ECLI:NL:TAHVD:2024:46 Hof van Discipline 's Gravenhage 230060

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:46
Datum uitspraak: 09-02-2024
Datum publicatie: 16-02-2024
Zaaknummer(s): 230060
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad dat het verweerster vrij stond haar werkzaamheden voor klager te beëindigen. De raad heeft geen oordeel gegeven over het verwijt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij niet is verschenen op de zitting van 17 november 2020 en ook geen uitstel van de zitting heeft gevraagd. Het hof bespreekt dit klachtonderdeel alsnog en oordeelt dat het verweerster niet te verwijten valt dat zij vlak voor de zitting ziek werd. Verweerster heeft voldoende inspanningen verricht om uitstel van de mondelinge behandeling te krijgen, evenwel zonder succes. Niet is gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad door het doorgaan van de mondelinge behandeling. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad en verklaart klachtonderdeel e) ongegrond.

Beslissing van 9 februari 2024

in de zaak 230060

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 30 januari 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 22-438/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager ten aanzien van onderdeel a) ongegrond verklaard en ten aanzien van de onderdelen b), c) en d) gegrond. Aan verweerster is de maatregel van een berisping opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:12 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 


2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 1 maart 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:


-    de stukken van de raad; 
-    het verweerschrift van verweerster.


  
2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 december 2023. Daar is verweerster verschenen, bijgestaan door (…). Klager heeft zich per e-mail kort voor aanvang van de zitting afgemeld en pleitnotities gestuurd. De pleitnotities van klager maken onderdeel uit van het dossier van het hof. Verweerster heeft haar standpunt op de zitting mondeling toegelicht. 

3    FEITEN

3.1    Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2    Klager heeft met mevrouw M in 2017 een donorovereenkomst gesloten op grond waarvan klager sperma heeft gedoneerd ten behoeve van kunstmatige inseminatie. Als gevolg daarvan is in 2019 een kind (hierna: het kind) geboren. 

3.3    In 2020 heeft mevrouw M in een rechtszaak omgang tussen klager en het kind gevorderd. Verweerster heeft klager hierin vanaf 10 juni 2020 bijgestaan.

3.4    Op 13 november 2020 heeft verweerster het volgende naar klager gemaild:

“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van heden bericht ik u als volgt. Tijdens het telefoongesprek heb ik aangekondigd dat ik mijn werkzaamheden als uw advocaat direct na de zitting van dinsdag 17 november a.s. neer zal leggen. De reden hiervan is dat er van mijn kant sprake is van een vertrouwensbreuk. Ondermeer door de wijze waarop u mij aangeeft een (kansloos) uitstel van de zitting te vragen, nu een (kansloos) wrakingsverzoek wenst en zonder enig vooroverleg schikkingsonderhandelingen met de advocaat van mevrouw [M.] doet waarin u zonder overleg met mij een vermeerdering van eis aankondigt is bij mij deze breuk ontstaan. 


Ik zal de eerder en recent ingediende stukken en uw reactie hierop lezen en dit weekend een pleitnota maken. Ik ga er van uit dat ter zitting er ook veel vragen zijn die u zelf zal kunnen beantwoorden. Ik zal de rechter verzoeken dat u nog gelegenheid krijgt om op de recent ingediende stukken schriftelijk te reageren en stukken in te dienen. Voor mijn werkzaamheden tot en met de zitting zal ik u een nota toesturen. Gezien uw wens de kosten te beperken zal ik mijn uiterste best doen de kosten te beperken, waarbij ik direct opmerk dat gezien de omvang van het dossier dit tot gevolg zal hebben dat ik niet tot in de details overal op in zal kunnen gaan.”

3.5    Op 16 november 2020 heeft verweerster haar pleitaantekeningen naar klager gemaild. Dezelfde dag heeft verweerster de rechtbank bericht dat zij vanwege COVID-19 klachten niet aanwezig kon zijn op de zitting van 17 november 2020 en dat klager wel op de zitting aanwezig zou zijn.

3.6    Op 17 november 2020 heeft klager verweerster onder meer gemaild:

“U wilde zich terugtrekken. Dat vind ik jammer, en naar mijn idee is er ook geen vertrouwensbreuk (ik ben immers altijd eerlijk geweest). Hooguit vind u mijn manier van doen misschien niet prettig, maar ik had al in het eerste gesprek gezegd dat ik vrij directief ben in het aansturen van mijn advocaten. U zou uw grenzen wel aangeven, maar dat kwam wat plotseling, moet ik zeggen. Ik zou het prettig vinden als u mij n.a.v. de notulen die over 2 weken komen daarover nog kan adviseren, aangezien u bent ingewerkt in de hele zaak.”

3.7    Op 24 november 2020 heeft klager verweerster gevraagd of zij een door hem opgestelde brief aan de rechtbank wilde versturen. Daarop heeft verweerster bij e-mail van 25 november 2020 geantwoord: 

“Ik heb een en ander nogmaals laten bezinken en ben tot de conclusie gekomen dat ik bij mijn eerdere besluit (om mij na de zitting van vorige week te onttrekken als uw advocaat) blijf. Ik zal derhalve niet de door u vandaag gemailde brief (…) indienen bij de rechtbank. Ik adviseer u, voor zover u dit niet al heeft gedaan, op zoek te gaan naar een andere advocaat. Hiervoor kunt u eventueel contact opnemen met het juridisch loket. Zodra deze advocaat zich meldt zal ik ervoor zorgen dat het dossier wordt overgedragen.”

3.8    Op 30 november 2020 heeft klager gereageerd op de door verweerster genoemde redenen om haar werkzaamheden te beëindigen. Daarbij heeft klager vermeld: 

“Kortom, ik zie niet in waarom ik niet te vertrouwen zou zijn. Ik heb meer het idee dat u de samenwerking gewoon niet prettig vindt. Ik kan en wil u niet dwingen, en voor de volgende zitting kan ik vermoedelijk wel een nieuwe advocaat vinden, maar deze manier van doen, waarbij u onverwacht en van de ene op de andere dag het bijltje er bij neergooit, en ook niet eens meer mijn brief wilt doorsturen, die nodig is om de schade te beperken van het feit dat u zelf niet op de zitting kwam, is disproportioneel. (…) Bij deze nogmaals het verzoek de brief door te sturen, want dat moet op korte termijn (…), dan kan ik daarna rustig een andere advocaat zoeken (…).”

3.9    Op 1 december 2020 heeft verweerster klager gemaild dat zij zijn brief zou doorsturen naar de rechtbank. Ook heeft verweerster vermeld dat zij bij haar besluit bleef zich te onttrekken als klagers advocaat en dat zij dit aan de rechtbank zou bevestigen. Verweerster heeft zich daarop onttrokken.


4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij: 


a)    haar werkzaamheden direct na de zitting van 17 november 2020 heeft neergelegd wegens een vertrouwensbreuk. Dit blijkt volgens klager uit de e-mail van verweerster van 13 november 2020; 


b)    (...);


c)    (...);


d)    (...).

4.2    In hoger beroep heeft klager de omvang van de klacht ter discussie gesteld; volgens hem heeft de raad over een van zijn klachten niet geoordeeld. Deze stelling van klager zal hierna worden besproken.  


5    BEOORDELING

Omvang klacht in hoger beroep


    
5.1    In hoger beroep is nog aan de orde de beslissing van de raad op klachtonderdeel a). Verder is aan de orde het klachtonderdeel dat door klager wordt aangeduid als klachtonderdeel e). Dat klachtonderdeel is door de raad niet expliciet zo benoemd, terwijl zowel klager als verweerster het als een separaat klachtonderdeel hebben onderkend. Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerster naar de mening van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij niet is verschenen op de zitting van 17 november 2020 en ook geen uitstel van de zitting heeft gevraagd. Het hof zal dit klachtonderdeel als klachtonderdeel e) hierna in de beoordeling betrekken.

Overwegingen raad

5.2    De raad heeft het volgende overwogen, voor zover relevant: 

“De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond


5.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij haar werkzaamheden direct na de zitting van 17 november 2020 heeft neergelegd wegens een vertrouwensbreuk. Daarbij wijst klager op de e-mail van verweerster van 13 november 2020.


5.3 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrijstaat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is zij daartoe gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt.


5.4 De raad is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij zich heeft teruggetrokken als advocaat van klager. Verweerster heeft in haar e-mail van 13 november 2020 uiteengezet waarom volgens haar sprake was van een vertrouwensbreuk. Uit de andere overgelegde e-mails blijkt dat die vertrouwensbreuk evident was, omdat klager en verweerster van mening verschilden over de aanpak van het geschil met mevrouw M. Verweerster kon dan ook niet anders dan haar werkzaamheden voor klager te beëindigen. Verweerster heeft dit op zorgvuldige wijze gedaan door klager te adviseren een andere advocaat te zoeken, door op 16 november 2020 de rechtbank te informeren over haar afwezigheid op de zitting vanwege COVID-19 klachten en door op 1 december 2020 nog een brief van klager naar de rechtbank te sturen. Het is de raad niet gebleken dat klager door de onttrekking van verweerster in een onmogelijke positie is gebracht. Na de zitting van 17 november 2020, waar klager bij aanwezig was, stond de zaak immers voor vonnis en konden er geen inhoudelijke proceshandelingen meer worden verricht. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.”


Beroepsgronden

5.3    Klager stelt ten aanzien van klachtonderdeel a) dat het verweerster niet vrij stond om de bijstand te beëindigen. Er moet eerst overleg plaatsvinden en als men daar samen niet uitkomt, mag een advocaat zich pas terugtrekken. Klager verwijst in dit verband naar gedragsregel 14 lid 2. Er was ook geen sprake van een verschil van inzicht of een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerster. Verweerster was niet beschikbaar voor overleg, waardoor klager maar redelijke opdrachten aan haar is gaan geven. Nadat communicatie op gang kwam, heeft klager hierop verder niet doorgezet. Verder stelt klager nog dat na de zitting van 17 november 2020 wel degelijk nog proceshandelingen konden worden verricht, wat uiteindelijk ook door de opvolgend advocaat is gedaan. 

5.4    Daarnaast wijst klager erop, dat de raad klachtonderdeel e) niet heeft besproken, zoals hiervoor onder 5.1. uiteen gezet. 

Verweer in beroep

5.5    Verweerster voert aan dat zij de werkrelatie met klager sinds oktober 2020 in rap toenemende mate als bijzonder dwingend en veeleisend heeft ervaren, met als dieptepunt medio november 2020. Bij verweerster is de situatie ontstaan dat zij niet meer voor klager kon werken. Het was voor verweerster duidelijk dat zij zich niet vlak voor de zitting van 17 november 2020 kon onttrekken en zij heeft ook na de zitting nog enkele werkzaamheden voor klager uitgevoerd, waaronder het versturen van de brief van 1 december 2020 aan de rechtbank. Verweerster stelt dat het haar vrij stond de verstrekte opdracht neer te leggen. Een gesprek tussen partijen had hierin geen enkele verandering gebracht.  

5.6    Verweerster voert verder ten aanzien van klachtonderdeel e) aan dat zij zich op 16 november 2020 al ziek voelde en dat ook had gemeld aan klager. Rond 15.00 uur is verweerster ziek naar huis gegaan en heeft haar secretaresse direct laten bellen met de rechtbank. Telefonisch is verzocht de zitting niet door te laten gaan, waarop direct is medegedeeld dat de zitting door zou gaan. Toen heeft verweerster aan de rechtbank gemeld dat alleen klager op zitting zou verschijnen. De secretaresse van verweerster heeft in de ochtend van 17 november 2020 nogmaals contact gehad met de rechtbank over de door de rechtbank gegeven mogelijkheid om aanwezig te zijn via een Skype-verbinding. Verweerster was daarvoor echter te ziek. Verweerster heeft haar secretaresse niet meer voor de zitting gesproken over bijvoorbeeld het wraken van de rechtbank, hetgeen zij kennelijk volgens klager had moeten doen.  

Maatstaf

5.7    De raad heeft bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

Overwegingen hof 

klachtonderdeel a)


5.8    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Naar het oordeel van het hof heeft verweerster zich op zorgvuldige wijze onttrokken. Het hof sluit zich verder aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgrond van klager en zal de beslissing van de raad op klachtonderdeel a) bekrachtigen.

klachtonderdeel e)


5.9    Naar het oordeel van het hof heeft de raad inderdaad geen oordeel gegeven over het verwijt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij niet is verschenen op de zitting van 17 november 2020 en ook geen uitstel van de zitting heeft gevraagd. Het hof zal dit klachtonderdeel hierna bespreken.

5.10      Verweerster stelt zich op het standpunt dat haar secretaresse wel uitstel van de zitting heeft gevraagd, maar dat dat telefonisch werd afgewezen door de rechtbank. Verweerster heeft vervolgens direct een B-formulier ingediend. Verweerster wijst erop dat in november 2020 sprake was van een gedeeltelijke lockdown en dat personen met coronaverschijnselen in quarantaine dienden te verblijven. Verweerster heeft de schriftelijke correspondentie met de rechtbank overgelegd.  

5.11      Het hof is van oordeel dat het weliswaar ongelukkig is dat verweerster vlak voor de zitting ziek werd, maar dat dit verweerster niet te verwijten valt. Verweerster heeft naar het oordeel van het hof vervolgens voldoende inspanningen verricht om uitstel van de mondelinge behandeling te krijgen, evenwel zonder succes. Het kan voorts verweerster niet verweten worden dat zij de rechter niet heeft gewraakt, zo zij daartoe al was verzocht. Overigens is niet gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad door het doorgaan van de mondelinge behandeling, nu de pleitaantekeningen al gereed waren en op de mondelinge behandeling zijn voorgedragen en de rechtbank klager na de mondelinge behandeling nog de mogelijkheid heeft geboden om te reageren op kort voor de mondelinge behandeling overgelegde producties, hetgeen ook is gebeurd.

5.12      Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat klachtonderdeel e) ongegrond is. Verweerster heeft ter zake niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.


6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 30 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-438/AL/MN;

en:

6.2    verklaart klachtonderdeel e) ongegrond. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Verschueren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2024.

griffier                                                                                                                   voorzitter             

De beslissing is verzonden op 9 februari 2024.