ECLI:NL:TAHVD:2024:4 Hof van Discipline 's Gravenhage 230048

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:4
Datum uitspraak: 12-01-2024
Datum publicatie: 12-01-2024
Zaaknummer(s): 230048
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over onvoldoende zorgvuldige belangenbehartiging door eigen advocaat. Verweerder heeft niet gewezen op risico’s van huuropschorting en over het hoofd gezien dat bij een zitting van de Huurcommissie twee zaken werden behandeld in plaats van één. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, met dien verstande dat de maatregel wordt gematigd tot berisping.

Beslissing van 12 januari 2024

in de zaak 230048

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 30 januari 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-642/DB/LI). In deze beslissing is van de klacht van klager klachtonderdeel a) gegrond verklaard en zijn de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:15 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 27 februari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klager;
  • een drietal e-mails van klager van 26 en 27 september 2023 met bijlagen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 november 2023. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, klager aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

​​​​​​​3.2 Klager had een geschil met de verhuurder van zijn woning, onder meer over servicekosten en gebreken aan het gehuurde. Ook de huurbetaling stond ter discussie met verzoeken tot tijdelijke huurverlaging wegens gebreken en/of opschorting van (huur)betalingen door klager. Verweerder heeft klager in het verleden in diverse procedures bijgestaan, die hiermee verband hielden. In januari 2022 is de relatie tussen klager en verweerder beëindigd en zijn nog lopende zaken door een andere advocaat overgenomen.

​​​​​​​3.3 Verweerder heeft klager per e-mail van 2 januari 2020 bericht dat hij een toevoeging had aangevraagd “wegens de door de wederpartij gewenste beëindiging van de huurovereenkomst”. De verhuurder heeft klager kort nadien gedagvaard met een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst. Verweerder heeft namens klager verweer gevoerd en tegenvorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden met een ontruimingstermijn van 14 dagen. Verweerder heeft het vonnis van de kantonrechter op 15 maart 2021 aan klager toegezonden. Ontruiming heeft binnen enkele weken na het vonnis plaatsgevonden.

​​​​​​​​​​​​​​3.4 Verweerder heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Op enig moment is deze procedure voor klager door een andere advocaat overgenomen.

​​​​​​​3.5 Het hof heeft ambtshalve kennis genomen van het (eind)arrest van het gerechtshof Den Bosch, 21-2-23, ECLI:NL:GHSHE:2023:613. Voor zover relevant blijkt uit dit arrest:

- op 1 april 2020 heeft de verhuurder klager gedagvaard;

- op 10 juni 2020 is het verweer met de tegenvorderingen ingediend;

- vanaf juni 2020 heeft klager geen huur meer betaald;

- de kantonrechter heeft de huurovereenkomst per 10 maart 2021 ontbonden;

- de ontruiming heeft op 1 april 2021 plaatsgevonden;

- de kantonrechter heeft blijkens de uitspraak van het gerechtshof het volgende beslist:

De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de gevorderde ontruiming toegewezen omdat [klager] zich niet als goed huurder heeft gedragen en van [verhuurder] niet kan worden gevergd dat hij de huurovereenkomst voortzet. Daartoe stelde de kantonrechter vast dat [klager] voortdurend en veelvuldig op een onbeschofte en beledigende wijze communiceerde jegens [verhuurder], door [verhuurder] ingeschakelde derden uitschold, intimideerde en bedreigde, reparatie- en herstelwerkzaamheden aan het pand hinderde waardoor voor [verhuurder] extra kosten ontstonden, de kelder onrechtmatig in gebruik nam en de privacy schond.
De door [klager] gevorderde huurverlaging heeft de kantonrechter afgewezen. Daartoe oordeelde de kantonrechter samengevat onder meer het volgende. Naast huurprijsvermindering vanwege de vermindering van het huurgenot vordert [klager] schadevergoeding (en hiermee is sprake van samenloop en overlap). Voor schadevergoeding ex artikel 7:208 BW is toerekenbaarheid vereist. Als een gebrek reeds voldoende zou worden gecompenseerd door huurprijsvermindering, dan is in beginsel geen plaats voor schadevergoeding vanwege dezelfde beperking van het huurgenot. De vordering uit hoofde van de schadevergoeding is in dit geval vele malen hoger dan de gevorderde huurprijsvermindering.

Vaststaat dat sprake is van vocht- en schimmelvorming op het toilet en in de slaapkamer. In februari 2020 is geklaagd over de slaapkamervloer en nadien over het toilet. Zo al sprake is van een gebrek, heeft [verhuurder] in ieder geval niet verzuimd om de gebreken te verhelpen ex artikel 7:206 BW in de zin dat derden zijn ingeschakeld om de oorzaak te onderzoeken. De omstandigheid dat het herstel is uitgebleven, is aan [klager] toe te rekenen. [Klager] heeft het onderzoek naar het vinden van de oorzaak van de vochtproblematiek onnodig gefrustreerd.

(…)

De door [verhuurder] gevorderde betaling van achterstallige huur heeft de kantonrechter toegewezen tot en met augustus 2020, vermeerderd met rente.

  • het gerechtshof heeft overwogen dat, gelet op de ernst van de vochtproblemen (schimmelvorming met risico voor de gezondheid bij langdurig verblijf als gevolg), sprake was van een gebrek dat het huurgenot verminderde en een huurprijsvermindering van 50% rechtvaardigde. Het hof heeft de huurprijs van € 641,25 met 50% verlaagd over de periode van 25 februari 2020 tot 10 maart 2021 tot € 320,63 en klager veroordeeld om de achterstallige huurpenningen, vermeerderd met rente (en een gebruiksvergoeding voor de periode 10 maart 2021 tot 1 april 2021) aan de verhuurder te voldoen.

​​​​​​​3.6 Verweerder heeft klager tevens bijgestaan in de procedures bij de Huurcommissie inzake de betalingsverplichting van klager van servicekosten (zaaknummer 132232 bij de Huurcommissie) en een verzoek van klager tot tijdelijke huurverlaging op basis van gebreken (zaaknummer 55324 bij de Huurcommissie).

​​​​​​​3.7 Op 2 augustus 2021 heeft verweerder van de Huurcommissie twee uitnodigingen ontvangen voor een videozitting op 16 augustus 2021, één over de afrekening van de servicekosten en één over de huurverlaging op grond van onderhoudsgebreken.

​​​​​​​3.8 Verweerder heeft klager op 5 augustus 2021 de uitnodiging van de Huurcommissie voor de videozitting over de servicekosten toegezonden. Verweerder berichtte klager als volgt:

“(….)

Het betreft een uitnodiging voor een videozitting ter zake de servicekosten. Bij mij weten is er nog geen uitnodiging voor de andere procedure in verband met de onderhoudsgebreken. Wellicht kunt u zelf even met de Huurcommissie bellen.

(…)”

​​​​​​​3.9 Ter zitting van 16 augustus 2021 bleken beide procedures te worden behandeld. Klager heeft een e-mail van de Huurcommissie van 25 september 2021 in het geding gebracht, waarin de Huurcommissie hem onder meer bericht:

Tevens verzocht u de Huurcommissie om toezending van de uitnodiging voor een videozitting van zaaknummer 55324. De uitnodiging is als bijlage aan dit bericht toegevoegd, samen met berichtgeving over een wijziging van de zíttingsdatum voor zowel zaaknummer 55324 als zaaknummer 132232.”

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a. verweerder heeft de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig behartigd;

b. (…)

c. (…)

d. (…)

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

​​​​​​​5.1 In hoger beroep is alleen klachtonderdeel a) nog aan de orde, nu verweerder van de beslissing van de raad op dat onderdeel tijdig in beroep is gekomen.

​​​​​​​5.2 In zijn verweerschrift verzoekt klager het hof om alsnog de klachtonderdelen c) (het achterhouden van stukken) en d) (contact met de wederpartij) gegrond te verklaren, maar dit verzoek kan door het hof niet in behandeling worden genomen. Klager had binnen de termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad zelf beroep moeten instellen om deze klachtonderdelen ter beoordeling aan het hof voor te leggen, wat niet is gebeurd. Het hof zal daarom niet ingaan op de klachtonderdelen c) en d).

Overwegingen raad met betrekking tot klachtonderdeel a)

5.3 De raad heeft geoordeeld dat verweerder de belangen van klager onvoldoende voortvarend en onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd in de ontbindingsprocedure en in de zaken bij de Huurcommissie. De raad heeft daarbij overwogen als volgt.

5.4 Klager heeft zich vanwege een geschil met de verhuurder, waaronder gebreken aan zijn woning, tot verweerder gewend met het verzoek hem hierin bij te staan. Verweerder heeft nagelaten klager te infomeren over de kansen en risico’s in een procedure tegen de verhuurder. Verweerder heeft klager niet schriftelijk geïnformeerd over de aanpak van de zaak, de door hem gekozen strategie en de voor- en nadelen daarvan. Verweerder heeft klager niet gewezen op het risico van opschorting van de betaling van de huur, zoals ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Het had op de weg van verweerder gelegen klager te wijzen op de noodzaak van bewijs van de gebreken aan de huurwoning, door middel van foto’s en/of een deskundigenonderzoek en in overleg met klager hiertoe stappen te ondernemen, althans met klager een plan van aanpak te bespreken. Dat verweerder klager voorafgaande aan deze opdracht vele malen in andere zaken heeft bijgestaan, doet hieraan niet af.

5.5 Verweerder heeft voorts in de zaken bij de Huurcommissie de aan hem toegezonden uitnodiging voor de zitting bij de huurcommissie inzake de gebreken aan de woning gemist en is daardoor in die zaak onvoorbereid ter zitting verschenen. Verweerder heeft klager voorafgaand aan de zitting bericht dat slechts de zaak betreffende de servicekosten aan de orde zou worden gesteld, zodat klager ter zitting werd verrast door het feit dat tevens de zaak betreffende de gebreken aan zijn woning aan de orde werd gesteld. Verweerder heeft klager de mogelijkheid ontnomen deze zaak voorafgaand aan de zitting met hem voor te bereiden.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.6 Voor zover verweerder in hoger beroep bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van de feiten door de raad, behoeft dit bezwaar geen behandeling meer nu het hof zelfstandig de feiten opnieuw heeft vastgesteld.

​​​​​​​5.7 Verweerder heeft in hoger beroep (verder) het volgende aangevoerd.

  1. De ontbindingsprocedure

Het is voor verweerder onbegrijpelijk dat de raad heeft geconcludeerd dat hij klager niet zou hebben geïnformeerd over kansen en risico’s. Blijkbaar heeft de raad tot uitgangspunt genomen dat verweerder deze procedure aanhangig heeft gemaakt, maar dat is niet juist. Er was een dubbel verwijt aan klager, te weten beweerdelijk wangedrag van klager en daarnaast werd bestreden dat klager een opschortingsrecht toekwam van de huur. Verweerder heeft namens klager verweer gevoerd en tegenvorderingen ingesteld tot het verkrijgen van schadevergoeding en het benoemen van een deskundige. Verweerder heeft namens klager uitgebreide gesprekken gevoerd en omvangrijke conclusies met producties ingediend. Ter comparitie zijn de wederzijdse vorderingen besproken. Klager stak verbaal niets onder stoelen of banken en is daarop door de kantonrechter terechtgewezen. Na het vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, heeft verweerder hoger beroep ingesteld met een incidentele vordering en een executie kort geding gevoerd. Uiteraard heeft verweerder het door klager aangeleverde materiaal gebruikt, voor zover relevant. Verweerder heeft klager wel gewezen op de risico’s, zowel over het wangedrag als over de opschorting. Daar is ook correspondentie over. Klager heeft zelf besloten tot huuropschorting. Verweerder heeft intensieve en langdurige gesprekken gevoerd met klager. De raad doet het voorkomen alsof verweerder geheel geen bewijs van de gebreken heeft overgelegd.

2. De Huurcommissie

Klager heeft deze procedures zelf opgestart, waarna verweerder de belangenbehartiging heeft overgenomen. Uit de toegezonden uitnodigingen bleek niet of onvoldoende dat tijdens de hoorzitting twee zaken zouden worden behandeld. Klager heeft hiervan geen nadeel ondervonden, omdat het inhoudelijke debat over de gebrekenzaak in het verlengde lag van eerdere gebrekenzaken. Overigens heeft verweerder op instructie van klager beroep ingesteld van beide beslissingen van de Huurcommissie. Verweerder heeft deze zaken zorgvuldig overgedragen na de vertrouwensbreuk met klager.

3. Maatregel

De door de raad opgelegde maatregel is volkomen misplaatst, want in geen geval kan worden geconcludeerd dat verweerder ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, laat staan dat klager daarvan grote gevolgen heeft ondervonden.

Verweer in beroep

​​​​​​​5.8 Op hetgeen klager in hoger beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

Maatstaf

​​​​​​​5.9 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

De ontbindingsprocedure

​​​​​​​5.10 Het hof stelt voorop dat uit het dossier duidelijk is op te maken dat al langdurig sprake was van een conflict tussen klager en zijn verhuurder, voordat de verhuurder de ontbindingsprocedure startte. Er bestonden discussies over gebreken en herstel daarvan, servicekosten, (tijdelijke) huurverlaging en/of opschorting van huurpenningen. Over dergelijke zaken werden meerdere procedures gevoerd. Het hof twijfelt er niet aan dat verweerder er veel tijd en energie aan heeft besteed om klager in die zaken zo goed mogelijk bij te staan. Zo heeft hij tegenvorderingen ingesteld en heeft hij in hoger beroep getracht de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis te verhinderen door incidenten op te werpen. Voor zover het hof kan overzien heeft verweerder daarbij gedaan wat hij kon. Voor zover klager verweerder verwijt bewust of zelfs opzettelijk de belangen van klager te hebben veronachtzaamd, ziet het hof daarvoor geen enkel aanknopingspunt.

​​​​​​​5.11 Het hof is evenwel met de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder klager heeft gewezen op de risico’s van huuropschorting tijdens de door de verhuurder opgestarte ontbindingsprocedure. Verweerder heeft dit wel gesteld, maar dat is door klager betwist en het blijkt ook niet uit de gevoerde correspondentie. Verweerder heeft de verhuurder in zijn e-mail van 29 april 2020 meegedeeld dat zijn cliënt niet uitsluit “dat hij besluit om het appartement te verlaten en, ten behoeve van zijn gezondheid, voorlopig elders onderdak te zoeken en vanaf de komende maand juni de betalingen van de huurpenningen op te schorten”. Klager heeft kennelijk de huurpenningen daadwerkelijk vanaf 1 juni 2020 opgeschort en stelt dat dit op advies van verweerder is gebeurd. Verweerder heeft het hof ter zitting geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag wat hij op welk moment hierover met klager heeft besproken en afgesproken. Nu dit niet duidelijk is geworden en het bovendien op de weg van verweerder had gelegen om klager (ook) schriftelijk op de risico’s van huuropschorting te wijzen (zie daarvoor gedragsregel 16), houdt het hof het ervoor dat verweerder klager niet op die risico’s heeft gewezen. Daarvan valt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

De huurcommissie

​​​​​​​5.12 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de gang van zaken met betrekking tot de Huurcommissie te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof voegt daar nog aan toe verweerder niet te volgen in zijn standpunt dat uit de uitnodigingen niet of onvoldoende zou zijn gebleken dat op 16 augustus 2021 twee zaken behandeld zouden worden. Vaststaat dat verweerder twee afzonderlijke uitnodigingen voor een videozitting heeft ontvangen. Verweerder heeft niet toegelicht wat er aan de uitnodigingen niet duidelijk zou zijn geweest, terwijl duidelijk sprake was van twee aparte brieven (met verschillende nummers) met een uitnodiging voor een en hetzelfde tijdstip Uit de door klager overgelegde correspondentie blijkt bovendien dat al eerder een gecombineerde videozitting voor twee zaken gepland was, zodat verweerder met deze mogelijkheid bekend was. Dat klager mogelijk door de gang van zaken – uiteindelijk – niet is benadeeld, doet niet af aan het feit dat klager (én verweerder) onvoorbereid met de inhoudelijke behandeling van de tweede zaak werden geconfronteerd.

Conclusie en maatregel

​​​​​​​5.13 Conclusie uit het voorgaande is dat de beroepsgronden van verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) falen en de beslissing van de raad op dit punt zal worden bekrachtigd.

​​​​​​​5.14 De beroepsgrond van verweerder tegen de door de raad opgelegde maatregel slaagt wel. Daarbij houdt het hof er rekening mee dat niet de huuropschorting, maar het gedrag van klager en zijn opstelling jegens de verhuurder uiteindelijk doorslaggevend is geweest voor de ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter. Het gerechtshof heeft bovendien de huurprijs alsnog met 50% verminderd. Dat laat evenwel onverlet dat verweerder klager had moeten wijzen op de risico’s van die opschorting en dat verweerder met de uitnodiging(en) voor de videozitting bij de Huurcommissie te nonchalant is omgegaan. Het hof is van oordeel dat de maatregel van berisping hiervoor is aangewezen.

Proceskosten

​​​​​​​5.15 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​5.17 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 23 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch met zaaknummer 22-642/DB/LI, voor zover daarin aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing met de daarbij behorende voorwaarden is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 legt verweerder de maatregel van berisping op;

​​​​​​​6.3 bekrachtigt de beslissing van 23 januari 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch met zaaknummer 22-642/DB/LI, voor het overige;

6.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,-aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.M. Koene, E.L. Pasma,

P.J.G. van den Boom en V. Wolting , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 12 januari 2024 .