ECLI:NL:TAHVD:2025:36 Hof van Discipline 's Gravenhage 240213

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:36
Datum uitspraak: 14-03-2025
Datum publicatie: 19-03-2025
Zaaknummer(s): 240213
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Het stond verweerster vrij haar wederpartij (een accountant) in een sommatiebrief bij niet nakoming een mogelijke tuchtklacht aan te kondigen.


Beslissing van 14 maart 2025
in de zaak 240213

naar aanleiding van het hoger beroep van:


klager

gemachtigde: mr. B.P. van Overeem

tegen:


verweerster

gemachtigde: mr. J.J. de Boer

1 INLEIDING

1.1 De raad heeft de klacht tegen de advocaat van de wederpartij ongegrond verklaard. In hoger beroep is alleen nog aan de orde het verwijt van klager dat verweerster hem heeft gechanteerd door in een sommatiebrief te dreigen een tuchtklacht bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (hierna: NBA) in te dienen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 24-117/A/NH) een beslissing gewezen op 8 juli 2024. In deze beslissing is de klacht van klager in beide onderdelen ongegrond verklaard.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:116 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 1 augustus 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 januari 2025. Daar zijn klager met zijn gemachtigde en verweerster met haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, verweerster aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang stelt het hof de volgende feiten vast.

3.2 De vrouw van klager is (indirect) bestuurder van een vennootschap (hierna: de BV), die zich bezig houdt met de verhuur van appartementen. Eén van die appartementen werd tot 30 november 2022 gehuurd door een cliënte van verweerster (hierna: de cliënte).

3.3 Klager is registeraccountant en eigenaar van een, in een aparte vennootschap ondergebracht, accountantskantoor (hierna: de accountants BV).

3.4 Rondom de beëindiging van de huurovereenkomst is een geschil ontstaan tussen de BV en haar (voormalig) huurster, de cliënte van verweerster. De BV heeft zich aan de hand van een inspectierapport op het standpunt gesteld dat er bij oplevering gebreken aan het appartement kleven, dat de herstelkosten daarvan voor rekening van de cliënte moeten komen en dat de waarborgsom daarom niet volledig aan de cliënte kan worden terugbetaald. De cliënte heeft dit bestreden en zich op het standpunt gesteld dat de gehele waarborgsom moet worden terugbetaald.

3.5 Bij e-mailbericht van 8 december 2022 heeft de advocaat van de BV aan de toenmalig contactpersoon van de cliënte, geschreven:
“(…) Het gehuurde is niet goed opgeleverd. Uit het bijgaande opnamerapport blijkt dat sprake is van vegen op de muur. (…) Kortom: [de cliënte] is verantwoordelijk voor de kosten van het herstel van het schilder/spuitwerk. De [BV] heeft een offerte laten maken voor de kosten van het herstel. Die offerte treft u bijgaand aan. (…)”
Als bijlage bij die e-mail is een offerte gevoegd van de schilder met een totaalbedrag van € 3.129,89.

3.6 De contactpersoon van de cliënte heeft de advocaat van de BV op 9 december 2022 per e-mail geantwoord:
“(...) Uit onderstaande voorbeeld van het uitcheck rapport (…) van de vorige huurster, [mevrouw L], blijkt namelijk dat exact dezelfde schade al aanwezig waren bij de uitcheck / oplevering van de woning door de vorige huurster (…) [Mevrouw L] is aansprakelijk gesteld voor herstel van deze schade en heeft hiervoor van [klager] een factuur van [de schilder] ontvangen. Deze kosten zijn van haar borg ingehouden. Er is dus een factuur opgemaakt maar deze werkzaamheden zijn aantoonbaar niet uitgevoerd. Onderstaand een screenshot van dit factuur (…) Gelet op voornoemde heeft [de cliënte] de woning verlaten zoals zij hem heeft aanvaard ”

3.7 In een brief van 29 december 2022 heeft verweerster aan de BV en aan de accountants BV, “t.a.v. [klager]” geschreven, voor zover relevant:
“Geachte [klager],
[De cliënte] heeft zich tot mij gewend met het verzoek haar te adviseren over haar rechtspositie (…). U bent materieel bestuurder van de [BV] althans u bent feitelijk leidinggever van de [BV]. (…)
De door u ingeschakelde makelaar (...) heeft tijdens deze [eind]inspectie foto’s van het gehuurde gemaakt. (…) cliënte [is] verzocht haar handtekening te zetten op zijn mobiele telefoon. De [makelaar] heeft daarbij medegedeeld dat de handtekening “slechts” betrekking zou hebben op de constateringen althans gemaakte foto’s. Vervolgens heeft [de makelaar] per e-mail van woensdagmiddag 30 november 2022 het inspectierapport aan cliënte toegezonden. Op dit inspectierapport wordt vermeld dat er sprake zou zijn van “vegen op de muur”, “strepen op de muur” en “schade stucwerk”. Deze “gebreken” zouden “voor rekening van huurder” komen. Per e-mail van 1 december 2022 heeft cliënte geprotesteerd tegen bovenomschreven onbetamelijke handelwijze.(…)
Vast staat dat de vegen, strepen en schade aan het stucwerk bij aanvang van de huurovereenkomst reeds in het appartement aanwezig waren. Dit blijkt uit het inspectierapport van de vorige huurster (…) van 13 augustus 2021. U heeft de waarborgsom ook niet volledig aan [de vorige huurster] terugbetaald. U heeft in dit kader een factuur van[de schilder] van € 530,- aan [de vorige huurster] verstrekt. Dit terwijl het schilderwerk kennelijk niet is uitgevoerd. De door u verstrekte factuur is kennelijk onjuist en/of misleidend. (…)
Namens cliënte verzoek ik u de waarborgsom van € 3.000,- binnen zeven dagen na dagtekening van dit schrijven aan cliënte terug te betalen. Indien u niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldoet, zal ik namens cliënte overgaan tot het opstarten van een gerechtelijke procedure en indiening van een klacht bij de NBA. (…)”

3.8 In een reactie hierop heeft de advocaat van de BV bij e-mailbericht van 13 januari 2023 aan verweerster geschreven, voor zover relevant:
“(..) Ten eerste uw cliënte is een overeenkomst aangegaan met [de BV] (..). [Klager] heeft daar helemaal niets mee te maken. De enige reden dat u ook [klager] hebt aangeschreven is de kennelijke intentie om druk uit te oefenen om aan uw sommatie gevolg te geven. De omstandigheid dat u daarbij ook dreigt met een tuchtklacht tegen [klager] die formeel helemaal niets met [de BV] te maken heeft sterkt mij in die gedachte en valt eigenlijk niet anders te kwalificeren dan als chantage. Zoals u weet is het dreigen met een -niet reële- tuchtklacht op zichzelf ook weer tuchtrechtelijk verwijtbaar. [Klager] heeft aangekondigd een klacht tegen u in te dienen op grond van het bovenstaande als u niet schriftelijk bevestigt dat u een klacht achterwege zult laten. (…)”

3.9 Bij e-mailbericht van 23 januari 2023 heeft verweerster hierop gereageerd met, voor zover relevant:
“1. [De cliënte] heeft in het kader van de huurovereenkomst voortdurend gecommuniceerd met [klager] via [e-mailadres klager]. Ik verwijs naar de bijlagen bij deze e-mail. De huurovereenkomst is nota bene op het kantooradres van [de accountants BV] ondertekend. Ook zijn de sleutels conform uw eigen instructie ingeleverd op het kantooradres van [de accountants BV]. Dat [de accountants BV] of [klager] niets met de zaak te maken heeft, is feitelijk onjuist.
2. Zoals aangegeven zet ik grote vraagtekens bij de door [klager] aan [de vorige huurster] verstrekte factuur van [de schilder] van € 530,- inclusief BTW. (…). Inmiddels staat vast dat de schilder- en herstelwerkzaamheden zoals vermeld op deze factuur niet hebben plaats gevonden. De (inhoud en verstrekking van de) factuur is dan ook onjuist en misleidend. [Klager] heeft het doen voorkomen alsof (a) de gebreken in het appartement zouden zijn en/of worden hersteld en (b) er schilder- en herstelkosten zouden zijn gemaakt. [De vorige huurster] is benadeeld door de inhouding van het bedrag van € 530,- op haar waarborgsom. Zoals aangegeven acht ik deze handelswijze zeer kwalijk voor een registeraccountant. Het is mijns inziens overigens zeer onaannemelijk dat [klager] een vergoeding heeft betaald voor schilder- en herstelwerkzaamheden die niet hebben plaats gevonden. Dit geldt temeer nu [de schilder] en [klager] kennelijk vaker zaken met elkaar doen. (…)"

3.10 Op 20 maart 2023 heeft verweerster namens de cliënte de BV gedagvaard. Bij vonnis van 4 oktober 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), de vordering van de cliënte tot betaling van de borgsom door de BV grotendeels toegewezen.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster:
a) hem te hebben gechanteerd door in een sommatiebrief, waarin klager ten onrechte als feitelijk bestuurder is aangemerkt, te dreigen met een tuchtklacht bij de NBA als de waarborgsom niet wordt terugbetaald;
b) (…).

5 OMVANG HOGER BEROEP

Klager heeft alleen beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel

a). Klachtonderdeel b) is dan ook in hoger beroep niet meer aan de orde.

6 BEOORDELING RAAD

6.1 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel a) als volgt overwogen. Voor zover klager betoogt dat het een advocaat nooit is toegestaan aan te kondigen dat een tuchtklacht wordt ingediend wanneer een bepaalde gedraging of (rechts)handeling uitblijft, volgt de raad hem niet. Uitgangspunt is dat steeds per geval zal moeten worden bezien of tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerster heeft in haar brief van 29 december 2022 namens haar cliënte het standpunt ingenomen dat de gang van zaken rondom de totstandkoming van het rapport van de eindinspectie onbetamelijk was geweest, dat de geconstateerde gebreken al aanwezig waren toen de vorige huurster in 2021 het appartement verliet en dat destijds door klager een onjuiste en misleidende factuur was verstrekt waarmee de vorige huurster kosten in rekening waren gebracht voor niet uitgevoerde werkzaamheden. Verweerster heeft klager vervolgens, namens haar cliënte, gesommeerd over te gaan tot betaling van de waarborgsom, bij gebreke waarvan zij een gerechtelijke procedure aankondigde, alsmede indiening van een klacht tegen klager bij de NBA. De raad heeft overwogen dat verweerster tegen de achtergrond van de in die brief geschetste gedragingen geen tuchtrechtelijke norm heeft overtreden met de mededeling dat zij een tuchtklacht tegen klager zou indienen. Als advocaat van de wederpartij had zij de vrijheid om dit zo op te schrijven ter behartiging van de belangen van haar cliënte. Evenmin kan het verweerster tuchtrechtelijk worden aangerekend dat zij haar brief van 29 december 2022 aan de BV “ter attentie van” klager had gezonden. De communicatie met de cliënte verliep doorgaans via het e-mailadres van klager en de betwiste factuur was door klager toegezonden. In het vonnis van de kantonrechter van 4 oktober 2023 is klager ook aangeduid als vertegenwoordiger en als directeur-grootaandeelhouder van de BV. Verweerster had in de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding om klager in zijn hoedanigheid van bestuurder van de BV aan te spreken op zijn handelen en zij heeft door een klacht aan te kondigen de belangen van klager niet onevenredig geschaad.

7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager
7.1 Klager kan zich niet verenigen met de overwegingen van de raad en heeft daartegen aangevoerd:
1. In het dekenstandpunt werd het handelen van verweerster wel degelijk klachtwaardig bevonden.
2. De raad hanteert onjuiste uitgangspunten en geeft een onjuist oordeel.
3. De raad miskent dat klager geen enkele formele rol vertolkt in de BV die door verweerster in de procedure werd betrokken. Dat hij wel contact heeft gehad met de cliënte van verweerster in het betreffende huurgeschil maakt dat niet anders.
4. Het dreigen met een klacht tegen klager in zijn hoedanigheid van registeraccountant als hij niet tegemoet zou komen aan de eisen van (de cliënte van) verweerster, komt neer op “afdreiging”. Klager vervulde niet alleen geen formele rol in de betreffende vennootschap, maar verrichtte al helemaal geen handelingen die ook maar iets van doen hadden met zijn positie als registeraccountant. Verweerster gebruikte dit middel op een (tuchtrechtelijk) verwijtbare wijze slechts om druk te zetten en haar gelijk te krijgen.
5. Een advocaat heeft in relatie tot de wederpartij van de cliënt weliswaar een grote mate van vrijheid, maar hier is de grens van het betamelijke overschreden.
6. De raad heeft miskend dat (1) klager geen formele rol vervulde en dat (2) er geen enkel verband was met zijn hoedanigheid van registeraccountant. Het stond verweerster onder die omstandigheden niet vrij om klager te dreigen met een tuchtklacht.

Verweer
7.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


8 BEOORDELING HOF

Ontvankelijkheid
8.1 Verweerster heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het beroep niet met redenen is omkleed. Verweerster voert daartoe aan dat het beroepschrift slechts losse stellingen bevat, die door de raad al zijn gepasseerd.

8.2 Het hof volgt verweerster hierin niet. Klager heeft in hoger beroep een zestal argumenten aangevoerd waarom hij meent dat de beslissing van de raad niet juist is. Daarmee is het beroep voldoende met redenen omkleed als bedoeld in artikel 56 lid 3 Advocatenwet om ontvankelijk te zijn. Dat de raad de argumenten van klager heeft gepasseerd, betekent nog niet dat klager die argumenten in hoger beroep niet opnieuw mag aanvoeren. Het hoger beroep dient er juist toe dat een partij zijn standpunt nogmaals ter toetsing kan voorleggen. Of dat standpunt voldoende onderbouwd is, dient inhoudelijk beoordeeld te worden. Daartoe gaat het hof hierna over.

Maatstaf
8.3 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Overwegingen hof
8.4 De beroepsgronden van klager falen. Vast staat dat klager, hoewel hij geen formeel bestuurder van de BV is, de belangen van de BV feitelijk behartigde en ook het aanspreekpunt was voor de huurders, in ieder geval voor de cliënte van verweerster. Klager vertegenwoordigde de BV ook in de procedure die verweerster namens haar cliënte bij de kantonrechter aanhangig heeft gemaakt. Klager trad aldus op als feitelijk bestuurder van de BV. Hij behartigde ook de financiële zaken van de BV, inclusief de kwestie van de borgsom. Vast staat dat klager hierbij vanaf het kantooradres van zijn accountantskantoor heeft gehandeld en dat alle communicatie via (het e-mailadres van) zijn accountantskantoor verliep. Verweerster had voldoende aanknopingspunten om zich, namens haar cliënte, de vraag te stellen of de gang van zaken rondom de oplevering van het gehuurde en de discussie over terugbetaling van de borgsom wel zuiver verliep en om vraagtekens te plaatsen bij de factuur die klager aan haar cliënte had gestuurd. Het stond verweerster onder die omstandigheden vrij om klager de mogelijkheid van het indienen van een tuchtklacht voor te houden. Verweerster kan daar geen tuchtrechtelijk verwijt van gemaakt worden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 8 juli 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-117/A/NH.


Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K. Teuben en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 14 maart 2025.