ECLI:NL:TAHVD:2024:23 Hof van Discipline 's Gravenhage 230155 230154D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:23
Datum uitspraak: 26-01-2024
Datum publicatie: 29-01-2024
Zaaknummer(s):
  • 230155
  • 230154D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht van een curator en dekenbezwaar. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, maar verbetert de gronden.Verweerder stond een BV en een Holding bij. Verweerder heeft zijn derdengeldenrekening beschikbaar gesteld voor ontvangst van betalingen een afnemer van zijn cliënten, terwijl hij wist dat de BV de betalingen niet zelf wenste te ontvangen in verband met een dreigend beslag. Verweerder was bovendien op de hoogte van de bedoeling van de cliënten dat betaling op naam van de Holding zou plaatsvinden. Verweerder heeft aldus medewerking verleend aan het gebruik van zijn derdengeldenrekening voor betalingsverkeer van zijn cliënten, zonder dat daar een noodzaak voor bestond. Verweerder heeft de ontvangen bedragen verder doorgestort naar de Holding, terwijl hij wist dat onduidelijkheid bestond over de het antwoord op de vraag wie rechthebbend was, de BV of de Holding. Verweerder heeft tot slot in twee afzonderlijke dossiers bijstand verleend aan de BV en aan de Holding, maar heeft dat in zijn facturatie niet tot uitdrukking gebracht. Twee maal een geheel voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Beslissing van 26 januari 2024

in de zaken 230155 en 230154D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

gemachtigde: mr. X. Huijser

en

de deken van de orde van advocaten (230154D)

in het arrondissement Rotterdam

ambtshalve

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 1 mei 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 22-972/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een geheel voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten van klager en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI-nummerECLI:NL:TADRSGR:2023:83 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3 Het hof verwijst ook naar de beslissing van 1 mei 2023 van de raad (zaaknummer: 22-973/DH/RO/D). In deze beslissing is het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een geheel voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

1.4 Deze beslissing is onder ECLI-nummerECLI:NL:TADRSGR:2023:82 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissingen is op 26 mei 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van klaagster;
  • het verweerschrift van de deken.

  ​​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaken gelijktijdig mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 september 2023. Daar zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de deken verschenen. Klager en verweerder hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van de dossiers van het hof.

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.2 Verweerder is voormalig advocaat van C Heibedrijf BV (hierna: Heibedrijf).

​​​​​​​3.3 Heibedrijf is een doorstart van C Heiwerken BV (hierna: Heiwerken).

​​​​​​​3.4 De broers A. en L. C. (hierna af te korten tot: A.C en L.C) waren (via hun holdings) 50/50 aandeelhouder en bestuurder van Heiwerken. Heiwerken is in september 2013 failliet verklaard.

​​​​​​​3.5 De heer V. (hierna: V) is (via zijn holding) bestuurder van Heibedrijf. De feitelijke leiding van Heibedrijf lag bij de broers A.C en L.C.

​​​​​​​3.6 A.C en L.C waren daarnaast via hun holdings aandeelhouders van C Materieel (hierna: Materieel).

​​​​​​​3.7 A.C is op 1 januari 2018 vanwege een conflict met zijn broer L.C gestopt met zijn werkzaamheden voor Heibedrijf.

​​​​​​​3.8 Op 3 januari 2018 heeft verweerder aan Heibedrijf (t.a.v. L.C en de heer R (hierna: R)) zijn opdracht inzake “(…) Heibedrijf / Advies” bevestigd.

​​​​​​​3.9 In de periode tussen april 2018 en maart 2020 heeft verweerder zijn werkzaamheden telkens in rekening gebracht bij Heibedrijf, inzake “(…) Heibedrijf / Advies”.

​​​​​​​3.10 Op 5 september 2019 heeft LM C(…) Holding B.V. (hierna: de holding van L.C) een offerte uitgebracht aan K(…) BV (hierna: K).

​​​​​​​3.11 Op 27 september 2019 heeft K een inkooporder verstuurd aan Heibedrijf.

​​​​​​​3.12 Vanaf 2019 verkeerde Heibedrijf in zwaar weer. De B.V. had een negatief vermogen van ruim € 368.000,- en een crediteurensaldo van ruim € 694.000,-.

​​​​​​​3.13 Op 23 oktober 2019 1.29 uur heeft L.C, namens Heibedrijf, een factuur van € 23.861,20 gestuurd aan K.

​​​​​​​3.14 Op 23 oktober 2019 om 15.20 uur heeft verweerder het volgende geschreven aan Heibedrijf/L.C:

“Bijgevoegd treft u een tekst aan voor een door u te verzenden email naar uw klant, waarbij de klant wordt bericht dat uitsluitend bevrijdend kan worden betaald op onze rekening derdengelden.

U moet zelf nog even adres en mailadres invullen. Het heeft mijn voorkeur dat u eveneens mij in de cc zet, zodat men ook kan nagaan dat men hiervan op de hoogte is.”

De bij het bericht gevoegde tekst is als volgt:

“Langs deze weg laat ik u weten dat betaling van de thans openstaande werkzaamheden uitsluitend bevrijdend kan geschieden op rekeningnummer (…) ten name van Stichting Derdengelden [kantoor verweerder] o.v.v. (…).

De contactgegevens van mijn contactpersoon bij voormeld advocatenkantoor zijn: (…)

Vertrouwend u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd. 

Wij zien graag uw betaling tegemoet.”

​​​​​​​3.15 Op 24 oktober 2019, 00.49 uur, is de factuur gecrediteerd. Om 00.51 uur heeft L.C aan K het bericht gestuurd zoals door verweerder opgesteld.

​​​​​​​3.16 Op 25 oktober 2019 is de gecrediteerde factuur vervangen door een factuur voor hetzelfde bedrag met daarop het rekeningnummer van de Stichting Derdengelden van (het kantoor van) verweerder. Van deze factuur en de overige correspondentie is een afschrift aan verweerder gezonden.

​​​​​​​3.17 Op twee andere facturen van 24 en 25 oktober van Heibedrijf aan K staat ook dat betaald moet worden op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder.

​​​​​​​3.18 Op 29 oktober 2019 heeft L.C verweerder het volgende geschreven.

“Middels deze E-mail:

- AUB Advies.

- aan [K] heb ik heiwerk geoffreerd op naam van " LM C(…) Holding BV"

- K(…) heeft deze order op naam van [Heibedrijf] gezet .

- de facturen heb ik ook op [Heibedrijf] gezet . Administratief omzetten bij K(…) is nogal lastig en geeft veel vertraging en onrust .

- Ik wil deze order niet op de [Heibedrijf], maar op de "BV LM C(…) Holding".

- reden is een drijgend derdenbeslag, zodra het bekend wordt dat [Heibedrijf] een grote lopende order bij K(…) heeft .

- De betaling komt in termijnen binnen op de stichtingen derdegelden rekening van [kantoor verweerder].

- Ik wil de ontvangsten, bij de bank van [Heibedrijf] niet zichtbaar hebben.

- AUB het Geld overmaken op LM C(…) Holding BV [rekeningnummer]

- eerste bedrag ca. dinsdag 29/10/19 € 23.000, --

- Ik heb deze betaling volledig nodig omwille van de leverings voortgang bij de leverancier.

- Totale order is ca.€ 152 .000, -- in de BTW

- hoe kan ik dit Administratief het beste regelen?

- Ik heb nog consultancy facturen van LM "C(…) Holding BV" openstaan staan bij [Heibedrijf]"

Bij het bericht zijn de offerte en de inkooporder zoals hiervoor bedoeld onder 3.10 en 3.11 gevoegd.

​​​​​​​3.19 Bij e-mail van 11 november 2019 aan Heibedrijf heeft verweerder gevraagd om het rekeningnummer door te geven waarop betaald moet worden.

​​​​​​​3.20 Eind november 2019 heeft Heibedrijf nog twee facturen naar K gestuurd, met daarin de opmerking dat betaald moet worden op de derdengeldenrekening van verweerder.

​​​​​​​3.21 Op 13 december 2019 heeft verweerder het volgende geschreven aan Heibedrijf, ter attentie van L.C:

“Ik begrijp dat er revanche is geweest jegens (…) Heibedrijf. Binnen (…) Heibedrijf worden door u geen activiteiten verricht. U hoeft hier dus niet op te acteren. U wacht derhalve de verdere berichten af.

Wij bespraken verder telefonisch dat ik een lijntje zal leggen naar mr. D (…) ter zake de afspraken over de verdere afwikkeling van Heibedrijf, lees de liquidatie van Heibedrijf. Bijgevoegd tref je een brief van die strekking aan.

Verder bespraken wij dat geen enkele activiteit meer wordt verricht binnen (…) Heibedrijf. Het betreft hier een vennootschap die toebehoort aan [V]. Statutair heeft u hier geen enkele bemoeienis in.

Ik heb u met klem geadviseerd hier ook verder geen bemoeienis op u te laden aangezien dat eerder

tegen u zal worden gebruikt bij een eerste discussie of u nu moet worden gekenschetst als feitelijke bestuurder of niet.

Ik heb u verder geadviseerd met klem alle jaarstukken binnen (…) Materieel tijdig te deponeren, zodat ook geen sprake zou kunnen zijn van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid.”

​​​​​​​3.22 Op 9 januari 2020 heeft verweerder aan de heer L.C het volgende geschreven:

“Op 31 december 2019 is opnieuw een bedrag op onze rekening derdengelden ontvangen afkomstig van K(…). Graag verneem ik of het mogelijk is dat u de debiteuren rechtstreeks op uw eigen rekening laat betalen, aangezien onze rekening derdengelden daarvoor uiteraard niet bedoeld is.”

​​​​​​​3.23 K heeft ook de laatste twee termijnen (van € 46.754,40 en € 31.169,60) op de derdengeldenrekening van verweerder voldaan. In totaal is aldus door K een bedrag van € 155.470,80 betaald op de derdengeldenrekening van verweerder. 

​​​​​​​3.24 Op instructie van verweerder is het hiervoor bedoelde bedrag na verrekening met zijn openstaande nota’s doorgestort naar de rekening van de holding van L.C. 

​​​​​​​3.25 Op 28 april 2020 is Heibedrijf failliet verklaard. De totale schuldenlast bedroeg volgens de administratie op dat moment € 738.437,81. Klager is benoemd tot curator in dat faillissement.

​​​​​​​3.26 Op 21 oktober 2020 heeft K aan klager een overzicht gestuurd van betalingen aan of ten behoeve van Heibedrijf. Uit het overzicht blijkt dat de hiervoor in 3.13 bedoelde factuur is betaald aan Heibedrijf en vervolgens is terugbetaald met de mededeling: “is niet bestemd voor ons”. Uit het overzicht blijkt verder dat facturen van eind oktober 2019 en facturen van november 2019 zijn betaald op de derdengeldenrekening van verweerder.

​​​​​​​3.27 Op 1 december 2020 heeft klager aan verweerder verzocht om het op zijn derdengeldenrekening ontvangen bedrag van € 155.470,80 over te laten maken naar zijn faillissementsrekening. Op 9 december 2020 heeft klager een vergelijkbaar verzoek gestuurd naar twee bestuurders van de Stichting Derdengelden van het kantoor van verweerder.

​​​​​​​3.28 In een brief van 20 augustus 2021 aan klager heeft verweerder geschreven dat tussen K en de holding van L.C een overeenkomst tot stand is gekomen, niet tussen K en het inmiddels gefailleerde Heibedrijf. Verweerder heeft onder meer geschreven:

“(…)Voor de goede orde bericht ik u dat in het dossier 20180031 in eerste instantie incassowerkzaamheden hebben plaats gehad op een debiteur van de failliet, maar dat reeds na enkele weken in 2018 omzetting van het dossier heeft plaats gehad en werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van C(…) Materieel B.V., [L.C] en L.M C(…) Holding B.V. terzake geschillen met [A.C] Holding B.V. (…)”

​​​​​​​3.29 Op 9 december 2020 heeft klager bij de bestuurders van de Stichting Derdengelden van het kantoor van verweerder gevraagd naar een betaling van een debiteur van Heibedrijf op de derdengeldenrekening. Klager wijst er in zijn bericht op dat de betaling niet is overgemaakt naar de boedel van Heibedrijf. Hij schrijft verder dat eerdere aan verweerder gerichte vragen niet zijn beantwoord.

4 KLACHT EN BEZWAAR

​​​​​​​​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:

  1. ongeoorloofd gebruik heeft gemaakt van de bankrekening van de Stichting Derdengelden van zijn kantoor door deze ter beschikking te stellen aan de feitelijke bestuurder van Heibedrijf om hem zo in staat te stellen aanzienlijke geldbedragen aan het vermogen van Heibedrijf en het verhaal voor schuldeisers te onttrekken;
  2. werkzaamheden voor anderen dan Heibedrijf bewust aan Heibedrijf heeft gefactureerd;
  3. medewerking en/of goedkeuring heeft verleend aan het gebruik van de rekening van de Stichting Derdengelden voor betalingsverkeer van Heibedrijf zonder dat daar een noodzaak voor bestond.

​​​​​​​4.2 Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:

  1. oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de Stichting Derdengelden van zijn kantoor;
  2. facturen aan een onjuiste partij heeft gezonden.

5 PROCEDURE BIJ DE RAAD

mondelinge behandeling bij de raad

​​​​​​​5.1 De gemachtigde van verweerder heeft bij de raad het volgende verklaard (onderdelen 5 tot en met 8 van de pleitnota):

“Oneigenlijk gebruik derdengelden

5. Mr. V moet erkennen, dat hij, en dat spijt hem zeer, als het gaat om C, onvoldoende bedacht is geweest op een juist gebruik van de derdengeldrekening en zich teveel heeft laten leiden door de wensen van de heer C.

Het dossier is destijds geopend door [verweerder] met - in retrospectief - twee separate opdrachten met twee verschillende uiteindelijk belanghebbenden: 1. het verzoek om enige incassowerkzaamheden te doen voor (…) Heiwerken (een vennootschap van V(…)) en 2. werkzaamheden bij een aandeelhoudersconflict inzake (…) Materieel (een vennootschap van de broers C(…)) (…) Materieel was weer opdrachtnemer voor (…) Heiwerken. Alle werkzaamheden die [verweerder] heeft verricht, werden gefactureerd aan (…) Heiwerken De werkzaamheden hadden, achteraf bezien, moeten worden gesplitst in twee separate dossiers.”

6. [Verweerder] erkent, dat hij af had moeten zien van: de betalingen via de derdengeldrekening, het verlenen van medewerking daaraan en de weigering tot doorbetaling, nu er in de eerste plaats onduidelijkheid kon bestaan over de contractuele wederpartij van K(…). [Verweerder] heeft gemeend dat de betaling aan de rechthebbende is gedaan, maar daar is helaas veel discussie over mogelijk. Die onduidelijkheid had moeten worden voorkomen.

7. [Verweerder] erkent in de tweede plaats dat er voor hem, en dat heeft hij zich helaas pas achteraf gerealiseerd, geen reden was om de betreffende gelden onder zich te houden op de derdengeldrekening, mede omdat er onvoldoende connectie was met de door hem behandelde zaak. Het was beslist niet de bedoeling om de derdengelden als zekerheid aan te wenden, maar gezien de verrekening van een declaratie, realiseert [verweerder] zich, dat hij op dat punt de schijn tegen heeft.

8. Namens [verweerder] erken ik voluit dat dit niet goed is gegaan en dat hij de derdengeldrekening niet op deze manier had moeten gebruiken.”

Het hof wijst erop dat de gemachtigde van verweerder kennelijk abusievelijk spreekt over Heiwerken, waar hij Heibedrijf bedoelt. Heiwerken was immers al failliet toen verweerder met zijn werkzaamheden van start ging en Heibedrijf is ook de onderneming waarvan V de onmiddellijk bestuurder is (zie hiervoor in 3.2-3.5).

​​​​​​​5.2 Over klachtonderdeel b heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting bij de raad het volgende verklaard (onderdeel 12 van de pleitnota):

“Factureren aan anderen dan cliënt

[Verweerder] blijft bij zijn standpunt, dat hij geen facturen aan anderen heeft gestuurd dan aan cliënten. Tegelijkertijd realiseert hij zich en betreurt hij, dat in dit geval teveel onduidelijkheid is ontstaan wie zijn cliënt in welke kwestie precies is geweest. Over zijn facturen is door de cliënt(en) niet geklaagd. Voor hen was er geen onduidelijkheid. [Verweerder] erkent echter, dat daarover, Ios van de cliënten, teveel onduidelijkheid kon ontstaan en hij daarmee gedragsregel 17 onvoldoende in acht heeft genomen. Van belang is dat duidelijk is wie een cliënt in een bepaalde kwestie is en dat ook alleen maar aan die cliënt wordt gefactureerd.”

​​​​​​​5.3 Verweerder heeft verder bevestigend geantwoord op de vraag of hij advies heeft gegeven aan L.C. in verband met het conflict met zijn broer A.C. en of hij daarvoor heeft gefactureerd aan een BV die niets met L.C te maken had. Verweerder heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan met consent van R.

overwegingen raad

​​​​​​​5.4 De raad heeft overwogen dat verweerder, na zijn aanvankelijk gevoerde inhoudelijke verweer op de zitting bij de raad, integraal heeft erkend dat de door de klager gemaakte verwijten terecht zijn gemaakt. Volgens de raad heeft verweerder op de zitting verklaard dat hij inzag onjuist te hebben gehandeld. Daarmee is de gegrondheid van (alle onderdelen van) de klacht en het bewaar volgens de raad gegeven en de klacht en het bezwaar zijn dan ook gegrond verklaard.

6 BEOORDELING

beroepsgronden

​​​​​​​6.1 Verweerder heeft in hoger beroep gesteld dat hij blijft bij de erkenning zoals daarvan blijkt uit de pleitnotities die zijn gemachtigde heeft voorgedragen tijdens de zitting bij de raad. Deze erkenning ziet volgens verweerder uitsluitend op een tweetal aspecten, namelijk 1) het laten gebruiken van de derdengeldenrekening op een wijze die in strijd is met de Voda en 2) de onduidelijkheid over wie de cliënt van verweerder in welke kwestie precies is geweest.

​​​​​​​6.2 Verweerder heeft echter niet alle klachten en verwijten van klager erkend. Die door de raad aangenomen erkenning blijkt volgens verweerder niet uit dat wat is besproken bij de raad en ook niet uit de pleitnotities. Verweerder kan zich niet verenigen met een aantal overwegingen van de raad. Het gaat daarbij in de eerste plaats om delen van de feitenvaststelling door de raad. Het gaat echter bovenal om de overweging van de raad dat verweerder ter zitting alsnog integraal heeft erkend dat de door klager gemaakte verwijten terecht zijn (zie hiervoor in 5.4).

​​​​​​​6.3 Verweerder heeft in hoger beroep betwist dat L.C feitelijk bestuurder was van Heibedrijf en dat geldbedragen van Heibedrijf zijn onttrokken. Er was sprake van een overeenkomst tussen de holding van L.C en K. Heibedrijf stond daar buiten.

​​​​​​​6.4 Verweerder heeft erkend dat werkzaamheden voor anderen zijn gefactureerd aan Heibedrijf. Dit gebeurde op verzoek van Heibedrijf.

​​​​​​​6.5 De raad heeft geoordeeld dat er geen noodzaak bestond voor het omleiden van betalingsverkeer van Heibedrijf via de derdengeldenrekening, omdat het ging om betalingsverkeer van de holding van L.C. Volgens verweerder zijn klachtonderdelen a en c materieel gelijk; het gaat om correct gebruik van de derdengeldenrekening in het licht van de Voda en onduidelijkheid over de vraag wie de cliënt van klager was. Het verzoek om te betalen op de derdengeldenrekening is gedaan vanuit de overweging dat op dat moment een overeenkomst was ontstaan tussen de Holding en K. L.C wilde niet dat de betaling zou verlopen via de rekening van Heibedrijf om iedere discussie omtrent de vraag wie gerechtigd zou zijn tot het bedrag te voorkomen.

​​​​​​​6.6 Heibedrijf was verwikkeld in een procedure met de latere aanvrager van het faillissement, Z. Er lag nog geen vonnis, maar L.C vreesde dat, nu Z. de betaling zou moeten uitvoeren, die betaling zou kunnen worden onderschept. In die procedure is verweerder verder niet betrokken geweest.

​​​​​​​6.7 Verweerder wijst erop dat de discussie over deze feiten thuishoort bij de civiele rechter.

​​​​​​​6.8 Verweerder stelt tot slot dat op grond van de gewijzigde feitenconstellatie een minder zware maatregel voor de hand ligt. De standpunten van verweerder worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.

verweer in beroep

​​​​​​​6.9 Klager heeft in hoger beroep schriftelijk verweer gevoerd. Ook de deken heeft in hoger beroep schriftelijk verweer gevoerd. De standpunten van klager en de deken zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

maatstaf

​​​​​​​6.10 Het hof stelt voorop dat een advocaat bij de uitoefening in zijn beroep integer dient te handelen en zich dient te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De kernwaarde integriteit houdt – uiteraard – in dat een advocaat ook in financiële aangelegenheden betamelijk moet handelen. Deze verplichting geldt tegenover de eigen cliënt, de wederpartij, maar ook tegenover derden. Dat betekent onder meer dat een advocaat wordt geacht controle uit te oefenen op de herkomst en aanwending van gelden die op zijn derdengeldenrekening worden ontvangen. Hij dient te voorkomen dat de derdengeldenrekening, waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt, wordt aangewend om mee te bankieren.

beoordeling hof

​​​​​​​6.11 Verweerder heeft in hoger beroep bezwaren naar voren gebracht over de feitenvaststelling door de raad. Het hof is met de zelfstandige feitenvaststelling in deze beslissing aan die bezwaren tegemoet gekomen.

​​​​​​​6.12 Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad in beide zaken. Wel zal het hof de gronden voor beide beslissingen in het onderstaande als volgt verbeteren.

ongeoorloofd gebruik van de derdengeldenrekening (klachtonderdelen a en c en bezwaar d)

​​​​​​​6.13 De verwijten die klager en de deken verweerder maken zien op de facturen die zijn gestuurd aan K. Het hof kan niet met voldoende zekerheid vaststellen met wie K had gecontracteerd. De offerte is uitgebracht door de holding van L.C, de inkooporder is gezonden aan Heibedrijf en de facturen staan ook op naam van Heibedrijf. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het antwoord op de vraag wie de overeenkomst met K heeft gesloten civielrechtelijk van aard is. Het hof zal dan ook in het midden laten of de overeenkomst met K is gesloten door Heibedrijf of door de holding van L.C.

​​​​​​​6.14 Het hof kan wel vaststellen dat verweerder zijn derdengeldenrekening vanaf 23 oktober 2019 beschikbaar heeft gesteld voor ontvangst van betalingen van K. Het hof acht aannemelijk dat verweerder toen al wist wat de beweegredenen van L.C waren met betrekking tot de wens om de derdengeldenrekening van verweerder te gebruiken voor ontvangst van de betalingen van K. Uiterlijk vanaf 29 oktober 2019 wist verweerder immers zeker dat L.C de betalingen van K niet op de rekening van Heibedrijf wenste te ontvangen, hoewel de facturen wel op naam van Heibedrijf stonden. Verweerder wist vanaf dat moment ook dat L.C betaling op de rekening van Heibedrijf wilde voorkomen in verband met een dreigend beslag en dat hij betaling wenste op naam van zijn holding. L.C heeft verweerder hierover immers geïnformeerd met zijn bericht van 29 oktober 2019 (zie 3.18). Met een en ander staat naar het oordeel van het hof vast dat verweerder medewerking heeft verleend aan het gebruik van zijn derdengeldenrekening voor betalingsverkeer van Heibedrijf zonder dat daar een noodzaak voor bestond. Klachtonderdeel c is daarmee gegrond.

​​​​​​​6.15 Op de derdengeldenrekening van verweerder is uiteindelijk € 155.470,80 ontvangen van K. Verweerder heeft dit bedrag na verrekening met zijn nota’s doorgestort naar de rekening van de holding van L.C. Op de zitting bij de raad heeft verweerder verklaard dat “onduidelijkheid kon bestaan over de contractuele wederpartij van K(…)” en dat veel discussie mogelijk is over het antwoord op de vraag of de gelden terecht zijn gekomen bij de rechthebbende. Verweerder wist dus, of had kunnen weten, dat hij met het doorstorten van de gelden naar de holding van L.C mogelijk een betaling deed aan een partij die niet rechthebbend was. Door dergelijk gebruik van zijn derdengeldenrekening heeft verweerder eraan bijgedragen dat bedragen die mogelijk zouden toekomen aan Heibedrijf aan het vermogen van Heibedrijf en daarmee aan het eventuele verhaal voor schuldeisers zijn onttrokken. Dit betekent dat ook klachtonderdeel a gegrond is.

​​​​​​​6.16 De gegrondheid van klachtonderdelen a en c brengen met zich dat ook bezwaar d gegrond is.

facturen aan onjuiste partij

​​​​​​​6.17 Klager en de deken stellen dat verweerder niet alleen (incasso)werkzaamheden heeft verricht voor Heibedrijf, maar ook werkzaamheden voor L.C en diens holding in verband met een conflict met A.C. Zij verwijten verweerder dat hij al zijn werkzaamheden, dus ook die voor L.C en de holding van L.C, in rekening heeft gebracht bij Heibedrijf.

​​​​​​​6.18 Verweerder heeft tijdens de zitting bij de raad verklaard dat in feite sprake was van twee dossiers. Het eerste dossier zag op incassowerkzaamheden voor Heibedrijf, het tweede dossier op werkzaamheden in verband met een aandeelhoudersconflict.

​​​​​​​6.19 Gelet op de verklaringen van partijen staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake was van bijstand van verweerder in twee dossiers, namelijk (incasso)advies aan Heibedrijf en bijstand aan L.C en zijn holding in het aandeelhoudersgeschil met A.C. Verweerder had in zijn facturatie duidelijkheid moeten geven over deze twee opdrachten. Hij had de werkzaamheden in verband met het aandeelhoudersconflict niet moeten declareren op het dossier Heibedrijf advies. Door dit toch te doen heeft verweerder onvoldoende zorgvuldigheid betracht. Klachtonderdeel b en bezwaar e zijn daarom ook gegrond.

maatregel

​​​​​​​6.20 De raad heeft aan verweerder twee maal een geheel voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. Het hof onderschrijft deze maatregelen. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder de kernwaarde (financiële) integriteit heeft geschonden. Verweerder heeft met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur geschonden en de belangen van de gezamenlijke schuldeisers veronachtzaamd. Een voorwaardelijke schorsing van in totaal vier weken is naar het oordeel van het hof passend.

Kosten voor procedure bij het hof

​​​​​​​6.21 Omdat het hof de beslissingen van de raad bekrachtigt en aan verweerder een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager;

c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

d) € 1.000,- kosten van de Staat.

​​​​​​​6.22 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

​​​​​​​6.23 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

7 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​7.1 bekrachtigt de beide beslissingen van 1 mei 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummers 22-972/DH/RO en 22-973/DH/RO/D;

7.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

7.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K. Teuben, R. van der Hoeven, Chr.H. van Dijk en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari  2024.

griffier                                                    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 26 januari 2024 .