11 januari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder het verstekvonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 20 maart 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op de uitkering van klager gelegd, welk beslag dezelfde dag aan klager is overbetekend.

-                      Bij brief van 7 maart 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager mede-gedeeld dat op 19 maart 2013 beslag roerende zaken zou worden gelegd.

-           Bij e-mail van 8 maart 2013 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat een beslag roerende zaken gelet op zijn financiële situatie geen zin zou hebben.

-       Klager heeft in de loop van de ochtend van 19 maart 2013 gebeld met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder om te vragen wanneer de gerechtsdeurwaarder zou komen om het aangekondigde beslag te leggen.

-           Hierop werd hem bericht dat de gerechtsdeurwaarder die dag niet zou komen.

-         Vervolgens heeft klager daarover bij e-mail van 19 maart 2013 een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend.

-           Daarop ontving hij telefonisch bericht dat de gerechtsdeurwaarder alsnog zou langskomen, waarna een collega van de gerechtsdeurwaarder zich in de middag van 19 maart 2013 heeft begeven naar de woning van klager die, na met klager te hebben gesproken, uiteindelijk besloten heeft om geen beslag roerende zaken te leggen.

-           Op 28 juni 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klager tot betaling aangemaand en meegedeeld dat hij opdracht had ontvangen tot het leggen van beslag roerende zaken danwel tot het op andere wijze tenuitvoerleggen van de gewezen titel. Klager heeft bij e-mail van 29 juni 2013 op deze aanmaning gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder niet op de bij hem ingediende klacht heeft gereageerd;

b: de gerechtsdeurwaarder hem onnodig onder druk heeft gezet door te dreigen met een beslaglegging op diens uitkering.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel a overwogen dat de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt stelt dat hij de klacht van klager op         19 maart 2013 tijdens een persoonlijk gesprek met hem had besproken. De voorzitter zag geen aanleiding om dit standpunt in twijfel te trekken daar klager in zijn klacht heeft medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder op 19 maart 2013 een bezoek aan hem had gebracht.

5.2 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel b overwogen dat de gerechtsdeurwaarder in het onderhavige geval met het versturen van de brief van    28 juni 2013 geen oneigenlijke druk heeft uitgeoefend. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

5.3 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat het op zich juist is dat er op 19 maart 2013 een gesprek tussen hem en een collega van de gerechtsdeurwaarder heeft plaatsgevonden, maar dat de conclusie die de voorzitter daaraan heeft verbonden onjuist is. De e-mail van 8 maart 2013 is tijdens dat gesprek namelijk niet inhoudelijk door de collega van de gerechtsdeurwaarder besproken. Daarnaast stelt klager zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk oneigenlijke druk heeft uitgeoefend door binnen drie maanden opnieuw beslagmaatregelen aan te kondigen, terwijl bekend was dat er al tot boven de beslagvrije voet beslag op zijn uitkering werd gelegd, dat er verder geen inkomsten te verwachten zijn, dat hij geen vermogen heeft en dat er na zijn faillissement een bedrag van 3,5 miljoen euro aan openstaande schulden is. De gerechtsdeurwaarder wist althans had kunnen weten dat er in drie maanden niets aan zijn situatie zou zijn veranderd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. De Kamer acht het verzet daarom gegrond. De Kamer is met de voorzitter van oordeel dat de heer [     ] als beklaagde moet worden aangemerkt, nu hij als directeur verantwoordelijk is voor de organisatie binnen het kantoor waarover geklaagd wordt.

7.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. De gerechtsdeurwaarder heeft tijdens de zitting niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn collega de e-mail van 8 maart 2013 tijdens haar bezoek inhoudelijk met klager heeft besproken. Derhalve moet als vaststaand worden aangenomen dat deze e-mail onbeantwoord is gebleven. Hetzelfde geldt voor de e-mail van 19 maart 2013 van klager. De klacht is in zoverre dus terecht voorgesteld. Uit het over en weer gestelde ter zitting valt bovendien af te leiden dat als klager op 19 maart 2013 niet met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder had gebeld, er ondanks de aankondiging van 7 maart 2013 tot het leggen van beslag op roerende goederen geen deurwaarder bij klager was langs gegaan, hetgeen volgens vaste rechtspraak van de Kamer eveneens klachtwaardig is.

7.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder tijdens de zitting heeft erkend dat hij ten tijde van het versturen van de tweede aankondiging beslag roerende zaken op de hoogte was van de financiële situatie van klager en de afwezigheid van voor beslag vatbare roerende zaken. Gelet op de korte termijn die verstreken is na de eerder tevergeefs ondernomen beslagpoging en de kennis van de afwezigheid van voor beslag vatbare roerende zaken, is de Kamer van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van het uitoefenen van oneigenlijke druk.

7.4 Wegens de ernst van de laakbare gedragingen acht de Kamer oplegging van na te melden maatregel op zijn plaats.

7.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, en mrs. A. Sissing en J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van                 2 september 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.