ECLI:NL:TAHVD:2025:42 Hof van Discipline 's Gravenhage 240185
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-03-2025 |
Datum publicatie: | 19-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 240185 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet tegen voorzittersbeslissing waarin het verzoek tot verwijzing van een klacht tegen de deken is afgewezen. Het hof verklaart het verzet ongegrond, nu een duidelijke en concrete onderbouwing voor verwijzing ontbreekt. |
Beslissing van 17 maart 2025
in de zaak 240185
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof van 4 juli 2024 in de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE
1.1 Met de beslissing van 4 juli 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline (hierna: het hof) het verzoek van klager tot verwijzing van de klacht tegen verweerster afgewezen. Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2024:166 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter is op 18 juli 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Behalve het verzetschrift bevat het dossier de stukken die in verband met het verwijzingsverzoek aan het hof zijn verstrekt.
1.3 Het hof heeft de zaak, na aanhouding, mondeling behandeld tijdens de openbare
zitting van 20
januari 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen. Klager heeft zijn standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier
van het hof.
2 DE FEITEN
2.1 In 2021 heeft de voorzitter van het hof het verzoek van klager om een klacht voor onderzoek te verwijzen afgewezen, omdat deze klacht tegen de Orde van Advocaten en de raad van discipline als instanties was gericht. De beslissing is onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2021:241 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2.2 Klager heeft vervolgens bij de deken van (de orde van advocaten in) Noord-Holland een klacht ingediend tegen mr. D. en bij de deken van (de orde van advocaten in) Den Haag tegen mr. Z.
2.3 In 2023 heeft de voorzitter van het hof de tegen mr. D. gerichte klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van Den Haag.
2.4 Het onderzoek van de deken van Den Haag naar de klachten tegen mrs. D. en Z. heeft geleid tot een klacht van klager tegen de deken van Den Haag.
2.5 Bij beslissing van 8 april 2024 heeft de voorzitter van het hof deze klacht van klager voor onderzoek verwezen naar verweerster.
2.6 Het verzoek van klager tot verwijzing van de klacht tegen verweerster is door de voorzitter van het hof afgewezen. Daartegen komt klager in verzet.
3 HET VERZET
3.1 Klager heeft aan het verzet ten grondslag gelegd dat het hof bedrog pleegt door opnieuw een deken (verweerster) te benoemen die niet deskundig is op het gebied van cassatie en volgens de wettelijke regels van de advocatuur ook niet bevoegd is om een dergelijke klacht te behandelen. Daarnaast pleegt de deken ook bedrog door al op voorhand te stellen dat ze geen bewijs gaat leveren. Ze is daarmee weigerachtig in het uitvoeren van haar taken en toont opnieuw een bevooroordeelde houding. Ook de deken in het arrondissement Den Haag heeft nagelaten om goed onderzoek te doen naar de kwaliteit van de werkzaamheden van de door klager ingeschakelde cassatieadvocaat. Die deken was vooringenomen en miste de benodigde kennis. Daarnaast voert klager aan dat de wijze waarop er door de dekens en het hof wordt omgegaan met de belangen van burgers niet correct is.
3.2 Verweerster heeft het voorgaande weersproken en aangegeven dat de behandeling van de klacht tegen de deken van de orde van advocaten in Den Haag is afgerond en dat het dossier nu bij de raad van discipline ligt. De raad moet daarop een beslissing nemen.
4 BEOORDELING
4.1 De beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is ingesteld, ziet op de situatie als bedoeld in artikel 46c lid 5 Advocatenwet. In dit artikel is bepaald dat de voorzitter klachten tegen dekens verwijst naar een deken van een andere orde om de klacht te laten onderzoeken en af te handelen.
4.2 De wet voorziet niet in de mogelijkheid van afwijzing van het verzoek en ook niet in een bijbehorend rechtsmiddel tegen die afwijzing. Het hof is echter van oordeel dat verzet mogelijk moet zijn als de voorzitter het verwijzingsverzoek afwijst. Om die reden heeft het hof de mogelijkheid van verzet tegen afgewezen verwijzingsverzoeken vastgelegd in artikel 13 van het procesreglement.
4.3 Verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing
van de
voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde
maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste
of onvolledige feiten.
4.4 Het hof is van oordeel dat de voorzitter in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om het verzoek van klager tot verwijzing van de klacht naar een andere deken af te wijzen. Binnen de kaders van de procedure bij het hof kan een klager naar voren brengen waarom een zaak (klacht) verwezen zou moeten worden naar een andere deken en vervolgens waarom de afwijzing van dat verzoek niet zou deugen. Van een duidelijke en concrete onderbouwing hiervoor is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Voor zover klager klaagt over de deken van de orde van advocaten in Den Haag zal die klacht worden behandeld bij de raad. Verweerster heeft die kwestie afgerond en naar de raad van discipline gestuurd, die daar vervolgens een beslissing over zal nemen. Dat verweerster inzake het onderzoek van de klacht tegen de deken van de orde van advocaten in Den Haag niet deskundig of vooringenomen zou zijn, is een stelling van klager die hij kan inbrengen bij de raad van discipline inmiddels aanhangige procedure. In de onderhavige procedure heeft klager onvoldoende duidelijk gemaakt wat zijn bezwaren overigens tegen verweerster zijn, zodat voor een deken van een andere orde onduidelijk zal zijn waarnaar onderzoek moet worden verricht en voor klaagster niet duidelijk is waartegen zij zich moet verweren. De beslissing van de voorzitter kan dan ook op grond van overweging 3.6 in stand worden gelaten. Klager heeft nog aangevoerd dat de wijze waarop er door de dekens en het hof wordt omgegaan met de belangen van burgers niet correct is. Ook dit is niet nader onderbouwd en is bovendien niet gericht tegen een (of meerdere) perso(o)n(en), zodat het hof hierop niet zal ingaan.
4.5 Het verzet is dus ongegrond. De beslissing van de voorzitter blijft in stand.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. V. Wolting en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 maart 2025.