ECLI:NL:TAHVD:2025:41 Hof van Discipline 's Gravenhage 240208
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-03-2025 |
Datum publicatie: | 19-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 240208 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager klaagt over de dienstverlening door zijn advocaat. De raad van discipline heeft geoordeeld dat verweerder klagers zaken niet voortvarend genoeg heeft behandeld, als gevolg waarvan hij een waarschuwing opgelegd heeft gekregen. De overige klachtonderdelen, die zien op de overdracht van klagers zaken en de bijstand bij een tuchtrechtelijke procedure, heeft de raad ongegrond verklaard. Klager komt in beroep tegen de ongegrondverklaring en tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Het Hof van Discipline bekrachtigt het oordeel van de raad en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de opgelegde maatregel. |
Beslissing van 17 maart 2025
in de zaak 240208
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1. INLEIDING
1.1 Klager klaagt over de dienstverlening door zijn advocaat. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft geoordeeld dat verweerder klagers zaken niet voortvarend genoeg heeft behandeld, als gevolg waarvan hij een waarschuwing opgelegd heeft gekregen. De overige klachtonderdelen, die zien op de overdracht van klagers zaken en de bijstand bij een tuchtrechtelijke procedure, heeft de raad ongegrond verklaard. Klager komt in beroep tegen de ongegrondverklaring en tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt het oordeel van de raad en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de opgelegde maatregel.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2. DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad in het arrondissement Amsterdam heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-165/A/A) een beslissing genomen op 24 juni 2024. In deze beslissing is de klacht van klager deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:108 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het Hof van Discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 23 juli 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- het e-mailbericht van 6 januari 2025 met bijlage van klager.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
20 januari 2025. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier
van het hof.
3. FEITEN
Het hof neemt de feiten van de raad voor zover in hoger beroep nog van belang over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd. Het hof stelt in aanvulling hierop de volgende feiten vast.
3.1 Klager heeft de Turkse nationaliteit en verblijft sinds 2000 of 2001 in Nederland.
3.2 Op 23 februari 2015 heeft klager een eerste asielaanvraag bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: IND) ingediend. Klager werd op dat moment bijgestaan door mr. Van D., advocaat.
3.3 Bij besluit van 3 april 2015 heeft de IND de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft klager beroep ingesteld. Op 9 november 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep van klager ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak had klager hoger beroep willen instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), maar mr. T, advocaat, die klager in hoger beroep zou bijstaan, heeft de beroepstermijn laten verlopen. Hierdoor is het besluit van de IND waarbij zijn aanvraag was afgewezen in rechte komen vast te staan.
3.4 Op 24 februari 2017 heeft klager een tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft klager later weer ingetrokken en deze is daardoor niet inhoudelijk behandeld door de IND.
3.5 Op 20 februari 2018 heeft klager een derde asielaanvraag bij de IND ingediend. Ter zake van deze asielaanvraag is klager bijgestaan door mr. J. H., advocaat. Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft de IND deze aanvraag afgewezen. Klager heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 12 september 2018 heeft de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3.6 Op 2 januari 2019 heeft mr. M., advocaat, op verzoek van de toenmalige advocaat van klager een opinie gegeven over de vraag of indiening van hoger beroep in de eerste asielzaak (in welke zaak mr. T. de beroepstermijn had laten verlopen) kans van slagen zou hebben gehad. Volgens mr. M. zou hoger beroep in de eerste asielzaak kans van slagen hebben gehad, omdat de rechtbank Midden-Nederland, aldus mr. M., niet alle relevante informatie bij haar oordeel had betrokken en het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden.
3.7 Bij brieven van 27 juni 2019 heeft mr. K., die inmiddels de advocaat van klager was, mrs. Van D., T. en J. H. namens klager aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die klager heeft geleden ten gevolge van de door hen gemaakte fouten in de asielprocedure. Daarnaast heeft mr. K. de verjaring van de schadevergoedingsvorderingen gestuit.
3.8 Op 30 juli 2019 heeft de Afdeling het hoger beroep van klager tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) van 12 september 2018 gegrond verklaard, deze uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam). Op 13 december 2019 heeft de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) het beroep van klager alsnog gegrond verklaard, het besluit van 8 augustus 2018 vernietigd en de IND opgedragen om een nieuw besluit op de asielaanvraag van klager te nemen.
3.9 Op 15 mei 2020 heeft mr. V., advocaat, op verzoek van de toenmalige advocaat van klager een rapport opgesteld omtrent de gang van zaken in de asielprocedure. Volgens mr. V. hebben mrs. Van D. en T. fouten gemaakt in hun bijstand aan klager.
3.10 Bij besluit van 3 februari 2021 heeft de IND de asielaanvraag van klager opnieuw afgewezen. Klager heeft wederom beroep ingesteld tegen dat besluit.
3.11 Bij e-mail van 30 maart 2021 heeft mr. K. klager, voor zover relevant, geschreven:
‘U heeft mij gevraagd een procedure te starten tegen [mr. Van D.]. Ik bezig met het opstellen van een dagvaarding.’
3.12 Bij uitspraak van 22 april 2021 heeft de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Arnhem) het beroep van klager tegen het besluit van 3 februari 2021 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de IND opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag van 20 februari 2018 te beslissen.
3.13 In juni 2021 heeft klager verweerder verzocht de behandeling van zijn zaken van mr. K. over te nemen. Op 21 juni 2021 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gedateerd op 18 juni 2021 gestuurd, waarin het volgende, voor zover relevant, is vermeld:
‘De door ons te verrichten werkzaamheden hebben betrekking op het bijstaan bij een aansprakelijkheidsstelling van de IND respectievelijk van de advocaten die u in de vreemdelingenrechtzaak hebben bijgestaan.’
3.14 Bij e-mail van 2 juli 2021 heeft klager verweerder geschreven, voor zover relevant:
‘De opdrachtbevestiging zullen we zsm ondertekend retour sturen. (…) De 1500 euro als voorschot zullen we zsm betalen (…) Omdat we hebben een inkomen en kunnen niet alles in één keer betalen. (…) Zoals u weet heb ik 3 Advocaten aansprakelijk gesteld. De derde advocaat die ik aansprakelijk heb gesteld deze zaak wordt op korte termijn behandeld bij de rechtbank. Wij wachten op een uitnodiging van de Rechtbank. Na dat deze zaak behandeld is kan ik U alles betaald.’
3.15 Op 12 juli 2021 heeft verweerder klager laten weten dat hij hem die week inhoudelijk zou berichten.
3.16 Op 13 juli 2021 heeft mr. K. klager een oproep gestuurd van de rechtbank Limburg voor een zitting op 20 december 2021 in de door klager aanhangig gemaakte dagvaardingsprocedure tegen mr. J. H.
3.17 Op 30 juli 2021 heeft klager verweerder gevraagd hem ook bij te staan in een tuchtrechtprocedure tegen mr. E. H., advocaat.
3.18 Op 14 september 2021 heeft mr. K. klager een conceptdagvaarding in de zaak tegen mr. Van D. gestuurd en in dat verband geschreven:
‘Ik zend u hierbij het laatste concept dagvaarding in de zaak tegen [Van D.]. Na uw
akkoord zal ik de dagvaarding morgen naar de deurwaarder sturen waarmee de procedure
begint. Ik verzoek u alles te controleren en mij te berichten. (…)
Ik heb u in mijn vorige email duidelijk gemaakt dat ik nu geen procedure zal starten
tegen [mr. T.], omdat ik dat schadelijk vind voor deze procedure tegen mr. [Van D.].’
3.19 Bij e-mail van 4 oktober 2021 heeft verweerder klager zijn eerste bevindingen geschreven naar aanleiding van het bestuderen van de stukken die klager hem had toegezonden. Aan het eind van zijn e-mail heeft verweerder geschreven:
‘Uit het bovenstaande kunt u afleiden dat wat mij betreft de schade aan uw zijde is ontstaan door het optreden respectievelijk nalaten van een tweetal advocaten. Daarbij zeg ik uitdrukkelijk dat u in de richting van [mr. van D.] moet aantonen dat hij heeft nagelaten relevante gegevens te produceren respectievelijk door u te laten produceren waar hij wel van op de hoogte was. Ik bespreek het bovenstaande graag nog met u. Als u wilt dat ik verdere actie onderneem is het van belang dat wij het eens zijn over het bovenstaande en dat we het eens zullen worden over de financiële condities waaronder ik een eventueel vervolg van deze zaak op mij zal kunnen nemen. Ik stel een gesprek met u en uw echtgenote op prijs.’
3.20 Op 13 oktober 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden bij verweerder op kantoor. Na afloop van dat overleg heeft verweerder klager, voor zover relevant, als volgt bericht:
‘Hiermee bevestig ik ons gesprek op mijn kantoor van vanmiddag. Ook uw echtgenote
was daarbij aanwezig. Wij hebben twee afspraken gemaakt:
- Als er gedagvaard gaat worden zal dat een dagvaarding worden tegen [mr. Van D.]
en [mr. T.]. Zij zijn beiden al aansprakelijk gesteld met brieven van 27 juni 2019
van [mr. K.].
- Het is verstandig de afloop van de nu lopende asielprocedure af te wachten. IND
moet een nieuwe beslissing nemen. Het is voor de procedure tegen [mr. Van D.] en [mr.
T.] van groot belang dat u alsnog een verblijfsvergunning zal worden verleend.
Met andere woorden: dat laatste wachten wij af. Daarna spreken we weer verder.’
3.21 Op eveneens 13 oktober 2021 heeft klager twee uitvoerige e-mails met bijlagen aan verweerder gestuurd, waarin hij de door mr. Van D. en mr. T. gemaakte fouten nader heeft toegelicht.
3.22 Bij besluit van 4 januari 2022 heeft de IND de asielaanvraag van klager opnieuw afgewezen. Klager is wederom in beroep gegaan van dit besluit.
3.23 Op 13 april 2022 heeft de rechtbank Limburg een tussenvonnis gewezen in de procedure omtrent de aansprakelijkheidsstelling van mr. J. H. en mr. J. H. in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. Klager werd in die procedure bijgestaan door mr. K.
3.24 Bij e-mail van 23 mei 2022 heeft mr. K. klager geschreven:
‘De zaak [van mr. Van D.] is op uw verzoek blijven liggen. U wilde eerst de zaak van [mr. J. H.] afwachten en die is nu klaar. Wat gaan we doen met de zaak van [mr. Van D.]?’
3.25 Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant, geschreven:
‘Zoals u weet dat ik vorige jaar 2021 dat ik overgestapt ben van Adv. (…) K(…) naar U toe over de zaak dat ik aansprakelijk gesteld naar Adv.van D(…) en Adv.Mv.T(…). Moet ik Adv. (…) K(…) nu duidelijk aangeven dat U deze zaak overneemt en dat ik met hem stopt.??’
3.26 Verweerder heeft klager diezelfde dag geantwoord, voor zover relevant:
‘Eerlijk gezegd lijkt mij dat wel verstandig.’
3.27 Op 25 mei 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant, geschreven:
‘Ik zal deze week aangeven naar Adv. (…) K(…) dat ik met hem stopt en dat ik naar U ben overgestapt.’
3.28 Bij beslissing van 20 juni 2022 heeft de raad van discipline de klacht van klager tegen mr. E. H. deels gegrond en deels ongegrond verklaard en hem de maatregel van een berisping opgelegd.
3.29 Op 7 juli 2022 heeft de IND haar beschikking van 4 januari 2022 ingetrokken.
3.30 Op 14 juli 2022 heeft verweerder mr. K. verzocht om hem de dossiers inzake mrs. Van D. en T. toe te sturen. Mr. K. heeft diezelfde dag bevestigd dit op korte termijn te zullen doen.
3.31 Bij beschikking van 1 augustus 2022 heeft de IND klager een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd toegekend.
3.32 Begin augustus 2022 heeft klager zijn psycholoog gevraagd om een rapport af te geven waaruit volgt dat klager immateriële schade heeft geleden. Bij e-mail van 4 augustus 2022 heeft klager verweerder als volgt bericht:
‘Hieronder het schrijven van mijn psycholoog (…).
- Alleen als een advocaat mij vertelt hoe hij/zij jouw procedure bij de Rechtbank
wil aanpakken. Als ik een rapport maak moet het een goed rapport worden en jij kan
mij niets vertellen over juridische procedures
-Zoals U weet al jaren door de Advocaten en door de IND dat ik ernstige materiaal-inmateriaal,
lichamelijk-psychische benadeeld en ernstige levensgevaarlijke situatie gebracht.
Volgens mij is dit rapport voor al mijn zaken bij de Rechtbank echt belangrijk en
kunnen we bewijzen hoe ik ernstige psychische problemen ondergegaan.
Daarnaast wil ik U laten weten dat de IND op 1 augustus 2022 mij verblijfsvergunning
heeft verleend.’
3.33 Bij e-mail van 29 augustus 2022 heeft verweerder als volgt gereageerd:
‘Intussen ben ik van vakantie teruggekeerd. Ik zag uw e-mail van 4 augustus jl.
U schrijft: “hieronder het schrijven van mijn psycholoog”. Ik heb geen bericht van
uw psycholoog onder/bij uw e-mail aangetroffen. Wilt u mij dat nog toesturen?
U bericht mij verder dat de IND op 1 augustus jl. uw verblijfsvergunning heeft verleend.
Van harte gefeliciteerd daarmee. Ik heb u al eerder bericht dat dat van belang is
voor uw eventuele vordering tot schadevergoeding op uw eerdere advocate. Wilt u mij
de verblijfsvergunning toesturen?
Vervolgens zal ik de zaken tegen [mr. Van D.], [mr. T.] en [mr. E. H.] opnieuw oppakken
op het punt van de schade. Van belang is aan te tonen dat u veel eerder over een verblijfsvergunning
had kunnen beschikken als zij geen fouten hadden gemaakt in uw zaak. Dan gaat het
niet alleen over het eerder kunnen beschikken over de verblijfsvergunning, mogelijk
gaat het ook over de psychische gevolgen die u als gevolg van de nalatigheid van de
eerdere advocaten hebt opgelopen. In dat verband kan een psychologisch rapport inderdaad
van belang zijn.’
3.34 Diezelfde middag heeft klager verweerder per e-mail het volgende bericht:
‘Dit is WhatsApp bericht van psycholoog (…).
- Alleen als een advocaat mij vertelt hoe hij/zij jouw procedure bij de Rechtbank
wil aanpakken. Als ik een rapport maak moet het een goed rapport worden en jij kan
mij niets vertellen over juridische procedures.’
Klager heeft verweerder ook de beschikking van de IND van 1 augustus 2022 gestuurd.
3.35 Bij e-mail van 29 augustus 2022 heeft verweerder klager geschreven:
‘Dank hiervoor. Wat gebeurt er na die 5 jaar? Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als u bij mevrouw De B(…) blijft en geen beroep doet op algemene middelen?’
3.36 Op 12 september 2022 heeft klager verweerder geschreven:
‘Ik heb niks gehoord van mijn zaken. Wat zijn de stappen die we moeten gaan nemen?’
3.37 Bij e-mail van 14 september 2022 heeft klager verweerder nogmaals geschreven:
‘Graag wil ik met u telefonisch spreken over de gang van zaken. En welke stukken heeft u nog nodig? Kunnen we hiervoor een afspraak maken?’
3.38 Bij e-mail van 15 september 2022 heeft verweerder klager geschreven:
‘Op dit moment is de kwestie van de aansprakelijkheid denk ik helder genoeg. Ik kom op zo kort mogelijke termijn met concept brieven aan de verschillende advocaten.’
3.39 Bij beschikking van 4 oktober 2022 heeft de IND aan klager met terugwerkende kracht asiel verleend met ingang van 20 februari 2018.
3.40 Bij e-mail van 25 oktober 2022 heeft verweerder aan klager bericht, voor zover relevant:
‘We zijn (zoals ik zei) bezig met twee conceptbrieven. Die hoop ik zo gauw mogelijk voor te leggen.’
3.41 Bij e-mail van 5 januari 2023 heeft klager verweerder bericht:
‘Ik en mijn familie wacht op jou mijn schade vergoeding geleden van jou. Nog steeds niks gehoord van je en niks ontvangen.’
3.42 Bij e-mail van 9 januari 2023 heeft verweerder klager als volgt bericht:
‘Ik ben bezig met een notitie die gaat over alle uitspraken van de rechter in u zaak. We moeten aantonen dat de advocaten [Van D.] en [T.] fouten hebben gemaakt waardoor veel later asiel is verleend dan wanneer die fouten niet waren gemaakt. Ik heb u hierover eind vorig jaar al bericht. Mijn notitie is vertraagd doordat twee medewerkers het kantoor hebben verlaten en bij mij veel werk ligt. Desondanks stuur ik u vanmiddag deel 1 van de notitie zodat u mee kunt lezen en mee kunt denken. Ik hoop op korte termijn te kunnen afronden.’
Die middag heeft verweerder klager (deel 1 van) zijn notitie gestuurd.
3.43 Bij brief van 11 april 2023 heeft verweerder klager een advies gestuurd over de vraag of sprake kan zijn van een reële aansprakelijkstelling van mr. Van D.
3.44 Op 16 mei 2023 heeft de griffie van het hof verweerder bericht dat de zitting op 30 juni 2023 in de tuchtzaak tegen mr. E. H. zou worden aangehouden. Voor zover relevant heeft de griffiemedewerker geschreven:
‘De gemachtigde van [mr. E. H.] heeft verzocht om uitstel van de zitting op 30 juni aanstaande. De voorzitter heeft dit verzoek gehonoreerd. (…) Er zal een nieuwe zitting worden gepland. Ik verzoek om opgave van verhinderdata op de maandagen en vrijdagen in de periode van oktober tot en met december 2023.’
3.45 Daarop heeft verweerder op 16 mei 2023 de griffie van het hof geantwoord:
‘Dit bericht betreft mijn laatste zitting voordat ik per 1 juli a.s. de advocatuur verlaat. Cliënt zal als gevolg hiervan een andere advocaat moeten zoeken. Ik kan de voorzitter slechts vragen de beslissing terug te nemen. De zitting was allang gepland met medeweten van [mr. E. H.] en na opgave van verhinderdata.’
3.46 Vlak daarna heeft verweerder het hof als volgt bericht:
‘Ik zie nu het bericht van [de gemachtigde van mr. E. H.]. Zij is op 30 juni a.s. verhinderd. Dan kan ze beter de zaak niet aannemen. In elk geval zijn de gevolgen voor cliënt verstrekkend. Mijn verzoek aan de voorzitter om de beslissing tot uitstel terug te nemen handhaaf ik. Ik betreur het dat het verzoek niet eerst voor commentaar aan mij is voorgehouden.’
3.47 Daarop heeft de griffie van hof verweerder op 16 mei 2023 als volgt bericht:
‘De voorzitter ziet in uw berichten geen grond om terug te komen op zijn beslissing. Het gaat om een regiebeslissing waarvoor geen hoor en wederhoor hoeft te worden toegepast. Ik wijs er verder op dat het voor de bijstand aan uw cliënt niet noodzakelijk is dat u op het tableau ingeschreven bent.’
3.48 Op 25 mei 2023 heeft klager van het kantoor van verweerder een aankondiging ontvangen van de overdracht van de bestuursrechtpraktijk van verweerder aan zijn kantoorgenoot mr. D. met ingang van 1 juli 2023. Dat is niet doorgegaan. Verweerder is vervolgens op zoek gegaan naar een geschikte advocaat buiten zijn kantoor aan wie hij de zaken van klager kon overdragen. Verweerder heeft uiteindelijk twee advocaten bereid gevonden die de zaken van klager wilden overnemen. Klager heeft dit aanbod afgewezen en is zelf op zoek gegaan naar een nieuwe advocaat. Mr. M., advocaat, zou de behandeling van zijn zaken van verweerder overnemen.
3.49 Op 2 juni 2023 heeft verweerder klager een conceptbrief aan mr. Van D. gestuurd over diens aansprakelijkheidsstelling. Verweerder heeft in zijn begeleidende e-mail aan klager geschreven:
‘Zie hier bijgaand mijn conceptbrief aan de heer [mr. Van D.]. Deze is nog niet helemaal klaar maar u kunt vast meelezen. Ik ben onder andere nog bezig met een weergave van de geleden schade maar werd onderbroken door een computerstoring.’
3.50 Bij e-mail van 16 juni 2023 heeft verweerder klager geschreven:
‘Hierbij treft u aan de aangevulde brief (aan het slot) aan [mr. Van D.]. Bent u ermee akkoord dat ik deze brief verzend. Ik zag dat [mr. K.] op 27 juli 2019 ook mevrouw [mr. T.] aansprakelijk heeft gesteld. Daar kan ik op voortborduren. (…)’
3.51 Bij e-mail van 16 juni 2023 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd over de beslissing van de raad van discipline Amsterdam van 20 juni 2022 over de tuchtklacht tegen mr. E. H. Klager heeft daarin toegelicht waarom volgens hem de door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdelen door het hof gegrond verklaard zouden moeten worden. Hij heeft zijn e-mail aan verweerder afgesloten met:
‘Graag wil ik dat u afspreken met de [Adv. E. H.] en de verzekering van hem. Als we kunnen afspreken zoals boven verklaard heb dat mijn schade door hun vergoed wordt. Dan wil ik mijn klacht intrekken bij de HVRD.’
3.52 Met ingang van 1 juli 2023 heeft verweerder de advocatuur verlaten. Zijn laatste werkdag op kantoor was 30 juni 2023.
3.53 Verweerder heeft klager op 20 september 2023 meegedeeld dat hij nog wel bereid was hem op 30 oktober 2023 in de tuchtzaak tegen mr. E. H. bij het hof bij te staan, mits er niet langer sprake was van een geschil tussen klager en verweerder.
3.54 Klagers nieuwe advocaat mr. M. heeft op 8 september 2023 namens klager een verzoek tot schadevergoeding ingediend bij de IND wegens onrechtmatige besluitvorming. Omdat de IND niet reageerde, is mr. M. een procedure gestart bij de rechtbank Rotterdam.
3.55 Klager heeft bij het kantoor van verweerder een klacht over verweerder ingediend. De klachtenfunctionaris van dat kantoor heeft de klacht behandeld en klager in verband daarmee op 21 september 2023 als volgt bericht, voor zover relevant:
‘Zoals besproken zal [verweerder] contact opnemen met Mr. M(…) om hem in te lichten over de zaken die hij overneemt. Eventueel bij hem ontbrekende stukken kunnen wij uiteraard desgewenst nog aanleveren, inclusief de conceptbrief aan Mr. Van D(..) (die u overigens al in bezit hebt). [Verweerder] zal geen werkzaamheden verrichten zonder overleg met Mr. M(…) (…). Zoals besproken is er nog geen concept voor Mr. T(…), maar dat kan Mr. M(…) baseren op dat voor Mr. Van D(…). De opdracht met [het kantoor van verweerder] eindigt hiermee.
Voor wat betreft de financiële afwikkeling is het fijn dat u met het voorstel eens bent om de declaratie van 4 mei jl. te crediteren en het onderhandenwerk dat is verricht in de maand juni niet in rekening te brengen tot een bedrag van ruim € 5.000 inclusief BTW. Bijgaand treft u de creditnota’s in dat verband. Rest mij u het beste te wensen voor wat betreft de voortgang van uw dossiers.’
3.56 Op 12 oktober 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3.57 Het hof heeft op 18 december 2023 de beslissing van de raad van 20 juni 2023 inzake de klacht tegen mr E. H. bekrachtigd.
4. KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) het op 1 juli 2023 stopzetten van de in behandeling zijnde zaken tegen zijn voormalig advocaten en de IND;
(…)
d) het op 21 juni 2021 overnemen van de zaak tegen mr. J. H, maar die zaak vervolgens niet daadwerkelijk behandelen;
(…)
f) het niet onderhandelen in de zaak tegen mr. E. H. en het niet willen behandelen van de tuchtzaak bij het hof op 30 oktober 2023;
(…)
j) het bijna laten verjaren van de zaken tegen voormalig advocaten en het niet stuiten van de verjaring;
k) het ontvangen van een vergoeding van € 11.000,- zonder dat hier relevante werkzaamheden aan ten grondslag liggen.
5. BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft de klachtonderdelen b), c), d), e), g), h) en i) gezamenlijk
beoordeeld, nu deze in de kern er op neerkomen dat verweerders dienstverlening aan
klager ondermaats is geweest omdat hij geen, dan wel in onvoldoende mate, uitvoering
heeft gegeven aan de opdracht van klager zijn voormalig advocaten en de IND aansprakelijk
te stellen voor door hem (gestelde) geleden schade. De raad heeft klachtonderdeel
d) (het niet behandelen van de zaak tegen mr. J. H.) ongegrond verklaard, nu niet
is gebleken dat verweerder de behandeling van die zaak van mr. K. heeft overgenomen.
De verwijten over de wijze waarop verweerder de aansprakelijkheidsstelling van de
andere advocaten heeft behandeld (klachtonderdelen b), c) en e)) heeft de raad wel
gegrond verklaard. Klachtonderdeel g) (de aansprakelijkheidsstelling van de IND) is
eveneens gegrond is verklaard. Dat geldt ook voor klachtonderdelen h) en i).
5.2 De klachtonderdelen a), j) en k) (over de overdracht van klagers zaken) heeft
de raad ongegrond verklaard. Verweerder heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat
hij zich zeer heeft ingespannen om de zaken van klager tijdig over te dragen aan een
opvolgend advocaat. De advocaat die verweerder op het oog had, was aanvankelijk bereid
klagers zaken over te nemen, maar zag hier later toch van af. Daarna heeft verweerder
meerdere advocaten benaderd, voordat hij twee geschikte advocaten had gevonden die
de behandeling van de zaken verder op zich wilden nemen. Klager wenste echter niet
dat deze advocaten de behandeling van zijn zaken overnamen; klager had zelf een advocaat
gevonden (mr. M.) die hem verder kon bijstaan. Ter zitting heeft klager meegedeeld
dat hij inmiddels echter weer zonder advocaat zat. Verweerder heeft zich hierop ter
zitting bereid verklaard de advocaten die hij eerder op het oog had te vragen of zij
nog steeds bereid zijn de behandeling van klagers zaken over te nemen. Tevens heeft
verweerder op verzoek van de raad verklaard dat hij klager wenste te helpen met het
stuiten van de aansprakelijkheid, als klager zich correct jegens hem zou gedragen.
Verder is klager verweerder financieel tegemoet gekomen door twee declaraties tot
een bedrag van € 5.000,- te crediteren, omdat hij het vervelend vond dat hij zijn
werkzaamheden per 1 juli 2023 had gestaakt en het niet gemakkelijk was om een opvolger
te vinden.
5.3 Ook klachtonderdeel f) dat ziet op verweerders bijstand in de tuchtrechtprocedure tegen mr. E. H., heeft de raad ongegrond verklaard. Het hof had aanvankelijk de behandeling van de tuchtklacht over mr. E. H. gepland op 30 juni 2023, zijnde de laatste werkdag van verweerder als advocaat. De behandeling is vervolgens op verzoek van de advocaat van mr. E. H. uitgesteld. Verweerder heeft klager laten weten dat hij bereid was hem nog bij de behandeling van de tuchtklacht bij te staan, mits er niet langer sprake was van een geschil tussen hen. Nu dat geschil niet was opgelost, is het volgens de raad begrijpelijk dat verweerder klager niet verder kon bijstaan en zodoende ook niet namens klager kon onderhandelen met mr. E. H.
5.4 Tot slot heeft de raad overwogen dat voor zover klager een verzoek tot schadevergoeding heeft gedaan, de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter en voor de tuchtrechter daarin (in beginsel) geen taak is weggelegd. De raad heeft verweerder de maatregel van een waarschuwing opgelegd, nu verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en hij heeft erkend dat hij tekortgeschoten is in een voortvarende behandeling van de zaken van klager.
6. BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager voert aan dat de raad de klachtonderdelen a), d), f), j) en k) ten onrechte
ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft volgens klager zijn voormalige advocaten
mrs. J. H., T., Van D. en E. H. niet aansprakelijk gesteld, geen concept-brieven daartoe
opgesteld en geen procedure(s) aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Evenmin heeft verweerder
de IND aansprakelijk gesteld. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte € 11.000,- in
rekening gebracht. Verweerder heeft toegezegd dat hij € 2.000,- zou terugbetalen aan
klager, maar dat is niet gebeurd. Volgens klager heeft verweerder de zaken niet voortvarend
genoeg overgedragen aan een opvolgend advocaat.
Verder heeft klager verweerder een bedrag van € 5.300,- betaald om hem bij te staan
in de tuchtrechtelijke procedure bij het hof, maar dat heeft verweerder uiteindelijk
niet gedaan en verweerder heeft evenmin een zaak bij de rechtbank aanhangig gemaakt
om schadevergoeding te vorderen. De opgelegde waarschuwing is volgens klager een te
lichte maatregel en klager wordt door de maatregel niet geholpen.
Verweer verweerder
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7. BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.3 Het beroep ziet op de onderdelen a), d), f), j) en k) en op de opgelegde maatregel (een waarschuwing).
7.4 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen a), f), j) en k) te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
7.5 Ook klachtonderdeel d) wordt ongegrond verklaard, nu klager tegen het oordeel van de raad hierover geen gronden heeft aangevoerd.
7.6 Een uitbreiding van de klachten, zoals geformuleerd in de uitspraak van de raad, en het aanvoeren van een nieuwe klacht is in hoger beroep niet toegestaan. Het verwijt van klager dat verweerder mrs. E. H., J. H., Van D. en T. niet aansprakelijk zou hebben gesteld valt niet onder voornoemde klachtonderdelen. Dit verwijt kan niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd en het hof gaat daarom daaraan voorbij.
7.7 Dat verweerder klager € 2.000,- zou terugbetalen, leest het hof niet terug in het proces-verbaal van de zitting bij de raad. Voor zover hiermee door klager wordt gedoeld op de veroordelingen door de raad tot betaling van het griffierecht en de reiskosten van klager gaat het hof er vanuit dat verweerder nadat deze beslissing is genomen tot betaling hiervan aan klager over zal gaan.
7.8 Dan resteert nog het beroep tegen de opgelegde maatregel. Klager wordt hierin niet-ontvankelijk verklaard. Uit artikel 56, eerste lid, sub a Advocatenwet volgt dat beroep tegen een beslissing van de raad openstaat voor een klager voor zover diens klacht ongegrond is verklaard. Dit betekent dat geen beroep openstaat tegen de beoordeling van gegrond verklaarde klachtonderdelen en evenmin de dienaangaande door de raad opgelegde maatregel (of afwezigheid daarvan bij een ongegrondverklaring) (Vgl. Hof van Discipline 5 september 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:137.).
7.9 Het hof zal dus de beslissing van de raad bekrachtigen en klager in zijn beroep tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel niet-ontvankelijk verklaren.
8. PROCESKOSTEN
Nu het door klager ingestelde hoger beroep geen doel heeft getroffen, ziet het hof geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
9. BESLISSING
Het Hof van Discipline:
9.1 verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de door de raad van discipline opgelegde maatregel;
9.2 bekrachtigt de beslissing van 24 juni 2024 van de raad van discipline in het arrondissement Amsterdam, gewezen onder nummer 24-165/A/A.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. V. Wolting
en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 maart 2025.