ECLI:NL:TAHVD:2024:69 Hof van Discipline 's Gravenhage 230113
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2024 |
Datum publicatie: | 08-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 230113 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | klacht tegen advocaat tegenpartij. Bekrachtiging beslissing raad. Klacht ongegrond. Voor verweerster waren voldoende aanknopingspunten om - namens haar cliënte - te refereren aan de in de processtukken genoemde term ‘ouderverstoting’ en hiermee een link te leggen met de feitelijke situatie waarin haar cliënte verkeert. Dat vervolgens de link wordt gelegd met de houding van klager acht het hof in de gegeven omstandigheden ook niet onbegrijpelijk |
Beslissing van 8 maart 2024
in de zaak 230113
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 27 maart 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-925/A/NH). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:63 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 25 april 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerster van 9 juni 2023.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8
januari 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het
dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager heeft een affectieve relatie gehad, waaruit twee kinderen zijn geboren, te weten in 2006 en in 2009. In mei 2018 is de affectieve relatie geëindigd. De kinderen verblijven sindsdien bij klager.
3.3 Bij beschikking van 4 september 2018 zijn de kinderen op verzoek van de moeder
door de rechtbank Amsterdam voor de periode van een jaar, derhalve tot 4 september
2019, onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam
(hierna: de GI) gesteld. De moeder werd in die procedure bijgestaan door verweerster.
3.4 Bij beschikking van 30 augustus 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de ondertoezichtstelling
op verzoek van de GI voor de periode van een jaar verlengd, derhalve tot 4 september
2020. De moeder, die belanghebbende was in die procedure, werd ook in die procedure
bijgestaan door verweerster. Klager is tegen die beschikking in hoger beroep gegaan.
3.5 Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft het gerechtshof Amsterdam de beschikking
van 30 augustus 2019 vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling
afgewezen. Het gerechtshof heeft daartoe onder meer het volgende, voor zover hier
van belang, overwogen:
“5.6 Het feit dat (de kinderen) al geruime tijd iedere vorm van contact met hun moeder
categorisch afwijzen, acht het hof zonder meer zorgelijk. Dat geldt zeker nu de moeder
hen voorheen altijd heeft verzorgd en opgevoed. Het risico dat de kinderen daarvan
later een of meer ontwikkelingsproblemen zullen ondervinden zoals de GI aanvoert (zie
5 .4), brengt evenwel niet zonder meer met zich mee dat in dit stadium kan worden
gesproken van een ernstige en concrete bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen.
Uitgaande van de volgens vaste jurisprudentie geldende maatstaf (zie 5.5 eerste alinea),
is de omstandigheid dat zich dergelijke problemen op latere leeftijd bij de kinderen
mogelijk kunnen voordoen, daarvoor niet voldoende. Dat is evenmin het geval als de
omstandigheden van het onderhavige geval, in het bijzonder de echtscheidingsproblematiek
van de ouders, het verdriet daarover van de kinderen en hun gevoelens jegens hun moeder,
in aanmerking worden genomen. De stelling van de GI dat sprake is van ouderverstoting
c.q. oudervervreemding wordt niet door een officiële diagnose onderbouwd, zodat niet
vaststaat of hiervan daadwerkelijk sprake is. Gelet op het voorgaande en in aanmerking
genomen dat het thans goed gaat met de kinderen en zij zich goed ontwikkelen, is niet
voldaan aan de hoge eisen die aan oplegging van een ingrijpende maatregel als een
ondertoezichtstelling worden gesteld. (…).”
3.6 Bij beschikking van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank de verzoeken van klager
en de moeder inzake de hoofdverblijfplaats van de kinderen afgewezen. De rechtbank
heeft daarbij onder meer het volgende overwogen:
“2.6 (…) Het langdurig ontbreken van contact tussen de kinderen en de moeder is echter
zeer zorgelijk. In deze situatie heeft de vader als verzorgende ouder meer dan gemiddeld
de taak om te zorgen dat de kinderen contact hebben met de andere ouder. Hierin is
de vader tot nu toe niet geslaagd. (…)
2.8 De rechtbank komt tot de conclusie dat het thans niet mogelijk is om de hoofdverblijfplaats
bij een van de ouders te bepalen. De rechtbank zal beide verzoeken daartoe afwijzen.
(…)
2.9 (…) De rechtbank is met de Raad voor de Kinderbescherming van oordeel dat het
voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van groot belang is dat zij onbelast
contact kunnen hebben met beide ouders en er een zorgregeling zou worden vastgesteld.
Onder de huidige omstandigheden, waarin het de ouders niet lukt om de randvoorwaarden
daarvoor te creëren en de kinderen van de vader geen daadwerkelijke toestemming ervaren
om het contact met hun moeder aan te gaan, ziet de rechtbank daartoe geen mogelijkheden.
(…) Nu het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is geëindigd, ligt de verantwoordelijkheid
voor het herstel van de relatie van de kinderen met de moeder weer volledig in de
handen van partijen, meer in het bijzonder van de vader. De rechtbank spreekt de hoop
uit dat de vader gaat inzien dat hij (de kinderen) ernstig tekort doet zolang hij
hen belast met de spanningen op ex-partnerniveau en zolang de scheiding van hun moeder
voortduurt. De vader zal alles in het werk moeten stellen om er voor te zorgen dat
de kinderen weer ruimte gaan voelen om onbelast contact te hebben met hun beide ouders.”
3.7 Op 12 oktober 2021 heeft verweerster in een procedure tussen de moeder en klager
bij het gerechtshof Amsterdam, namens de moeder een memorie van antwoord, tevens houdende
memorie van grieven incidenteel appel, ingediend. In die memorie van antwoord staat,
voor zover hier van belang, het volgende:
“Bespreking grief 9 combinatiekorting en kindgebonden budget
(…)
77. De combinatiekorting, voluit genoemd de inkomensafhankelijke combinatiekorting,
wordt bovendien nooit maandelijks uitgekeerd door de belastingdienst, maar is een
heffingskorting, die op jaarbasis een aftrekpost geeft van € (…). De berekening van
de man klopt dan ook in het geheel niet. Overleggen met de man was ook geen optie.
Uit de processtukken in eerste aanleg blijkt dat er helaas sprake is van ouderverstoting.
78. De man heeft zoveel extra kosten voor de vrouw veroorzaakt om haar alleen maar
uit de (woning) te houden. Omdat het de vrouw helaas bekend was dat het de man uitsluitend
om geld gaat, heeft zij inderdaad nog even geld overgemaakt. De vrouw was (en is nog
steeds) zeer bezorgd over het welzijn van de beide kinderen en de aantoonbare ouderverstoting
door de man. De vrouw was bevreesd dat de man haar het leven nog veel zuurder zou
maken, indien ze geen geld zou overmaken. Helaas was dat zonde van het geld, want
feit is dat de man de vrouw nog steeds niets gunt.
(…)
Bespreking grief 12
(…)
110. De man somt enkele voorwerpen op die de vrouw heeft meegenomen, maar erkent daarmee
impliciet dat 95% van de inboedel is achtergebleven en alsnog verdeeld diende te worden.
Gelet op de ouderverstoting, waardoor de man de vrouw helaas niets gunt en haar niet
of nauwelijks in de woning toeliet (de persoonlijke spullen waren bij het ophalen
lukraak in de achtertuin gezet), diende de vrouw in deze voor een praktische oplossing
te kiezen, aangezien duidelijk is dat zij met de man nimmer tot een eerlijke verdeling
kon komen. Gelukkig zag de rechtbank dat in, maar heeft helaas de inboedel niet op
de reële waarde kunnen vastzetten.”
3.8 Op 8 juni 2022 heeft verweerster bij de rechtbank Amsterdam namens de moeder een
verweerschrift ingediend inzake een door klager gedaan alimentatieverzoek. In dat
verweerschrift staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“8. Het hof overwoog dat duidelijk is dat de man de oorzaak van de echtscheiding (maar
partijen waren niet gehuwd) bij de vrouw legt. Verder overwoog het hof helaas dat
de stelling van de GI dat er sprake is van ouderverstoting c.q. oudervervreemding
niet door een officiële diagnose wordt onderbouwd en dat ook de man het eens zou zijn
dat de kinderen contact moeten hebben met beide ouders. Het hof overwoog tot slot
dat het van groot belang is dat de ouders het advies van Altra zullen opvolgen en
zich (onder meer) volledig zullen inzetten voor het traject bij Arkin en dat beide
ouders ter zitting hebben toegezegd aan dit traject hun medewerking te zullen verlenen,
ook als de ondertoezichtstelling niet zou worden verlengd.
9. De inkt was helaas nog niet droog en de man verzette zich weer op alle mogelijke
manieren. Bij beschikking van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank zich vervolgens
genoodzaakt gezien alle verzoeken van partijen over vaststelling hoofdverblijfplaats
en zorgregeling af te wijzen, zie productie 5. De rechtbank heeft overwogen dat nu
het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is geëindigd, de verantwoordelijkheid
voor het herstel van de relatie van de kinderen met hun moeder weer volledig in de
handen van partijen ligt, meer in het bijzonder van de man. Ook de rechtbank heeft
in gemelde beschikking de hoop uitgesproken dat de man gaat inzien dat hij (de kinderen)
ernstig tekort doet zolang hij hen belast met de spanningen op ex-partnerniveau en
zolang de scheiding van hun moeder voortduurt en dat de man alles in het werk zou
moeten stellen om ervoor te zorgen dat de kinderen weer ruimte gaan voelen om onbelast
contact te hebben met hun beide ouders.
10. De man volhardt helaas in de ouderverstoting en kan het niet eens opbrengen om
de vrouw op een normale manier te informeren omtrent het welzijn van de kinderen.
De voor hem klaarblijkelijk verplicht gevoelde berichten zijn veelal totaal inhoudsloos,
zie als voorbeeld productie 6.”
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij zich in gerechtelijke procedures onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, meer specifiek dat verweerster klager ten onrechte en ongefundeerd ervan heeft beschuldigd dat er door klager jegens de moeder sprake zou zijn van ouderverstoting.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad is van oordeel dat het woord ouderverstoting dat verweerster in haar processtukken gebruikt om aan te duiden dat klager het contact tussen de moeder en de kinderen tegenhoudt, onnodig grievend jegens klager zou kunnen zijn indien daarvoor geen enkele aanknopingspunt voor te vinden is. Verweerster wordt door de raad gevolgd in haar stelling dat uit de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2020 kan worden afgeleid dat naast de GI ook de rechtbank Amsterdam van mening is dat klager het contact tussen de moeder en de kinderen tegengaat. De rechtbank heeft in die beslissing overwogen dat de kinderen van klager geen toestemming ervaren om contact met de moeder te hebben en de rechtbank spreekt de hoop uit dat klager gaat inzien dat hij de kinderen ernstig tekort doet zolang de scheiding met hun moeder voortduurt. De raad merkt verder op dat uit de overgelegde stukken noch het ter zitting verhandelde, aanwijzingen zijn te vinden dat klager zijn houding ten opzichte van het contact tussen de moeder en de kinderen heeft veranderd. Gelet hierop is de raad van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerster na de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2020 het woord ouderverstoting in processtukken is blijven gebruiken om daarmee de situatie te duiden waarin haar cliënte sinds mei 2018 ten opzichte van haar kinderen verkeert. Tegen deze achtergrond heeft verweerster niet de vrijheid overschreden die zij als advocaat geniet om de belangen van haar cliënte te behartigen. De raad verklaart daarmee de klacht ongegrond.
Beroepsgronden
5.2 Klager stelt zich op het standpunt dat de raad ten onrechte niet tot een gegrondverklaring van de klacht is gekomen, Daarbij voelt klager zich niet gehoord. Ter onderbouwing van zijn beroep voert klager het volgende aan. Klager stelt dat de beschuldiging van ouderverstoting onnodig en ernstig grievend is, temeer nu het gerechtshof Amsterdam op 10 maart 2020 heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Met het gebruik van dit woord wordt door verweerster ook geen redelijk doel gediend, nu de beschuldigingen zijn geuit in het kader van de alimentatiezaak en boedelscheiding. Klager vindt het voorts stuitend dat het woord ouderverstoting door verweerster wordt aangevoerd als de feitelijke omschrijving van de situatie van haar cliënte. Klager ziet het gebruik van het woord ouderverstoting eerder als een ongefundeerde beschuldiging aan het adres van klager dat door haarzelf is gefabriceerd. Bovendien wordt er door de GI met geen woord gesproken over ouderverstoting, maar er wordt louter gesteld “dat het mogelijk is dat de kinderen geen toestemming van vader ervaren voor contact met moeder”. Van een officiële diagnose van ouderverstoting is bovendien geenszins sprake.
Verweer in beroep
5.3 Verweerster verzoekt – kort weergegeven – de bekrachtiging van de beslissing
van de raad. Ter onderbouwing van haar standpunt schets zij in haar verweerschrift
allereerst de achtergrond van de zaak. Volgens verweerster is haar cliënte gerechtigd
om de conclusie te trekken dat er feitelijk sprake is van ouderverstoting nu klager
de kinderen afhoudt van contact met de moeder. Van generalisering is geen sprake.
Er wordt in de processtukken concreet aangegeven waar het om gaat. Daarbij heeft de
GI nota bene zelf gesteld dat er sprake is van ouderverstoting. Klager tracht het
oordeel van de GI te lezen als een niet vaststaand feit, en meent ten onrechte dat
de GI louter zou hebben gezegd dat ‘mogelijk’ sprake is van ouderverstoting. Verweerster
haalt vervolgens ook een aantal voorbeelden aan waaruit blijkt dat er nog weinig is
veranderd in het contact tussen cliënte en haar kinderen.
Verweerster blijft bij haar standpunt dat zij niet klachtwaardig heeft gehandeld en
dat zij zich heeft onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zouden
zijn, of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken,
onevenredig nadeel aan klager zouden toebrengen.
Maatstaf
5.4 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.5 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken,
zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen
escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden
verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven
als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties
als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de
ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht,
juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met
name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft ook betrekking op het doen
van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend
zal ervaren.
5.6 Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Overwegingen hof
5.7 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad nu partijen hun standpunten in hoger beroep slechts hebben herhaald en er geen nieuwe argumenten zijn aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid.
5.8 In aanvulling hierop is het hof van oordeel dat er voor verweerster voldoende
aanknopingspunten waren om - namens haar cliënte - te refereren aan de in de processtukken
genoemde term ‘ouderverstoting’ en hiermee een link te leggen met de feitelijke situatie
waarin haar cliënte verkeert. Dat vervolgens de link wordt gelegd met de houding van
klager acht het hof in de gegeven omstandigheden ook niet onbegrijpelijk. Bij beschikking
van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank overwogen dat het langdurig ontbreken van
contact tussen de kinderen en de moeder zeer zorgelijk is, en dat in deze situatie
de vader als verzorgende ouder meer dan gemiddeld de taak heeft om te zorgen dat de
kinderen contact hebben met de andere ouder. Hierin is de vader tot nu toe niet geslaagd.
Verder is de rechtbank met de Raad voor de Kinderbescherming van oordeel dat het voor
de (…) kinderen van belang is dat zij onbelast contact kunnen hebben met beide ouders.
De rechtbank constateert dat de kinderen van de vader geen daadwerkelijke toestemming
ervaren om het contact met hun moeder aan te gaan en ziet in dit ontbreken van daadwerkelijke
toestemming aan de kant van klager het aandeel van klager in het uitblijven van het
contact. De rechtbank spreekt vervolgens de hoop uit dat klager inziet dat hij de
kinderen ernstig tekort doet, zolang hij hen belast met de spanningen in relatie tot
de moeder. De rechtbank onderschrijft hiermee naar het oordeel het hof het fenomeen
van ouderverstoting door de kinderen richting de moeder, waarin vader een sleutelrol
speelt. Tegen deze achtergrond bezien heeft verweerster zich niet onnodig grievend
uitgelaten tegenover verweerder en heeft zij ook niet op een onevenredige zijn belangen
geschaad zonder redelijk doel. Aldus is ook het hof van oordeel, gelet op de hierboven
genoemde toetsingsmaatstaf, dat er geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 27 maart 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-925/A/NH,
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 maart 2024.