ECLI:NL:TAHVD:2024:211 Hof van Discipline 's Gravenhage 230232

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:211
Datum uitspraak: 19-08-2024
Datum publicatie: 02-09-2024
Zaaknummer(s): 230232
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Klagers komen in beroep tegen een verzetbeslissing van de raad. Appelverbod niet doorbroken, omdat de gronden zien op de motivering en inhoudelijke beoordeling van de beslissing van de raad. Voor zover wel beroep openstond tegen de verzetbeslissing (want verzet gegrond) is hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat de klacht te laat is ingediend. Ten slotte staat geen beroep open tegen de beslissing van de raad om de zaak na het overlijden van oorspronkelijke klaagster in het algemeen belang (niet) voort te zetten. Beroep deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

Beslissing van 19 augustus 2024
in de zaak 230232

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

klager

hierna: klagers

tegen:

verweerder


1 INLEIDING

1.1 Klagers hebben, in de hoedanigheid van gemachtigden van (wijlen) mevrouw P, de moeder van klaagster, een klacht ingediend tegen verweerder. Na het overlijden van mevrouw P hebben klagers aangegeven dat zij op persoonlijke titel de klacht tegen verweerder voortzetten (lees: dat zij zelf een klacht indienen), omdat art. 47a lid 6 Advocatenwet aan de voortzetting van de klacht van mevrouw P in de weg stond. Vraag is of de eigen klacht van klagers ontvankelijk is.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 22-368/DH/DH) een beslissing gewezen op 20 juli 2021 (het hof begrijpt: 2022). In deze beslissing is de klacht van klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:124 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2.3 Op 17 augustus 2022 is een herstelbeslissing gewezen door de raad in verband met een verkeerde datum in de kop van de beslissing. Abusievelijk is het jaartal 2021 vermeld, in plaats van 2022. Een kennelijke fout die zich leent voor verbetering. Deze herstelbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2022:142 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2.4 Klagers hebben tegen de beslissing van 20 juli 2022 verzet ingesteld op 19 augustus 2022. De raad heeft in een beslissing van 24 juli 2023 het verzet van klagers deels gegrond verklaard, voor zover dit betrekking heeft op klachtonderdeel b), nu de voorzitter heeft nagelaten om dit klachtonderdeel op te nemen en te beoordelen in de beslissing. Het verzet is voor het overige ongegrond verklaard. De raad heeft beide klagers ten aanzien van klachtonderdeel b) vervolgens, zij het om verschillende redenen, niet-ontvankelijk verklaard.

2.5 De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:155 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.6 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 22 augustus 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad. Er is geen verweerschrift ingediend.

2.7 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 mei 2024. Daar zijn zowel klagers als verweerder verschenen. Klagers hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die deel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.1 Klaagster is de dochter van mevrouw P. Klager is haar schoonzoon.
3.2 Verweerder heeft in 2017 mevrouw P bijgestaan in een procedure waarin klagers hebben verzocht om haar onder bewind te stellen.
3.3 Op 1 mei 2017 heeft verweerder in een e-mail aan de advocaat van klaagster onder meer geschreven:
“Cliënte heeft een tweetal aangiften gedaan jegens uw cliënte. (…) Of en wanneer er vervolging jegens uw cliënte ingesteld gaat worden is nog niet duidelijk.”
3.4 Verweerder heeft bij de rechtbank een verweerschrift (gedateerd 11 mei 2017) ingediend en heeft mevrouw P op de zitting van 12 mei 2017 bijgestaan. Het verzoek tot onderbewindstelling is afgewezen.
3.5 Klagers hebben op 31 juli 2021, als gemachtigden, namens mevrouw P een klacht ingediend tegen verweerder.

3.6 Mevrouw P is op 30 september 2021 overleden, waardoor de namens haar gevoerde klachtprocedure is geëindigd.

3.7 Klagers hebben vervolgens zelf een klacht ingediend.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende:

a) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn wettelijke plicht om verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij zich heeft gekweten van de door mevrouw P aan hem verleende opdrachten en van het “onbekende dossier betreffende de verwerking van persoonsgegevens van zijn ex-cliënte betreffende haar gezondheid”.

b) Verweerder heeft persoonsgegevens van klaagster betreffende (de aangifte van) strafbare feiten aan derden geopenbaard. Daarbij is verweerder ook nalatig geweest. Hij heeft immers geen nader onderzoek verricht naar de juistheid van de door hem geopenbaarde persoonsgegevens.


5 BEOORDELING RAAD

De voorzittersbeslissing

5.1 De voorzitter heeft de klachten van klagers niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft hij overwogen dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De informatie- en verantwoordingsplicht die klagers aan hun (eigen) klacht ten grondslag hebben gelegd gold echter in de relatie tussen verweerder en mevrouw P. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen dat verweerder in relatie tot klagers gehouden was tot het verstrekken van informatie. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder heeft verklaard dat hij zijn werkzaamheden heeft verantwoord aan mevrouw P, die (onder meer) in dat kader werd bijgestaan door haar andere dochter en schoonzoon (zus en zwager van klaagster).
De verzetbeslissing

5.2 Het tegen de voorzittersbeslissing ingestelde verzet is deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

5.3 Het verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klachtonderdeel a) is door de raad ongegrond verklaard. De voorzitter heeft bij zijn beoordeling van dit klachtonderdeel de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Verder heeft de raad overwogen:


Klachtonderdeel b)

5.4 Het verzet voor zover dat ziet op klachtonderdeel b) heeft de raad gegrond verklaard. De voorzitter had namelijk nagelaten dit klachtonderdeel in zijn beslissing op te nemen en te beoordelen. De raad heeft dit klachtonderdeel vervolgens alsnog beoordeeld en zowel klaagster als klager niet-ontvankelijk verklaard.

5.5 De raad heeft de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard, nu klager geen rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel.

5.6 Ten aanzien van klaagster is de raad van oordeel dat klaagster wel als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt bij beoordeling van klachtonderdeel b), nu het betreffende verwijt ziet op het openbaren door verweerder van gegevens die haar persoon betreffen (namelijk aangiftes die mevrouw P tegen haar zou hebben gedaan).
Echter, de raad heeft dit klachtonderdeel vervolgens ook ten aanzien van klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klaagster kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van verweerder (artikel 46g, eerste lid, onder a, van de Advocatenwet). Dat sprake is van enige in de wet genoemde uitzonderingsgrond is de raad ook niet gebleken.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

6.1 Klagers zijn het niet eens met de beslissing van de raad op het verzet. Klagers brengen -zakelijk weergegeven- de volgende beroepsgronden naar voren:
⦁ de zaak dient te worden behandeld in het kader van het algemeen belang;
⦁ de op 31 juli 2021 ingediende klachten zijn voor een gedeelte niet beoordeeld;
⦁ het verzet was ook gericht tegen de door de voorzitter benoemde feiten en de klachtomschrijving. De raad had de door klagers opgesomde feiten integraal moeten overnemen in de beslissing. Klager hebben deze feiten in hun beroepschrift herhaald;
⦁ Klagers menen dat de deken en de raad niet alle klachten hebben behandeld. Klager refereert aan klachtbrieven III en IV;
⦁ Klagers waren niet op de hoogte dat er een driejaarstermijn geldt voor het indienen van een klacht. Zij zijn daar niet op gewezen door de deken, noch door de raad. Het gaat hier om een ernstige situatie, dus een uitzondering op de regel is gerechtvaardigd.


7 BEOORDELING HOF

7.1 Bij de beoordeling door het hof zijn de navolgende twee maatstaven van belang.

Maatstaf appelverbod

7.2 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake is.

Maatstaf ontvankelijkheid van de klacht

7.3 Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g, eerste lid, onder a Advocatenwet voor het indienen van een klacht een vervaltermijn geldt van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van die vervaltermijn een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de betreffende advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager.

Overwegingen hof klachtonderdeel a)

7.4 Het hof overweegt dat waar het hoger beroep is gericht tegen klachtonderdeel a) slechts een zeer beperkte toets aan de orde is, zoals de hiervoor onder overweging 7.2 weergegeven maatstaf. De voorzitter van de raad heeft de klacht van (beide) klagers wat betreft klachtonderdeel a) niet ontvankelijk verklaard en de raad het verzet daartegen ongegrond. Tegen een ongegrond verklaard verzet staat geen hoger beroep open, het zogeheten appelverbod.
7.5 Het hof stelt vast dat de door klager aangevoerde gronden wat betreft klachtonderdeel a) uitsluitend zien op de weergave van de feiten en de inhoudelijke beoordeling van de zaak door de raad en niet raken aan fundamentele rechtsbeginselen, zoals schending van hoor en wederhoor. Dergelijke gronden leveren naar vaste jurisprudentie van het hof geen grond op voor doorbreking van het appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:168, ECLI:NL:TAHVD:2017:169 en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661).
7.6 Ook de stellingen van klagers die neerkomen op een beroep op een motiveringsgebrek van de raad kunnen geen doorbreking van het appelverbod opleveren (HvD 20 september 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:183).

7.7 Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat er geen redenen zijn die tot doorbreking van het appelverbod nopen. Het hoger beroep van klagers met betrekking tot klachtonderdeel a) is daarom niet-ontvankelijk.

Overwegingen hof klachtonderdeel b)

7.8 Het hof recapituleert: de voorzitter van de raad heeft de klacht van (beide) klagers wat betreft klachtonderdeel b) niet ontvankelijk verklaard, omdat zij (ook) bij dat klachtonderdeel geen rechtstreeks belanghebbenden zijn. Het verzet daartegen van klager is door de raad ongegrond verklaard, en het verzet van klaagster gegrond.

Hoger beroep klager met betrekking tot klachtonderdeel b)
7.9 Wat betreft het hoger beroep van klager geldt hetgeen hiervoor ten aanzien van klachtonderdeel a) al is overwogen: het appelverbod staat in de weg aan het instellen van hoger beroep tegen een ongegrond verklaard verzet. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodat het hoger beroep van klager ook wat betreft klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk is.

Hoger beroep klaagster met betrekking tot klachtonderdeel b)

7.10 Het verzet van klaagster is door de raad gegrond verklaard en in verzet is vervolgens klachtonderdeel b) ten aanzien van haar persoon beoordeeld. De raad is daarbij tot de conclusie gekomen dat de klacht wegens tijdverloop niet ontvankelijk moet worden verklaard en heeft daarom klachtonderdeel b) van klaagster opnieuw, zij het op andere gronden, niet ontvankelijk verklaard. Tegen de beoordeling van de raad op dit punt staat hoger beroep open.

7.11 Het hof komt tot het oordeel dat de raad terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de klacht is ingediend buiten de in artikel genoemde termijn(en), zodat de niet-ontvankelijkheid van de klacht van appellante op dit punt door het hof wordt onderschreven. Klaagster heeft geen redenen aangevoerd die maken dat de bedoelde termijn later dan 2017 is gaan lopen. Onbekendheid met het recht levert geen verontschuldiging op die het maken van een uitzondering op deze wettelijke vervaltermijnen rechtvaardigt. Het hoger beroep van klaagster treft dan ook geen doel en de beslissing van de raad op dit punt wordt bekrachtigd.

Slotoverwegingen

7.12 Het verwijt van beide klagers dat niet alle klachtonderdelen zijn behandeld, treft geen doel. Op 31 juli 2021 hebben zij een klacht ingediend bij de deken, die in de voorzittersbeslissing niet volledig was opgenomen en behandeld. Dit is in verzet hersteld, in die zin dat indien klagers de (tweede) ontvankelijkheidsdrempel hadden geslecht zij, althans wat betreft klaagster, een inhoudelijk oordeel hadden gekregen. Zover is het echter niet gekomen, omdat klaagster de klacht te laat heeft ingediend.

7.13 Ten slotte overweegt het hof dat waar klagers stellen dat de klacht ingevolge artikel 47a, zesde lid, van de Advocatenwet in het algemeen belang had moeten worden voortgezet, deze stelling evenmin doel treft. Een beslissing van de (deken en de) raad over het al dan niet voortzetten in het algemeen belang kan door hen in dit hoger beroep niet aan de orde worden gesteld.

Slotsom

7.14 Conclusie is dat het hoger beroep waar het ziet op de beoordeling van klachtonderdeel a), en wat betreft klager ook de beoordeling van klachtonderdeel b), niet ontvankelijk is. Het hoger beroep van klaagster wat betreft klachtonderdeel b) treft geen doel, zodat de beslissing van de raad op dit punt wordt bekrachtigd.


8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

8.1 verklaart het hoger beroep van klagers waar het ziet op klachtonderdeel a) niet ontvankelijk;

8.2 verklaart het hoger beroep van klager waar het ziet op klachtonderdeel b) niet ontvankelijk;

8.3 verklaart het hoger beroep van klaagster wat betreft klachtonderdeel b) ongegrond en bekrachtigt de beslissing van 24 juli 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 22-368/DH/DH, in zoverre.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en Chr.H. Van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2024.


griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2024.