ECLI:NL:TAHVD:2024:207 Hof van Discipline 's Gravenhage 240009

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2024:207
Datum uitspraak: 29-07-2024
Datum publicatie: 21-08-2024
Zaaknummer(s): 240009
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. De advocaat van de vrouw wordt (onder meer) verweten dat hij in zijn verweerschrift heeft vermeld dat aan klager een huisverbod was opgelegd, terwijl hij op dat moment al wist, dan wel had moeten weten, dat dit huisverbod reeds was vernietigd. Het hof volgt de raad dat verweerder zich hiermee suggestief en onnodig polariserend heeft opgesteld, hetgeen hem tuchtrechtelijk valt te verwijten. De belangen van klager zijn daardoor nodeloos geschaad. Het hof sluit zich daarnaast aan bij het oordeel van de raad dat de overige klachtonderdelen van klager ongegrond zijn. Bekrachtiging

Beslissing van 29 juli 2024
in de zaak 240009

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 INLEIDING

1.1 Het gaat in deze tuchtzaak om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie. De advocaat van de vrouw wordt (onder meer) verweten dat hij in zijn verweerschrift heeft vermeld dat aan klager een huisverbod was opgelegd, terwijl hij op dat moment al wist, dan wel had moeten weten, dat dit huisverbod reeds was vernietigd. Het hof volgt de raad dat verweerder zich hiermee suggestief en onnodig polariserend heeft opgesteld, hetgeen hem tuchtrechtelijk valt te verwijten. De belangen van klager zijn daardoor nodeloos geschaad. Het hof sluit zich daarnaast aan bij het oordeel van de raad dat de overige klachtonderdelen van klager ongegrond zijn.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-493/A/A) een beslissing gewezen op 22 december 2023. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a), b), c) en d) ongegrond verklaard en is klachtonderdeel e) deels gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:246 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 3 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Het beroepschrift van verweerder is ontvangen op 21 januari 2024.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
⦁ de stukken van de raad;
⦁ het verweerschrift van klager;
⦁ het verweerschrift van verweerder;
⦁ een e-mail van klager van 16 mei 2024 met nadere producties.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 juni 2024. Daar zijn klager en verweerder verschenen en hebben zij hun standpunt toegelicht. Klager mede aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Klager en zijn ex-vrouw (hierna: de vrouw) zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. Verweerder staat daarin de vrouw bij.

3.3 Bij besluit van 6 juni 2021 heeft de burgemeester van Amsterdam aan klager een huisverbod en een contactverbod opgelegd. Klager heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is op 14 juni 2021 door de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) bij mondelinge beslissing gegrond verklaard. De rechter heeft in het proces-verbaal van 14 juni 2021 het volgende overwogen, voor zover relevant: “(…)In het onderhavige geval bestond er een serieus relatieprobleem omdat [klager] wil scheiden en de vrouw dat kennelijk niet wil/wilde. Er zijn tegenstrijdige verklaringen afgelegd door [klager] en de vrouw en er zijn geen objectieve gegevens of aanwijzingen beschikbaar waaruit blijkt dat sprake van geweld of gevaar voor de vrouw. Het enkele feit dat achterblijver een kwetsbare vrouw is onvoldoende grond. Tegen dit licht is de rechtbank van oordeel dat [de burgemeester] niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het huis- en contactverbod uit te vaardigen. (…) Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard en de beschikking van de burgemeester van 6 juni 2021 wordt vernietigd.(..)”

3.4 Op 23 september 2021 heeft verweerder namens de vrouw, een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend.

3.5 Bij brief van 8 oktober 2021 schrijft verweerder aan de rechtbank, voor zover relevant:
“In opgemelde procedure met zaaknr. (…) heeft uw rechtbank op 24-9-2021 de vrouw verzocht om een gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte (niet ouder dan drie maanden) over te leggen. Het is voor de vrouw schier onmogelijk om aan dat verzoek te voldoen om de volgende redenen. In de eerste plaats bevindt de originele gewaarmerkte kopie van de huwelijksakte zich bij [klager]. Hij heeft hem ook recentelijk reeds overgelegd in de echtscheidingsprocedure met zaaknr. (…) die hij overigens op 16 september jl. heeft ingetrokken (…).”

3.6 In een brief van 15 oktober 2021 van het Arrondissementsparket Amsterdam aan klager staat dat een strafzaak wegens huiselijk geweld waarin hij verdachte was, is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.

3.7 Op 25 januari 2022 heeft verweerder namens de vrouw een verweerschrift op zelfstandig verzoek ingediend. Hierin staat het volgende, voor zover relevant:
(onder 8) “Verder is de vrouw van opvatting dat de overeenkomst die [klager] aanduidt als huwelijkse voorwaarden ongeldig dan wel niet van toepassing is. Volgens het Marokkaans huwelijks vermogensrecht dient een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan het huwelijk gesloten te worden. In dit geval is de overeenkomst geruime tijd na de huwelijksvoltrekking opgemaakt.”

(onder 9): “Verder geeft de vrouw aan dat voornoemde overeenkomst wegens een of meerdere wilsgebreken nietig is. De vrouw geeft aan dat zij de overeenkomst onder dwang dan wel bedreiging heeft moeten ondertekenen.”
(Onder 10): “In de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw maandelijks via e-mail [klager] op de hoogte houdt inzake gewichtige aangelegenheden met betrekking tot het minderjarig kind, onder toezending van een foto. De verhoudingen tussen partijen zijn dusdanig verslechterd dat redelijkerwijze niet van de vrouw gevergd kan worden dat zij persoonlijk de e-mail aan [klager] moet sturen, zoals hij in alinea 57 van zijn verweerschrift verzoekt. [Klager] dreigt bijvoorbeeld met aangifte tegen de zuster van de vrouw wegens stalking, alleen maar omdat zij namens de vrouw, de e-mail aan hem stuurt conform de bepalingen in de voorlopige voorzieningen (productie 11).”

(onder 11): “Ook heeft de vrouw eerder aangifte tegen [klager] gedaan bij de politie, is aan [klager] een huisverbod opgelegd en verblijft de vrouw niet voor niets thans in een Blijf-van-mijn-lijf-huis.”

(onder 12) “Onder deze omstandigheden waarbij de vrouw angstig is voor klager en geen contact met hem wil, terwijl [klager] op dwingende wijze het contact met de vrouw lijkt af te dwingen, acht de vrouw van belang dat een de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doet naar de veiligheid van de vrouw en wijze de zorgregeling het best invulling kan worden gegeven.”

3.8 Op 17 mei 2022 heeft verweerder namens de vrouw een akte wijziging verzoek ingediend. Hierin staat onder punt 5, voor zover relevant: “Ook is er op dit moment onvoldoende vertrouwen op basis waarvan onbegeleide omgang kan plaatsvinden. Zo heeft cliënte zeer recentelijk berichten van de man ontvangen waarin hij haar valselijk beschuldigde van kinderontvoering en aangaf dat hij aangifte daarvan zou doen. Voor de goede orde merkt de vrouw op dat zij zich daar uiteraard niet schuldig aan heeft gemaakt. Zelfs een familiebezoek met (het kind) (met de auto) in België verricht de vrouw eerst na toestemming van de man, laat staan een (vlieg)reis naar Marokko. Productie 11: Berichten van de man aan de vrouw.” Bijgevoegde productie 11 betreft een tweetal Whatsappberichten van klager aan de vrouw. Boven het eerst bijgevoegde bericht staat dat “7 mei 2022” en boven het tweede bericht staat “vandaag”. In het bericht van 7 mei 2022 staat: “Beste [de vrouw], heb net te horen gekregen dat je naar marokko bnt gegaan en je hebt zonder toestemming onze dochter meegenomen.” In het bericht van “vandaag” staat: “Beste [de vrouw], ik vind het jammer dat je niet eens de moeite neemt om mij te informeren over het waarzijn van ons kind. Hierdoor hen jij met de onttrekking mijn ouderlijk gezag ernstig ondermijnd. Je hebt mij in grote angst en onzekerheid achtergelaten in Nederlan. Als gevolg vind ik mij noodgedwongen om naar de politie te stappen om aangifte te doen van ontvoering.”

3.9 Onder punt 6 van de akte van 17 mei 2022 staat, voor zover relevant: “Verder heeft de zus van cliënte een bedreigend bericht ontvangen. Het bericht is afkomstig van een onbekend Marokkaans telefoonnummer en gaat over het melden Pagina 3 van 4 van zwartwerken en over het doen van een melding bij de vreemdelingenpolitie over de moeder. Cliënte en haar zuster kennen het Marokkaanse telefoonnummer waarmee het bericht verstuurd is niet. Wel merkt cliënte op dat de man destijds volgens haar (korte tijd) in Marokko was en dat haar zuster nadien geen (dreig)berichten meer heeft ontvangen van dat onbekende nummer. Zij vermoeden daarom dat het bericht mogelijk door [klager] is verstuurd, toen hij in Marokko was. Als productie 12 legt de vrouw voornoemd bericht over met daarbij een ongeverifieerde vertaling.”

3.10 Op 28 februari 2023 en aanvullend op 3 april 2023 heeft klager de klacht over verweerder ingediend bij de deken.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:

a) ten onrechte te stellen dat de originele gewaarmerkte kopie van de huwelijksakte zich bij klager bevond;
b) ten onrechte te stellen dat klager volgens zijn cliënte een bedreigend bericht heeft verstuurd naar de zus van zijn cliënte en klager daarmee als schurk te bestempelen;
c) ten onrechte te stellen dat zijn cliënte in beroep is gegaan tegen de echtscheidingsbeschikking terwijl hij wist dat ze alleen in beroep was gegaan tegen de voorzieningen;
d) ten onrechte te stellen dat klager zijn cliënte niet zou hebben gecondoleerd met het overlijden van haar vader;
e) in het F3-formulier van 25 januari 2022 onvolledig te zijn en daarmee klager als schurk heeft afgeschilderd.

5 BEOORDELING

Omvang hoger beroep

5.1 Zowel klager als verweerder hebben tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Klager heeft grieven gericht tegen het oordeel van de raad over klachtonderdelen a), b), c) en d). Tegen klachtonderdeel e) heeft hij grieven gericht voor zover dit klachtonderdeel ongegrond is verklaard. Verweerder heeft in zijn hoger beroep grieven gericht tegen de gegrondverklaring van het overige deel van klachtonderdeel e) en de oplegging van de maatregel van waarschuwing door de raad. Hiermee ligt de zaak in volle omvang bij het hof voor.

Overwegingen raad

5.2 De raad heeft overwogen dat verweerster als advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid kan onder meer beperkt worden doordat zij zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij. In familiekwesties geldt bovendien dat zij in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en kan van haar een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren. Na uiteenzetting van deze uitgangspunten heeft de raad – samengevat – het volgende overwogen over de afzonderlijke klachtonderdelen.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat dit onderdeel niet slaagt. Zonder nadere onderbouwing valt volgens de raad niet in te zien welk nadeel klager zou hebben ondervonden van het door hem aan verweerder gemaakte verwijt dat hij feiten zou hebben geponeerd waarvan verweerder de onwaarheid kende (door te stellen dat een origineel gewaarmerkte kopie van de huwelijksakte zich bij klager bevond). Uit de inhoud van het klachtdossier blijkt immers dat zowel klager als de vrouw een kopie van de gewaarmerkte huwelijksakte in de procedure hadden ingebracht, omdat de originele akte zich in Marokko bevond.

5.4 De raad heeft klachtonderdeel b) eveneens ongegrond verklaard, omdat verweerder middels een beschrijving van de omstandigheden waaronder het van een onbekend Marokkaans nummer verzonden bericht is verstuurd, enkel een vermoeden heeft uitgesproken in de richting van klager. Hij heeft zich, met de door hem in de akte gekozen bewoordingen, voldoende genuanceerd uitgedrukt en hij heeft nergens de stelling ingenomen dat het betreffende bericht hoe dan ook van klager afkomstig was, noch heeft hij klager op enig moment als schurk bestempeld.

5.5 Over klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat verweerder genoegzaam heeft aangevoerd dat de vrouw in Marokko werd bijgestaan door een andere (Marokkaanse) advocaat en dat hij niet betrokken bij de aldaar lopende procedures en hier ook geen kennis van droeg, alsmede dat hij pas op de zitting waar de voorlopige voorzieningen werden behandeld er achter kwam dat er in Marokko al een echtscheiding tussen partijen was uitgesproken, dat deze onherroepelijk was en reeds was ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat dit anders is gegaan, zodat ook dit klachtonderdeel door de raad ongegrond is verklaard.

5.6 Over klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat in het klachtdossier zich enkel de (als productie 11 bijgevoegde) Whatsappberichten van klager aan de vrouw bevinden en dat uit niets blijkt dat (daarnaast) ook sprake was van een condoleancebericht van klager welke verweerder al dan niet bewust zou hebben achtergehouden. Het verwijt dat klager verweerder maakt dat hij in een verweerschrift van 11 augustus 2022 ten onrechte heeft gesteld dat klager de vrouw, “in plaats van haar beschaafd te condoleren met het overlijden van haar vader, haar berichten heeft gestuurd dat zij zonder zijn toestemming naar Marokko zou zijn afgereisd”, is daarmee onvoldoende onderbouwd en de klacht is door de raad ongegrond verklaard.

5.7 Met betrekking tot klachtonderdeel e) heeft de raad overwogen dat klager verweerder verwijt dat hij in zijn op 25 januari 2022 ingediende verweerschrift onvolledig is geweest en verweerder (hierdoor) als schurk heeft afgeschilderd. Voor zover klager heeft aangevoerd dat verweerder onjuistheden heeft vermeldt over het Marokkaanse recht (punt 8), dat verweerder niet onderbouwd heeft aangevoerd dat de vrouw de onder dit punt genoemde verklaring onder dwang zou hebben getekend (punt 9) en dat verweerder heeft nagelaten de beschikking in te brengen waarin is bepaald dat de vrouw (en niemand anders) klager per e-mail informatie over hun kind zou verschaffen, heeft hij zijn standpunten niet nader onderbouwd en is ook overigens niet gebleken dat verweerder ten aanzien van deze punten (bewust) onvolledig zou zijn geweest. De raad heeft klachtonderdeel e) ten aanzien van deze punten ongegrond verklaard.

5.8 Dit is naar het oordeel van de raad anders voor hetgeen klager in klachtonderdeel e) heeft genoemd over punt 11 van het verweerschrift van verweerder, namelijk “dat de vrouw eerder aangifte tegen klager had gedaan bij de politie, dat er aan klager een huisverbod was opgelegd en dat de vrouw “niet voor niets” in een Blijf-van-mijn-lijf-huis verbleef.” De raad heeft overwogen dat verweerder klager daarmee in een zwart daglicht heeft gesteld. Verweerder heeft deze punten (mede) ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw bang was voor klager. Alhoewel verweerder op zitting heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij er destijds van op de hoogte was dat de aangifte jegens klager was geseponeerd, heeft hij erkend dat hij destijds wel wist dat het eerder aan klager opgelegde huisverbod reeds was vernietigd. Door dit essentiële punt niet te vermelden, is verweerder naar het oordeel van de raad onvolledig geweest in zijn verweerschrift. Verweerder heeft zich hiermee suggestief en onnodig polariserend opgesteld en dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De raad heeft klachtonderdeel e) in zoverre gegrond verklaard en de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De raad heeft bij de bepaling van de maatregel rekening gehouden met de context waarbinnen over verweerder is geklaagd, namelijk een familierechtprocedure die een niet polariserende houding van een advocaat vereist.

Beroepsgronden klager

5.9 Klager heeft zijn standpunten met betrekking tot de ongegrond verklaarde klachtonderdelen a) tot en met e) (gedeeltelijk) gehandhaafd. Zijn standpunten komen er – kort samengevat – op neer dat verweerder onvoldoende heeft gewaakt voor onnodige polarisatie tussen hem en zijn ex-vrouw en dat verweerder zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten. Verweerder heeft klager in de processtukken onnodig als “schurk” geportretteerd. Ondanks uitspraken van verschillende rechters is hij doorgegaan met te bepleiten dat er door toedoen van de man sprake is van een onveilige situatie. Hij heeft de seponering van de aangifte van huiselijk geweld tegen klager genegeerd en de rechters onjuist geïnformeerd over de vernietiging van het eerder aan klager opgelegde huisverbod. Ook heeft hij de rechter bewust verkeerd geïnformeerd over de bereidheid om een zorgregeling af te spreken. Hij heeft ten onrechte en zonder hier nader onderzoek naar te doen beweerd dat de zus van zijn cliënte een bedreigend bericht heeft ontvangen en gesuggereerd dat dit van hem afkomstig was. Daarnaast heeft hij polariserend opgetreden door te beweren dat klager zijn ex-vrouw niet zou hebben gecondoleerd met het overlijden van haar vader, maar haar daarentegen te verwijten dat zij zonder zijn toestemming naar Marokko zou zijn afgereisd. Verweerder heeft verder – volgens klager - zijn cliënte ten onrechte als onderdrukte vrouw neergezet door te suggereren dat zij geen toegang had tot haar eigen administratie en geen origineel gewaarmerkte kopie van de huwelijksakte kon overleggen. Tot slot handhaaft klager zijn standpunt dat verweerder al veel eerder dan de zitting voorlopige voorzieningen wist dat er al een echtscheiding in Marokko was uitgesproken en dat deze reeds was ingeschreven in het register van de Burgerlijke stand. Volgens klager heeft hij hierdoor onnodige procedures moeten voeren en een periode ten onrechte partneralimentatie moeten betalen.

Verweer in beroep en beroepsgronden verweerder

5.10 Verweerder heeft betwist dat hij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten en dat hij onvoldoende heeft gewaakt voor polarisatie tussen klager en zijn ex-vrouw. Hij handhaaft daarbij zijn eerder ingenomen standpunten.

5.11 Tegen de gegrondverklaring van een deel van klachtonderdeel e) heeft verweerder aangevoerd dat op 23 september 2021 namens cliënte een nieuw echtscheidingsverzoek is ingediend en dat hij daarin (in alinea 3) wel degelijk heeft aangegeven dat klager in beroep is gegaan tegen de beslissing waarin hem een huisverbod is opgelegd. Volgens verweerder heeft hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en dient de tegen hem opgelegde maatregel vernietigd te worden.

Maatstaf

5.12 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.13 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

Overwegingen hof

klachtonderdeel a) tot en met e) (gedeeltelijk): kopie huwelijksakte, bedreigend Whatsappbericht, hoger beroep tegen Marokkaanse echtscheidingsbeschikking, condoleren overleden vader, afschilderen als “schurk”.

5.14 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht(en) te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad, voor zover het de klachtonderdelen a) tot en met e) gedeeltelijk, bekrachtigen.

5.15 Ten overvloede merkt het hof nog op dat voor zover klager in zijn beroepschrift en op de mondelinge behandeling nieuwe klachten naar voren heeft gebracht, deze buiten het bestek van de behandeling door het hof vallen. Dit is met klager op de mondelinge behandeling besproken en door hem ook begrepen.

klachtonderdeel e) (gedeeltelijk): vermelden opgelegd huisverbod

5.16 Uit de stukken en de behandeling op de zitting is gebleken dat de burgemeester van Amsterdam bij besluit van 6 juni 2021 aan klager een huisverbod en een contactverbod heeft opgelegd. Dit betrof een huisverbod op grond van de Wet tijdelijk huisverbod. Op grond van artikel 1 en artikel 9 van de Wet tijdelijk huisverbod wordt een huisverbod opgelegd voor de periode van tien dagen en kan deze verlengd worden tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd. Klager heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en het beroep is op 14 juni 2021 door de rechtbank Amsterdam gegrond verklaard, waarbij het besluit is vernietigd.

5.17 Verweerder heeft in het door de vrouw ingediende echtscheidingsverzoek van 23 september 2021 weliswaar aangegeven dat klager in beroep is gegaan tegen het huisverbod, maar heeft vervolgens in een door hem op 25 januari 2022 ingediend “verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken” onder punt 11 – zonder daarin enige nuance aan te brengen – vermeld dat door de vrouw eerder aangifte tegen de man is gedaan bij de politie, aan de man een huisverbod is opgelegd en dat de vrouw niet voor niets thans in een Blijf-van-mijn-lijf-huis verblijft. Het hof sluit zich op dit punt aan bij het oordeel van de raad dat verweerder, door niet te vermelden dat het aan klager opgelegde huisverbod reeds was vernietigd, onvolledig is geweest in zijn verweerschrift en dat hij zich hiermee suggestief en onnodig polariserend heeft opgesteld. Dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten.

5.18 Voor zover verweerder op de zitting nog heeft aangevoerd dat hij zich niet kan herinneren of hij destijds wist dat het slechts om een “cooling down” huisverbod ging of dat hij destijds daadwerkelijk wist dat het beroep van klager tegen het huisverbod gegrond was verklaard, maakt dit niet anders. Het had op de weg van verweerder gelegen om (nader) te informeren, dan wel te onderzoeken om wat voor soort huisverbod het ging, en ook wat de uitkomst van het door hem wel vermelde beroep tegen de oplegging van het huisverbod was, alvorens hier in zijn stukken – wederom – de nadruk te leggen.

5.19 De behandeling ter zitting heeft ook verder niet geleid tot een ander inzicht. Het hof verwerpt het beroep van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6 PROCESKOSTEN

6.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

6.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

6.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

7 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

7.1 bekrachtigt de beslissing van 22 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-493/A/A;

7.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
7.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.

griffier voorzitter


De beslissing is verzonden op 29 juli 2024.