ECLI:NL:TAHVD:2024:172 Hof van Discipline 's Gravenhage 240141
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:172 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-06-2024 |
Datum publicatie: | 09-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 240141 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Beroep tegen een ongegrond verzet niet-ontvankelijk. |
Beslissing van 17 juni 2024 in de zaak 240141 naar aanleiding van het hoger beroep
van:
klaagster
tegen:
verweerster
gemachtigde: B.D.W. Martens
1 DE PROCEDURE
Bij de raad
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 december 2023 van de voorzitter
van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag. De voorzitter
heeft met die beslissing (zaaknummer: 23-755/DH/DH) de klacht van klaagster kennelijk
ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2023:261op tuchtrecht.nl
gepubliceerd.
1.2 Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 22 april 2024 het verzet van klaagster ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2024:87 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof
1.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing op verzet is op 26 april
2024 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de
stukken van de raad.
1.4 De zaak is in raadkamer behandeld.
2 BEROEPSGRONDEN
2.1 Het beroep van klaagster is gericht tegen de beslissing op verzet.
2.2 Klaagster stelt dat de voorzitter van de raad onvriendelijk en onprofessioneel was tijdens de zitting; ze hield klaagster tegen en liet klaagster niet zeggen wat ze wilde zeggen, terwijl de advocaat van verweerster vijftien minuten spreektijd kreeg. De voorzitter heeft geweigerd om een korte samenvatting van de pleitnotities van klaagster die de moeder van klaagster wilde uitdelen in ontvangst te nemen. Klaagster had de indruk dat de tuchtrechters van de raad niet de moeite hadden genomen om haar pleitnotities en de bijlagen daarbij te lezen.
2.3 Klaagster vraagt het hof de klachtzaak opnieuw te beoordelen
3 BEOORDELING
maatstaf
3.1 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake is.
beoordeling
3.2 Het hof stelt aan de hand van het proces-verbaal van de zitting bij de raad vast dat klaagster op 29 maart 2024 (dus voor de zitting) stukken heeft ingediend en dat deze stukken aan het klachtdossier zijn toegevoegd. Dat klaagster van de voorzitter niet de gelegenheid heeft gekregen om deze stukken, door klaagster aangeduid als pleitnota, integraal voor te dragen is een aan (de voorzitter van) de raad voorbehouden procedurele beslissing. De raad mag beperkingen stellen aan de omvang van een pleitnota en de tijd die een partij krijgt om op een zitting een standpunt naar voren te brengen. Klaagster is in de gelegenheid gesteld een deel van de op 29 maart 2024 ingediende stukken als pleitnota voor te dragen ter zitting. Dat klaagster door de voorzitter op dit punt is begrensd, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van een proces waarin fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.
3.3 Dat de voorzitter vervolgens de samenvatting van de pleitnota van klaagster
die door de moeder van klaagster werd uitgedeeld niet in ontvangst heeft genomen rechtvaardigt
niet de conclusie dat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klaagster was
al in de gelegenheid gesteld een deel van de door haar als pleitnota aangeduide stukken
voor te dragen die bovendien al deel uit maakten van het dossier. Dat de door de moeder
van klaagster uitgedeelde samenvatting van de pleitnota -welke samenvatting bovendien
niet was voorgedragen- niet in ontvangst is genomen, leidt niet tot het oordeel dat
het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
slotsom
3.4 De slotsom is dat de gronden voor doorbreking van het appelverbod falen. Klaagster kan dan ook niet in hoger beroep worden ontvangen.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
4.1 verklaart het beroep van klaagster niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting en
J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 17 juni 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 juni 2024.