ECLI:NL:TAHVD:2024:43 Hof van Discipline 's Gravenhage 220301
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:43 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-02-2024 |
Datum publicatie: | 14-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 220301 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Klaagster verwijt verweerster dat zij aan de rechtbank mededeling heeft gedaan over (de inhoud van) schikkingsonderhandelingen en dat zij daarbij het standpunt van klaagster onjuist heeft weergegeven. Het hof is met de raad van oordeel dat de gegrondheid van de klachten niet kan worden vastgesteld. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, maar verbetert de gronden. |
Beslissing van 5 februari 2024
in de zaak 220301
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
gemachtigde: (…)
tegen:
verweerster
gemachtigde: (…)
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 10 oktober 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-145/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRAMS:2022:200op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 9 november 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 december 2023. Verschenen zijn:
- klaagster, vertegenwoordigd door (…) en bijgestaan door mr. T.;
- verweerster, bijgestaan door (…).
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klaagster heeft als verhuurder een huurgeschil met de familie De G als huurder (hierna: de huurder). Tussen partijen is een procedure aanhangig geweest bij de kantonrechter. Klaagster vorderde daarin ontbinding van de huurovereenkomst met de huurder.
3.3 Klaagster werd in de zaak bijgestaan door haar gemachtigde en mr. Van den B. De huurder werd aanvankelijk bijgestaan door verweersters kantoorgenoot, mr. T, die zich op enig moment heeft teruggetrokken. Daarna is verweerster gaan optreden als advocaat voor de huurder.
3.4 In de procedure tussen klaagster en de huurder is op 30 november 2020 een tussenvonnis gewezen. Als reactie op het tussenvonnis heeft klaagster de huurder op 3 december 2020 een schikkingsvoorstel gedaan dat, bij gebreke van een reactie van de huurder, is ingetrokken op 15 december 2020.
3.5 Op 3 februari 2021 heeft in die zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden.
De zaak is vervolgens voor vonnis komen te staan, waarbij de kantonrechter partijen
gelegenheid heeft gegeven tot uiterlijk 18 februari 2021 door te geven of een regeling
was bereikt of vonnis moest worden gewezen.
3.6 Dezelfde dag heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster geschreven
dat het voorstel van 3 december 2020 niet gestand wordt gedaan, maar wel een basis
kan bieden voor overleg. In het bericht heeft de gemachtigde van klaagster verder
gevraagd of de huurder heeft verdiend aan illegale onderverhuur en verweerster gevraagd
om binnen een week te reageren.
3.7 Op 4 februari 2021 heeft gemachtigde van klaagster het volgende geschreven
aan verweerster:
“Het moet toch vrij eenvoudig zijn een reactie te geven op mijn verzoek, dat feitelijk
van aard is. Indien [verhuurder] winst maakt op de onderverhuur zal dat hoe dan ook
in de rechtsstrijd worden betrokken. Daarover verstoppertje spelen heeft geen zin,
dat is zonder van de tijd.”
3.8 Op 5 februari 2021 heeft telefonisch overleg tussen de gemachtigde van klaagster
en verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft daarin te kennen gegeven dat zij
niet wil ingaan op de vragen over illegale onderverhuur. De gemachtigde van klaagster
heeft vervolgens, eveneens op 5 februari 2021, geschreven dat hij moet concluderen
dat sprake is van winst uit illegale onderverhuur en dat hij in dat verband een voorlopig
getuigenverhoor zal instellen. Hij heeft verder geschreven:
“(…) Een regeling in der minne raakt zo natuurlijk wel buiten beeld. (…)”
3.9 Verweerster heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Zo is het niet gegaan. U hebt mij woensdagavond een mail gestuurd met verzoek om
binnen een week te reageren. U hebt mij vervolgens donderdagmiddag een mail gestuurd
die ik ongepast vind. U hebt mij vervolgens vanochtend gebeld met een herhaling van
uw vraag. Hierop heb ik geantwoord dat ik u zal antwoorden binnen de week die u zelf
hebt verstrekt. U hebt vervolgens de telefoon op de haak gegooid. U vraagt verder
naar de bekende weg. Er is geen sprake van onderhuur. Er wordt dus ook geen huurprijs
door de persoonlijke BV aan [huurder] betaald voor[het gehuurde]. U moet verder doen
wat U niet laten kan.”
3.10 Op 5 februari 2021 om 12.05 uur heeft de gemachtigde van klaagster gereageerd.
Hij heeft zijn visie gegeven op de gang van zaken en hij heeft zijn verdenkingen en
vragen of illegale verhuur door de huurder herhaald. Hij heeft verder geschreven dat
hij de lijnen open wil houden en:
“(…) Als u toch niet meer met mij wenst te communiceren, dan zal ik [mr. Van den B]
vragen contact met u op te nemen. Ik zou dat een vreemde oplossing vinden want ik
heb mij op geen enkel moment onoorbaar jegens u gedragen en als u daar anders over
denkt adviseer ik u een goede weerbaarheidstraining te volgen.
Tot slot; u heeft deze zaak van [mr. T] overgenomen, nadat [mr. T] had toegegeven
dat hij zich onprofessioneel had gedragen en niet meer tegen [klaagster] zou gaan
optreden. Ik vraag het maar recht voor zijn raap: dat speelt toch geen rol in uw houding
naar mij? Deze vraag stel ik u omdat voor mij moeilijk valt te begrijpen waarom u
zo stug en onvriendelijk tegen mij doet. Als u mij kunt uitleggen waar u zich kennelijk
zo aan stoort, dan houd ik daar vanzelfsprekend rekening mee.”
3.11 Op 5 februari 2021 om 12.15 uur, ontving verweerster een e-mail van de directeur/eigenaar
van klaagster met klaagsters gemachtigde en mr. Van den B in cc waarin hij schreef:
“Kantoor neemt het allemaal bijzonder persoonlijk nu weer een opstandige Chinees.”
Vrijwel direct daarna ontving klaagster wederom een e-mail van de directeur/eigenaar
van klaagster – met eveneens klaagsters gemachtigde en mr. Van den B in cc – met de
mededeling: “Interne mail excuus. (…)”
3.12 De gemachtigde van klaagster heeft verweerster op 6 en 8 februari 2021 gemaild
over de onderhuur, daarbij stellend dat verweerster onjuiste en bewust misleidende
informatie heeft verstrekt. Op 8 februari 2021 heeft verweerster telefonisch met mr.
Van den B gesproken.
3.13 Op 8 februari 2021 om 19.01 uur stuurt de gemachtigde van klaagster aan verweerster
een e-mail waarin hij verwijst naar het gesprek van die dag tussen verweerster en
mr. Van den B.. De gemachtigde van klaagster heeft onder meer geschreven:
“(…) U weigerde antwoord te geven op nu al vele malen gestelde vraag, die u hetzij
onjuist, hetzij misleidend heeft beantwoord. (…)”
Het slot van de e-mail is als volgt:
“Tot slot; u gaf aan te wachten op een voorstel van [mr. Van den B] en/of mij. Ook
daar begrijp ik niets van. Na de zitting heb ik u gevraagd met uw cliënt te overleggen
of een regeling in der minne tot de mogelijkheden hoort, waarop u aangaf dit met uw
cliënt te zullen bespreken en mij en/of [mr. Van den B] daarover te berichten. In
dit verband heb ik nog verwezen naar een voorstel dat ik kort na het wijzen van het
tussenvonnis per e-mail aan u heb herhaald (hetzelfde voorstel was eerder ook al aan
[mr. T] gericht) en waarop ik geen reactie heb ontvangen. Bij die stand van zaken
is uw opmerking dat u op ons wacht op zijn slechtst beschouwd niet te goeder trouw
en op zijn best beschouwd onnozel. De bal lag en ligt overduidelijk bij u en als uw
cliënt geen (tegen)voorstel wil doen, is dat ook duidelijk. Zeg of schrijf dat dan
gewoon.”
3.14 De gemachtigde van klaagster heeft verweerster op 10 februari 2021 geschreven
dat hij in afwachting is van een voorstel van haar zijde.
3.15 Per e-mail van (zondag) 14 februari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster
verweerster erop gewezen dat zij gedragsregels 5, 6 en 8 niet naleeft en dat hij zich
met zijn cliënte zal beraden op de gevolgen van het handelen van verweerster.
3.16 Bij brief van 18 februari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aan de rechtbank
geschreven dat geen regeling in der minne tot stand is gekomen en vonnis gevraagd.
De inhoud van dit bericht is ook aan verweerster gestuurd.
3.17 Om 22.45 die dag heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster geschreven
dat hij er niet meer van uitgaat dat zij optreedt voor de huurder en dat hij rechtstreeks
contact zal opnemen met de huurder.
3.18 Op 19 februari 2021 heeft verweerster laten weten dat zij nog optrad voor
de huurder. De gemachtigde van klaagster heeft vervolgens geschreven dat het klaagster
vrijstond om contact op te nemen met de huurder en:
“(…) Cliënte gaat ervan uit dat uw cliënten wel het fatsoen hebben om met ‘hun huisbaas’
te communiceren, zolang die verhouding nog bestaat. (…)
Verder: ik geef u geen adviezen, ik vraag u slechts om reacties en ik wijs u op de
gedragsregels, waar ik meen dat u deze schendt. Bv. door feiten niet naar waarheid
te presenteren. Dat vind ik best ernstig.
De handelwijze van eerst [mr. T] en nu van u begint wel op uw kantoor en de verhouding
tussen onze kantoren af te stralen (…)”
3.19 Op 22 februari 2021 heeft de griffier van de rechtbank partijen telefonisch
gevraagd of partijen al tot een regeling waren gekomen. Eerst heeft zij de gemachtigde
van klaagster gesproken, die haar liet weten dat dit niet het geval was en dat hij
reeds om vonnis had gevraagd in zijn faxbrief van 18 februari 2021. De griffier antwoordde
die faxbrief niet te hebben ontvangen. Klaagsters gemachtigde heeft de faxbrief op
diezelfde dag - 22 februari 2021 - nogmaals aan de rechtbank verstuurd (met verweerster
in cc).
3.20 Bij e-mail van (eveneens) 22 februari 2021, 15.58 uur, heeft klaagsters gemachtigde
verweerster het volgende bericht gestuurd:
“Vandaag ben ik gebeld door de griffier of partijen vonnis wensen. Mijn faxbrief van
18 februari jl. was bij de griffier niet bekend en dit bericht heb ik, zoals u heeft
kunnen zien, vandaag nagestuurd. Mijn vraag: kunt u mij uiterlijk woensdag voor 17.00
uur laten weten of er bereidheid bestaat om te praten over een schikking? Ik heb daar
nu al vaak naar geïnformeerd, maar ik krijg geen enkele inhoudelijke reactie van u.
Indien het antwoord ‘nee’ is, dan is dat zo en weet ik dat. Bericht u mij? Indien
uw cliënt bereid is tot minnelijk overleg, stel ik het op prijs dat u mij belt, dan
kunnen wij bepalen of het zin heeft een minnelijk traject in te gaan.”
3.21 Na een terugbelverzoek van de griffier heeft verweerster de griffier ook op
maandagmiddag 22 februari 2021 (om 16.11 uur) gesproken. De griffier meldde dat de
faxbrief van klaagsters gemachtigde van 18 februari 2021 niet door de rechtbank was
ontvangen en dat de rechtbank hierdoor niet wist of er vonnis gewezen moest worden.
De griffier meldde verder dat zij contact had gehad met klaagsters gemachtigde en
had begrepen dat er geen contact was geweest tussen partijen over schikkingsonderhandelingen.
Daarom was het voorstel van de griffier de zaak nog een week extra aan te houden (tot
2 maart 2021) om alsnog gelegenheid voor overleg te geven. Verweerster heeft in reactie
daarop akkoord gegeven voor aanhouding.
3.22 Op 24 februari 2021 heeft verweerster klaagsters gemachtigde, en de griffier
van de rechtbank in cc, een e-mail gestuurd met de volgende mededeling:
“Afgelopen maandag einde middag ben ik gebeld door [de griffier] van de rechtbank.
(…)
Uit mijn gesprek met [de griffier] maak ik op dat u heeft meegedeeld, of ten minste
de indruk hebt gewekt dat er tot nog toe geen contact tussen u en mij over een schikking
tot stand is gekomen. Daarmee is een onjuist beeld bij de rechtbank ontstaan over
de werkelijke gang van zaken. Dat zet ik bij deze graag recht (door de rechtbank in
te kopiëren).
Van begin af aan heb ik richting u benadrukt dat [huurder] (meer dan) open staat voor
een schikking langs de lijn zoals door de rechter op de zitting van 3 februari werd
geschetst. Dat betekent een akkoord voor de ingebruikgeving van het gehuurde aan (…)
B.V., waarbij de nadere voorwaarde wordt verbonden van een garantstelling door deze
BV voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze aanvullende
zekerheid komt bovenop de zekerheid die [huurder] op grond van de huurovereenkomst
al verstrekt heeft. Tevens is [huurder] bereid zich richting [klaagster] te verplichten
tot voorafgaand overleg c.q. toestemming (welke niet op onredelijke gronden onthouden
kan worden) voor het geval aandelen in de BV in de toekomst overgedragen zouden worden
aan een derde partij. Waardoor verder tegemoet gekomen wordt aan de wens van verhuurder
grip te krijgen op de entiteit die feitelijk de onderneming uitoefent in het gehuurde.
Ook heb ik laten weten dat rechtstreekse verhuur aan de BV (onder gelijke voorwaarden)
bespreekbaar is. Hierover kon geen overeenstemming bereikt worden, mocht dit inmiddels
anders zijn dan hoor ik dat graag (per email).”
3.23 Klaagsters gemachtigde heeft bij e-mail van 24 februari 2021 als volgt geantwoord:
“Ik geloof niet wat ik lees. De gang van zaken was als volgt. De griffier heeft mij
maandag 22 februari 2021 gebeld met de vraag of vonnis moest worden gewezen. Ik wees
haar op mijn brief van 18 februari 2021, waarin om vonnis is gevraagd. Die brief was
de griffier niet bekend en deze heb ik diezelfde dag nog eens verstuurd, cc aan u.
De griffier wilde weten waarom partijen er niet in waren geslaagd tot afspraken te
komen. Ik heb de griffier naar waarheid geïnformeerd dat wij er niet in zijn geslaagd
met elkaar in overleg te treden. En dat is ook precies wat het is of beter gezegd:
was. Op geen enkele wijze bent u ingegaan op welk verzoek van mij dan ook om met mij
in overleg te treden over een schikking. Ik heb daar talloze malen vruchteloos bij
u naar geïnformeerd. Dat blijkt zonneklaar uit het dossier. Het enige telefonische
contact dat ik met u heb kunnen leggen heeft nog geen halve minuut geduurd en is geëindigd
met ongefundeerde verwijten aan mij. Zodanig dat ik [mr. van den B] met u heb laten
bellen in een poging de communicatielijnen open te houden. Aldus is er geen enkel
contact tussen ons geweest over welke minnelijke regeling dan ook. Ook recent nog
heb ik verschillende malen gevraagd of u bereid bent tot overleg over een regeling.
Zoals inmiddels gebruikelijk heb ik geen reactie van u ontvangen. Wat u in de derde
alinea van uw e-mail aan mij, cc de rechtbank, schrijft is dan ook woord voor woord
verzonnen. Het is een valse en zeer onheuse poging de rechtbank op het verkeerde been
te zetten en mij in een kwaad daglicht te stellen. (…)”
3.24 Op 24 februari 2021 heeft klaagsters gemachtigde nog de volgende e-mails gestuurd:
- om 19:57 uur heeft hij verweerster een door hem opgestelde concept-rectificatie
voor de rechtbank gemaild, waarin staat dat verweerster geen enkel voorstel heeft
gedaan. In de e-mail heeft hij verweerster verzocht een rectificatie conform dat concept
aan de rechtbank te sturen;
- om 20.23 uur heeft hij een voormalig bestuurder van verweersters kantoor gemaild
dat hij een klacht zou indienen tegen verweerster en dat hij haar persoonlijk aansprakelijk
had gesteld. In de e-mail heeft hij het bestuur van verweersters kantoor gevraagd
in te grijpen;
- om 22.25 uur heeft hij het bestuur van verweersters kantoor gemaild dat verweerster
de grens van het betamelijke heeft overschreden. In de e-mail heeft hij zijn verzoek
aan het bestuur om in te grijpen herhaald.
3.25 Op 25 februari 2021 zijn nog de volgende e-mails verstuurd:
- om 11.39 uur laat het bestuur van het kantoor van verweerster aan de gemachtigde
van klaagster weten dat een externe advocaat is ingeschakeld en dat de aansprakelijkstelling
is gemeld bij de verzekeraar;
- om 11.50 uur heeft de gemachtigde van klaagster zijn correspondentie met verweerster
naar het bestuur van haar kantoor gestuurd en heeft hij zijn klachten herhaald;
- om 13.10 uur heeft de gemachtigde van klaagster het bestuur van het kantoor van
verweerster verzocht een bericht naar de rechtbank te sturen om het bericht van verweerster
recht te zetten;
- om 15.12 uur heeft de gemachtigde van klaagster het bestuur nogmaals verzocht
het bericht van verweerster aan de rechtbank recht te zetten. Verder heeft hij de
gegevens van de externe advocaat gevraagd en hij heeft gevraagd of de verzekering
van het kantoor van verweerster wel voldoende dekking biedt;
- om 15.20 uur heeft het bestuur van het kantoor van verweerster aan de gemachtigde
van klaagster laten weten dat de externe advocaat contact met hem zal opnemen;
- om 15.39 uur heeft de gemachtigde van klaagster aan het bestuur gevraagd of hij
inzake de kwestie tussen klaagster en de huurder nog contact mag opnemen met verweerster;
- om 16.54 uur heeft de gemachtigde van klaagster geschreven dat hij zijn eigen
plan zal trekken als hij die dag niets meer hoort.
3.26 Bij e-mail van 25 februari 2021, 18.32 uur, heeft verweerster de volgende e-mail aan rechtbank gestuurd:
“[Klaagsters gemachtigde] wees mij erop dat de laatste alinea in mijn e-mail van 24
februari jl. in strijd met gedragsregel 27 melding maakt van de inhoud van schikkingsoverleg
tussen partijen. Om deze reden verzoek ik de rechtbank de laatste alinea van genoemde
email als niet geschreven te beschouwen.”
3.27 Bij e-mail van 25 februari 2021, 18.35 uur, heeft verweerster klaagsters gemachtigde
geschreven:
“Ik heb kennisgenomen van uw mailberichten. Met de inhoud van deze mails ben ik het
niet eens, maar ik erken dat de laatste alinea van mijn mail van 24 februari jl. aan
[de griffier] ingaat op de schikkingsonderhandelingen, hetgeen in strijd is met gedragsregel
27. Echter, ik vond dat het belang van mijn cliënten deze mededeling rechtvaardigde,
omdat uzelf aan de rechtbank heeft meegedeeld dat er geen contact tot stand zou zijn
gekomen tussen ons over een schikking. Daarmee heeft u de rechtbank ook onjuist geïnformeerd
en net zo goed in strijd met de gedragsregels gehandeld. Voor de goede orde, direct
na de zitting én op 5 februari (telefonisch) heb ik u gesproken. Ik heb toen laten
weten dat een schikking langs de lijnen zoals voorgesteld door de rechter voor [de
huurder] akkoord is. Bovendien heb ik óók tijdens mijn gesprek met mr. Van den B (…)
op 8 februari jl. gemeld dat een schikking langs de lijn zoals besproken tijdens en
ná de comparitie voor [de huurder] (meer dan) bespreekbaar is. Hoe het verder ook
zij, iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag. Daarom heb ik [de griffier]
inmiddels bericht de laatste alinea van mijn mail van 24 februari jl. als niet geschreven
te beschouwen (zie onder staande e-mail). (…)”
3.28 Op 26 maart 2021 heeft verweersters gemachtigde de deken verzocht om een bemiddelingsgesprek.
3.29 Op 29 maart 2021 heeft klaagster de klacht ingediend.
3.30 Op 19 april 2021 heeft tussen partijen onder leiding van de deken een gesprek
plaatsgevonden. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid waarna klaagster de
klacht heeft gehandhaafd.
3.31 Op 20 april 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aan de deken en aan verweerster
schriftelijk excuses aangeboden voor de inhoud van de hiervoor, in 3.11, vermelde
e-mail van 5 februari 2021, waarin klaagster verweerster als een “opstandige Chinees”
aanduidde.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht ziet op de hiervoor, in 3.22 en 3.26 vermelde berichten van verweerster en houdt het volgende in.
a) Verweerster heeft in haar e-mailbericht van 24 februari 2021, dat in cc aan de rechtbank is verzonden, in strijd met de waarheid beweerd dat zij een schikkingsvoorstel zou hebben gedaan aan klaagsters gemachtigde. Hiermee heeft verweerster gedragsregel 8 geschonden.
b) Verweerster heeft in hetzelfde e-mailbericht van 24 februari 2021 mededelingen
gedaan over de inhoud van vermeende tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen.
Hiermee heeft verweerster gedragsregel 27 geschonden.
c) Verweerster heeft in haar e-mailbericht van 25 februari 2021 aan de rechtbank
het standpunt van klaagsters gemachtigde welbewust onjuist weergegeven.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft aannemelijk geacht dat verweerster klaagster wel degelijk (mondeling)
een schikkingsvoorstel heeft gedaan, zodat verweerster in haar e-mail van 24 februari
2021 niet in strijd met de waarheid heeft verklaard en klachtonderdeel a) ongegrond
is. Volgens de raad is het namelijk aannemelijk dat verweerster klaagster tijdens
de comparitie van partijen van 3 februari 2021, na afloop ervan (op de gang aan klaagsters
gemachtigde) en op 8 februari 2021 (in het gesprek met mr. Van den B) heeft laten
weten dat haar cliënten bereid waren te schikken langs de lijnen zoals voorgesteld
door de rechter. Dat dit voorstel wellicht nog niet zo concreet was als klaagster
wilde betekent volgens de raad niet dat verweerster (in het geheel) geen schikkingsvoorstel
heeft gedaan. De raad wijst er verder op dat het beter was geweest als verweerster
het voorstel op schrift had gesteld, maar dat de toon die de gemachtigde van klaagster
na 3 februari 2021 in zijn berichten aan verweerster aansloeg niet heeft bijgedragen
aan overleg over oplossing van het geschil.
5.2 Over klachtonderdeel b) heeft de raad geoordeeld dat verweerster weliswaar uitlatingen heeft gedaan naar de rechtbank over het standpunt van haar cliënten ten aanzien van de schikking, zonder toestemming te vragen aan de gemachtigde van klaagster, en dat verweerster dat heeft erkend. Volgens de raad is er echter onvoldoende grond om verweersters handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten omdat het gaat om een schikkingsvoorstel dat tijdens de zitting in aanwezigheid van de rechtbank al aan de orde was gekomen en verweerster meteen de volgende dag de rechtbank heeft verzocht haar bericht als niet verzonden te beschouwen.
5.3 Over klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen hij aannemelijk acht dat verweerster mondeling een schikkingsvoorstel heeft gedaan aan klaagster. Dit betekent volgens de raad dat de mededeling van verweerster aan de rechtbank dat klaagsters gemachtigde haar erop heeft gewezen dat zij in strijd met gedragsregel 27 melding heeft gemaakt van de inhoud van het schikkingsoverleg, niet feitelijk onjuist is weergegeven, laat staan welbewust onjuist weergegeven.
Beroepsgronden
5.4 Het beroep is gericht tegen de feiten, tegen de vaststelling van de klacht
en tegen het oordeel van de raad over de klachtonderdelen.
5.5 Over het oordeel van de raad stelt klaagster dat de klachtonderdelen a), b) en c) ten onrechte ongegrond zijn verklaard. De raad heeft miskend dat verweerster geen schikkingsvoorstel heeft gedaan. De raad heeft ten onrechte geoordeeld dat het verweerster niet valt te verwijten dat zij informatie over de schikking(sonderhandelingen) heeft prijsgegeven aan de rechter. De raad heeft ook miskend dat verweerster voor een tweede maal onjuiste informatie heeft voorgelegd aan de rechter.
5.6 De stellingen die klaagster aan het beroep ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.
Verweer in beroep
5.7 Verweerster heeft in hoger beroep verweer gevoerd dat hierna, voor zover van
belang, zal worden besproken.
Oordeel hof
Feiten
5.8 Het hof heeft de feiten in deze zaak zelfstandig vastgesteld. Daarmee heeft
het hof ook gerespondeerd op de grieven van klaagster tegen de feitenvaststelling
door het hof. Deze grieven behoeven daarom geen nadere bespreking.
Maatstaf
5.9 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten
geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een
grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die
hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden
beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b)
geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn
cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel
dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
5.10 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Overwegingen hof
Klachtonderdeel a)
5.11 Klaagster heeft gesteld dat gedragsregel 1 ten onrechte niet is opgenomen
in de klachtomschrijving. Hoewel klaagster gedragsregel 1 inderdaad heeft genoemd
in haar klacht, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een omissie door de
raad. De raad heeft immers geoordeeld over het gestelde feitelijk handelen van klaagster
en dat getoetst aan artikel 46 van de Advocatenwet. De tuchtrechter toetst het handelen
van advocaten niet rechtstreeks aan de gedragsregels. Bovendien bepaalt de tuchtrechter
ambtshalve welke bijzondere normen in de algemene nomen van artikel 46 Advocatenwet
besloten liggen. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
5.12 Het hoger beroep tegen klachtonderdeel a) slaagt ook overigens niet. Het hof licht dat als volgt toe.
5.13 Het hof stelt vast dat verweerster in haar bericht van 24 februari 2021 (hiervoor, in 3.22 vermeld) niet heeft geschreven dat zij een schikkingsvoorstel heeft gedaan aan de gemachtigde van klaagster, zoals klaagster haar verwijt. Verweerster heeft gemotiveerd gesteld dat zij aan de gemachtigde van klaagster duidelijk heeft gemaakt dat de huurder openstond voor overleg over een schikking langs de lijn van de suggestie die de kantonrechter tijdens de comparitie had gedaan. Het hof kan niet vaststellen dat dit verweer onjuist is. Het hof kan daarom ook niet vaststellen dat het bericht van verweerster van 24 februari 2021 informatie bevat die strijdig is met de waarheid. Dit leidt tot de slotsom dat klachtonderdeel a ongegrond is en dat het daartegen gerichte beroep niet slaagt.
Klachtonderdeel b)
5.14 Het hoger beroep tegen klachtonderdeel b) slaagt evenmin. Het hof ziet op
basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling
van klachtonderdeel b te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing
van de raad en neemt die over.
Klachtonderdeel c)
5.15 Ook het hoger beroep tegen klachtonderdeel c) slaagt niet. Het hof licht dit
als volgt toe.
5.16 Het hof begrijpt klaagster aldus dat zij stelt dat verweerster de rechtbank heeft misleid door na te laten om in het bericht van 25 februari 2021 expliciet en volledig te benoemen het standpunt van klaagster dat partijen er niet in zijn geslaagd om met elkaar in overleg te treden.
5.17 Het hof stelt vast dat verweerster met de e-mail van 25 februari 2021 heeft bedoeld haar schending van gedragsregel 27 (in het bericht van 24 februari 2021) te corrigeren. Anders dan klaagster leest het hof in het bericht van 25 februari 2021 geen weergave van enig standpunt van klaagster. Van een onjuiste weergave van een standpunt van klaagster is dus ook geen sprake. Het hof volgt klaagster verder niet in haar stelling dat verweerster gehouden was tot het weergeven van het bedoelde standpunt van klaagster en dat zij de rechtbank heeft misleid door deze informatie weg te laten. Omdat enige verplichting tot weergave van het standpunt van klaagster gelet op de aard en strekking van het bericht van verweerster niet bestond, is van het welbewust weglaten van relevante informatie dus geen sprake. Dit alles brengt mee dat er voor verweerster geen noodzaak bestond om ook het bericht van 25 februari 2021 te rectificeren.
5.18 De raad is terecht tot het oordeel gekomen dat klachtonderdeel c) ongegrond is.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 10 oktober 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-145/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. A.P. Wessels en
G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A Tijs, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 5 februari 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 5 februari 2024.